In deze belangrijke studie gaat Verhoeven in op de vraag op naar waar het in de filosofie om draait. Wijsbegeerte, zo beklemtoont hij, is geen weten; als begeerte is het eerder een pathos, een toestand, dan een weten. Plato geeft aan dat pathos een naam: verwondering.
Inleiden in de wijsbegeerte is inleiden in de verwondering, die de wijsbegeerte beweegt. Zonder die beweging is de wijsbegeerte alleen een instituut waarmee we vanaf de buitenkant als nieuwsgierige toeristen kennismaken of waarvan we meer van binnen uit kantoorklerken kunnen worden. Inleiden in de wijsbegeerte is niet het overdragen van kennis waardoor iemand wijsgeer wordt. Want wijsbegeerte is niet de vrucht van het bezit van een bepaalde kennis. Zij is niet op kennis gebaseerd en heeft geen kennis tot doel. Eerder is zij een hardnekkige onwetendheid, zoals bij Sokrates, de kunst om het institutionele en zekere weten te voorkomen. (Source: Uitgeverij Damon)
Verwondering: het overkomt ons allen; maar wat is het in wezen? Spreken over verwondering lijkt pretentieus. Verhoevens ‘Inleiding tot de verwondering’ is dan ook geen inleiding in de normale zin van het woord, namelijk: een voorlopige benadering. De bedoeling van de auteur is met zijn schrijven verwondering te wekken, zodat de lezer zich zelf verwondert en zich aan die verwondering overgeeft. Het boek ontstond als een cursus ‘inleiding tot de wijsbegeerte’ en werd in boekvorm een uitwerking van het aloude beginsel dat de verwondering aan de oorsprong ligt van elke wijsgerige bezinning (Plato). De eerste van alle wijsgerige vragen, voortkomend uit de verwondering over het bestaan van de dingen, is de vraag waarom er iets is en niet veeleer niets. Wanneer Verhoeven een nadere duiding probeert te geven aan het begrip ‘verwondering’ spreekt hij over een ‘uitlevering van de mens aan de dingen’. Dit klinkt nog abstract, maar onder verwijzen naar Plato en Aristoteles, spreekt Verhoeven verder over de verwondering als opening tot nadere beschouwing. Verwondering brengt ‘een moment van stilstand’ in het denken. Verwondering is een ‘vitale ervaring’, waarbij het intellect capituleert voor de gecompliceerdheid van de dingen. Daarom wordt er ook gesproken over verwonderd ‘staan’. Hoewel Verhoeven geen uitgesproken christen is, is hier voor de christelijke lezer veel herkenning. Is het christelijk geloof niet bij uitstek een ‘zich verwonderen over’? Over God, over Christus, over genade, over verzoening, over schepping, over voleinding. Verhoeven raakt aan de kern van het christelijk geloof als hij stelt dat de verwondering het begin van de wijsheid is op de wijze waarop de vreze des Heeren dat is. In het stimuleren van een levenshouding van verwondering verzet Verhoeven zich tegen de vanzelfsprekendheid van het leven. Het is jammer dat er geen inleiding óp deze ‘inleiding tot verwondering’ gegeven wordt. Verhoevens schrijfstijl is inhoudelijk best pittig en veronderstelt filosofische kennis. Nadere duiding van ontstaan en bedoeling van Verhoevens werk zou de lezer kunnen helpen in het verstaan van dit werk. Het boek is zonder twijfel een fascinerende kennismaking met Verhoevens lenige (en soms acrobatische) denkbewegingen. Het prikkelt en stimuleert tot een grondhouding van openheid en verwondering voor al wat leeft en is tegengif tegen alles wat het leven gewoon, grijs en middelmatig maakt.