In De filosofie van het luisteren probeert Hub Zwart de macht van de muziek te duiden. Zijn bevlogen betoog culmineert in een meeslepende analyse van het werk van Richard Wagner (1813-1883), componist en muziekfilosoof tegelijk, wiens monumentale oeuvre een ware revival beleeft.
Tja.. deze auteur wil wat betogen en dat is op zich mooi (namelijk dat Wagner het non-plus-ultra van de moderne muziek zou zijn). Iets minder mooi is dat hij vooral afkeer wenst te ventileren tegen (Nietzsche en Adorno, en eigenlijk) iedereen die dat betoog dwarsboomt. Maar wat echt gaat knagen na enkele hoofdstukken is dat de gekozen ‘groots-en-meeslepende’ (moet men aannemen: Wagneriaanse?) stijlvorm gewoonweg niet past bij de kennelijke ambitie van filosofische analyse van het luisteren naar (helaas enkel en uitsluitend Wagner’s) muziek. De titel en de (ronkende) ondertitel ‘partituren van het Zijn’ worden totaal niet waargemaakt. De (op mij persoonlijk ronduit drammerig overkomende) epiloog says it all, althans voor wat betreft het mislukken van dit door de auteur kennelijk gewenste stijlhuwelijk van muziekreview en wijsgerige argumentatie. ‘Waarom iedereen net zoals ik idolaat van Wagner zou moeten zijn’ was mijns inziens een passender titel geweest.