Kleine bundeling van essays van J.C. Bloem over poëzie. Een aantal daarvan zijn zeer boeiend en interessant, zeker voor wie wel eens een gedicht schrijft. Her en der waren de teksten ook wel wat hoogdravend. Het feit dat veel opmerkingen worden gewijd aan tijdgenoten van Bloem (1887 - 1966) en de discussies die zij hadden, in samenhang met het taalgebruik van de vroege vorige eeuw, maakt dat je je af en toe wel wat verloren waant. Toch zit er ook wel veel in dat volgens mij redelijk tijdloos is, en je ook nu aan het denken zet. Alhoewel niet het beste essay uit de bundel, was het essay over het vertalen van verzen misschien wel het meest onderhoudend, omdat Bloem van de gelegenheid gebruik lijkt te maken één specifieke vertaling van één specifieke vertaler volledig de grond in te boren.
Tijdens het lezen viel me op dat Bloem op een tamelijk juridisch manier schrijft over poëzie, waarbij ik mij erg thuis voelde. Na het lezen van zijn wikipediapagina bleek hij inderdaad jurist te zijn geweest, maar vooral een zeer luie student. Dit bleek echter een van zijn minst kwalijke eigenschappen te zijn, getuige de kopjes 'Bloems relatie met vrouwen' en 'Bloem en het fascime'. Tja.