Een vriendengroep komt jaarlijks bijeen op een zomers terras. Het zijn bonte, drukke, door elkaar lopende gesprekken die daar gevoerd worden. Wat vooral bijblijft is de terloopse vermelding van een ouder burenkoppel dat je alleen van ziens kent. Binnenshuis blijkt zich bij die twee een drama af te spelen. Hun namen kunnen mij niet schelen, dacht ik altijd. En moeite om ze nader te leren kennen had ik dan ook nooit gedaan. Maar nu geneerde ik me daar toch voor. Klokgelui is een roman waarin een toneelgordijn van gepraat wordt opengetrokken om het verborgen drama van een vereenzaamd koppel te tonen en geloofwaardig te maken. Met een feilloos observatievermogen tekent Leo Pleysier in dit boek zijn nieuwe miniatuur uit. Via ijzersterke dialogen toont hij een gemeenschap die elkaar scherp in het oog houdt, elkaar de maat neemt en waarin het een grootse zonde is niet te weten wie je buren zijn.
Subtiele korte roman in een Vlaams dat neigt naar poëzie.
Aantekeningen voor mezelf gemaakt. Eén grote spoiler.
Een groep vrienden, wandelaars, is bijeen voor een jaarlijkse borrel met hapjes. De mensen keuvelen erop los, het gaat echt overal over maar nergens echt over. Een paar keer komt klokgelui langs. De eerste keer omdat iemand meent dat je aan het soort klokgelui moet kunnen horen of een vrouw of man is overleden vanwege het aan- of afwezig zijn van een tweede klok die mee-belt. De tweede keer als iemand meent dat klokgelui ook de geboorte van iemand van de koninklijke familie kan betekenen, of van een koninklijk huwelijk. Het klokgelui kan ook een beeldspraak zijn voor het heen-en-weer kabbelen van de alledaagse oppervlakkige conversaties die Pleysier beschrijft: dan weer hier over, dan weer daar over, en nergens écht over, alleen maar oppervlakkige prietpraat van mensen die schijnbaar erg tevreden zijn met zichzelf zonder écht naar de ander te luisteren of zonder de ander écht te bereiken. Zo draaien we om elkaar heen en blijven we op veilige afstand, waarbij de vraag is of dat allemaal nou eigenlijk wel echt zo veilig is…
Echtpaar In de buurt van een aantal van de gezapige keuvelaars woont een ouder echtpaar, Jef en Germaine, dat de rolluiken nooit meer helemaal opendoet en bij wie de brievenbus uitpuilt van reclames. Blijkt dat één van de wandelaars er meer van weet omdat ze elke week boodschappen doet voor het echtpaar. Dan ziet ze alleen Jef aan de deur, ze komt zelf vrijwel nooit binnen. Jef vertelt dat Germaine de kluts aan het kwijtraken is en dat hij haar niet alleen durft te laten. De vertelster vindt Jef ook wel een vreemde snuiter omdat hij vindt dat elk huis als een magazijn ingericht moet zijn: alles op een vaste en logische plek zodat je altijd weet wat waar te vinden. “Want het is de wanorde, zei hij, het is de wanorde in uw huis die de wanorde in uw hoofd alleen maar verergert.”
Drama Als lezer vermoed je lange tijd een drama onder het direct zichtbare (leesbare) drama van waarschijnlijk progressieve dementie bij de vrouw. Is het Jef die eigenlijk een beetje vreemd is, daar lijkt het toch niet op. Dan geeft Pleysier hints naar een doodgeboren of vroeg overleden kind. Germaine heeft hallucinaties over een koe die moet aanzien dat een pasgeboren kalf het niet redt. Jefs vogeltjes in de volière hebben teveel legsel dat niet is bevrucht. De verteller observeert hoe uiteindelijk Germaine met een ambulance wordt opgehaald, onder lokale publieke belangstelling op straat. De verteller vertelt dat zij de meeste aanwezigen uit de straat van gezicht kent maar verder niet, niet eens bij naam. “En moeite om ze als buren wat nader te leren kennen had ik dan ook nooit gedaan. Maar nu geneerde ik me daar toch een beetje voor.” Dit lijkt me één van de thema’s van dit boek: kennen we elkaar en helpen we elkaar? Nee dus.
Tussen het stof Tussen het oppervlakkige geklets van de vriendengroep door lezen we als een fait divers dat het huis van waarschijnlijk (Pleysier suggereert het, maar benoemt het niet) Jef en Germaine te koop staat. De vrouw is in een tehuis gestorven en nog geen week later vonden ze de man thuis dood in zijn bed liggen. Bim-bam, dit verhaal is als de doodsklokken voor hen, terwijl het voor anderen niet meer is dan een flinterdun wetenswaardigheidje voor tijdens de Spaanse tapas en cava. Het boek eindigt met: “En dan lijkt het wel alsof de woestijnwind die stofwolken deze kant op heeft geblazen om ons eraan te herinneren dat we zelf ook stof zijn, zegt Alma van Dijk. En dat we tot stof zullen wederkeren, zegt Brigitte Vermeer. Amen, zegt Frank Blockx.” Van stof tot stof, maar wat doen we in de tussentijd - dat lijkt de vraag die Pleyzier ons met dit boek stelt.
Stijl Dit boek gaat minstens evenveel over stijl als over inhoud. Pleyzier schrijft een gesproken Vlaams op een wijze dat het neigt naar poëzie. Ik heb nog niet een boek gelezen waarin zo mooi geschreven zo weinig in gebeurt. Eén construct komt zo vaak voor dat ik het wil onthouden. Het verhaal wordt verteld door vrienden die bij elkaar komen. Een vrouw vertelt op een alledaagse manier waarop mensen over anderen praten. Een groot deel wat zij weet, heeft ze van de man Jef gehoord. Indirect dus. En dan krijg je ‘zei hij, zei ik’-achtige constructies: “(…) dat ze toen zo graag in onze woonkamer tegen de muur had zien hangen, zei Jef tegen mij, zegt Ludwina.” , of: “Maar al na een uur of zo zei Germaine, zegt Jef, (…).” “Dat was Germaine vannacht weer, zei Jef, zegt Ludwina.” Verder veel Vlaamse zinswendingen en zegswijzen om van te genieten: ‘van zijn melk zijn’ (van de kaart zijn), ‘van haar noch pluim kennen’ (niet kennen), ‘dedju toch’ (verdorie), ‘er het hart van in zijn’ (in de put zitten?).
Over dit boek (en zijn oeuvre) ga ik met Leo Pleysier in gesprek op zaterdag 5 april in de bibliotheek van Ieper. Welkom om 10u.
Twee woorden komen telkens in mijn hoofd nu ik me in zijn werk inlees. Enerzijds vind ik hem laconiek: de personages zeggen geen grootse dingen, maar hij weet als een meester het interessante in het alledaagse te vatten. Anderzijds zit daar toch ook iets koesterends in. In het eerste en laatste hoofdstuk komt de vriendengroep van de ik tot leven, met hun verhalen die ze in een meerstemmig stuk door elkaar aan elkaar vertellen. In het middenhoofdstuk toont hij door de roddels van Ludwina over haar buren de liefde van een oude man, die alles doet voor zijn dementerende vrouw en al haar chagrijn aanvaardt en over zich laat komen. Onderweg, al luisterende, slaat de onverschilligheid van de ik (en de lezer) voor die mensen, en de andere mensen in zijn straat, om in empathie. En dat is mooi. En op een of andere manier ga je de onbenullige verhalen van je vrienden ook meer gaan waarderen zo.
het eerste en laatste hoofdstuk vond ik geen touw aan vast te knopen. ik snap het idee van de door elkaar lopende gesprekken, maar het voegde voor mij niets toe. het middelste hoofdstuk raakte me daarentegen wel, dus ik denk dat ik het mooier had gevonden als kort verhaal/novelle.
wél heb ik uitermate genoten van alle vlaamse woorden en uitspraken, waarvan op de eerste pagina al de toon werd gezet met de prachtige zin: “dat we met onze wandelgroep ieder jaar op de eerste zondag van september samenkomen en dat we dan, in plaats van een grote wandeltocht te maken, hier gewoon op mijn tuinterras zitten te gezelligen.”
Een bijzonder knap gecomponeerd boek. Twee hoofdstukken met door elkaar lopende gesprekken omkransen de kern van dit boek: het tragische wedervaren van een ouder koppel dat in de buurt woont. Vooral stilistisch is dit boek sterk, en dat allemaal in typisch Vlaams. Het zegt ook veel over hoe onze maatschappij zo geworden is dat we onze buren niet meer kennen en iedereen gefocust is op zijn eigen leven. Helaas was het boek te kort om me echt te beklijven. Hoe terloops het verhaal van het koppel beëindigd wordt, past perfect in de stijl, maar is tegelijkertijd een beetje te ontnuchterend voor mijn sentimenteel hart.
3,5 zeer vlot leesbaar relaas over twee oudere mensen die een beetje afgesloten van de wereld geraken. Hun verhaal wordt "verteld" via de buurvrouw die haar contacten met hen graag deelt met andere buren.
Teder en wreed boek. Niemand kan zo goed en zo scherp stemmen vangen als Leo Pleysier. In die stemmen klinken mensenlevens, zoals ze elkaar negeren en elkaar misverstaan. Boek is een drieluik, waarin het middelste paneel de geschiedenis van Germaine en Jef vertellen, maar alles in de gehoorde en weer doorvertelde woorden van de buurvrouw. Haar wordt op het hart gedrukt niets door te vertellen, maar dat is wat mensen onophoudelijk doen: het verhaal van een ander in eigen woorden navertellen en naar believen of per ongeluk transformeren. De zijpanelen bestaan uit een polyfonie van stemmen met daarbij de naam van de eigenaar van de stem, maar zicht op het nabije drama is er even terloops en daarna babbelt iedereen verder, zonder wezenlijk te luisteren of te reageren.
Ik begrijp wel wat de schrijver bedoelt met alle eindeloze naast elkaar gaande , irrelevante gesprekken maar het werkte op mijn zenuwen. Het tragische verhaal van Germaine en Jef raakte me echter wel. Een drieluik over een tragiek die zich achter de deur van je buren zou kunnen afspelen, but who cares? Toch meer van verwacht.
So much a Leo Pleysier book. The fine description of Germaine's disease, how her memory fails and Jef's caring for his spouse. The talks of the neighbours and their deaths becoming a fait divers in the discussions of friends is Pleysier from top to toe.
Niet slecht, maar een beetje... melig. Niet meer de spanning die op de boeken uit de jaren ’80 en ’90 stond. De stijl is een truc geworden, vrees ik. Jammer. Want Pleysier is en blijft een bijzondere auteur.
Klokgelui AuteurLeo Pleysier TaalNederlands UitgeverAmsterdam: De Bezige Bij, 2023 156 p. ISBN9789403128771 (paperback)
Leo Pleysier (Rijkevorsel, 28 mei 1945) onderzoekt in zijn verhalen zijn verhouding tot zijn geboortestreek en zijn familieleden. Angst, eenzaamheid, nestwarmte, geweld, de veranderende tijdgeest, isolement en verbondenheid tussen mensen zijn enkele terugkerende thema's. De auteur won meerdere literaire prijzen waaronder de Arkprijs van het Vrije Woord en de F. Bordewijk-prijs. Klokgelui is een literaire roman over vriendschap en buurmanschap. Een vriendengroep komt jaarlijks bijeen op een zomers terras, waar ze gesprekken voeren over alles en nog wat. Ze praten over koetjes en kalfjes, het weer, alledaagse ergernissen. Gewoon alledaagse en minder alle daagse banaliteit! Maar terloops komt een kinderloos ouder echtpaar ter sprake dat met aftakeling wordt geconfronteerd. Hoewel de verteller bij hen in de straat woont, weet hij totaal niet wie ze zijn. Navraag bij hun buurvrouw leert hem wat er scheelt met Jef en Germaine.Deze onthulling is een verborgen drama dat zich bij deze buren afspeelt. Heel vakkundig met scherpe dialogen en observaties toont de auteur een gemeenschap die elkaar nauwlettend in de gaten houdt en waar het niet kennen van je buren als een groot gebrek wordt beschouwd. Haar sobere en tegelijk beeldende impressies, met navertellen van flarden gesprek tussen de dementerende Germaine en haar man Jef, zijn wrang en ontluisterend. Ontroerend is de geduldige Jef. Zijn vrouw, die steeds verder van hem wegdrijft, blijft hij liefdevol bejegenen, tot het niet meer gaat.
Die vertelsituatie is een metafoor voor de hedendaagse samenleving waarin zelfs wie naast elkaar woont eigenlijk naast elkaar heen leeft. Dat niet meer duidelijk is voor wie de kerkklokken luiden is een onmiskenbaar symbool van die totale anonimiteit. Klokgelui is zo niet alleen een invoelend verhaal over alzheimer en over de verknochtheid van twee mensen, maar ook een kritiek op de maatschappij. Er spreekt een terugverlangen uit naar de sociale cohesie en controle van het dorp van weleer waar het klokgelui nog wel betekenis had.
“[…] en heel het landschap ligt dan te wachten op de regen die nog moet komen zodat het stof zich kan vermengen met het regenwater dat eerst langs de dakgoten, de afvoerbuizen en rioolkolken en daarna via de greppels, de sloten, de beken, de kanalen en de rivieren van zowel het Schelde- als het Maasbekken naar de Noordzee stroomt, zegt ze. En dan lijkt het wel alsof de woestijnwind die stofwolken deze kant op heeft geblazen om ons eraan te herinneren dat wij zelf ook stof zijn, zegt Alma Van Dijk. En dat we tot stof zullen wederkeren, zegt Brigitte Vermeer. Amen, zegt Frank Blockx.”
Ik kwam er niet snel doorheen. Sterker nog, ik wilde er bijna mee stoppen, na het eerste deel eigenlijk al. Maar dankzij een van de reviews hier, heb ik het alsnog uitgelezen. Er zit een mooie boodschap achter, maar de monologen tussen de buren zijn zo rommelig dat het afdoet aan de moraal van het verhaal. Heel erg zonde. Het had een enorm interessant boek kunnen zijn, over de verhoudingen tussen buren en dus een weerspiegeling van de samenleving.
Begin en einde misschien wat chaotisch door de bijeenkomst... maar tussenin een traantje weg moeten pinken bij de weergave en beschrijving van het oude koppel... bijzondere stijl van schrijven, weinig woorden maar toch zoveel dat gezegd wordt. Verhaal dat ook een gevoelige snaar raakte en deed reflecteren over "ouderen"...
Het boek begint in een "kippenhok" en eindigt in een "kippenhok"... Er tussenin vind je een ontroerend verhaal dat jammer genoeg niet wordt opgemerkt door de kakelende kippen en hanen. Laat je verrassen! Je krijgt er geen spijt van.
Een fijngevoelige roman over eenzaamheid en het verstrijken van de tijd, in een hechte burengroep. De alledaagse gesprekken zijn doorspekt met treffende details en legt subtiel emoties bloot. Kort verhaal dat je op een luchtige manier doet reflecteren over leven en dood.
Een mooie, nieuwe novelle in het oeuvre van pleysier, die ik ken om zijn niet aflatende zoektocht naar het juiste woord, de juiste zin. Knap hoe banale zaken mooi verwoord kunnen worden!
Hoe banale gesprekken in het dorpse Vlaanderen ook soms dieper gaan dan ze op het eerste zicht lijken. De problematiek van Alzheimer wordt op een luchtige, maar snijdende manier naar voren gebracht.
Mooi boekje. Met mooi Vlaams taalgebruik. Het nietszeggende geklets, afgewisseld met het ontroerend beschreven verdriet bij de buren. Toch weer wat meer lezen van Leo Pleysier.
Knap hoe Leo Pleysier de gelaagdheid van buurpraatjes blootlegt. Het middenstuk over Germaine en Jef is de kern van deze roman. Speciale opbouw, vlot te lezen.
Winnaar Hans Vervoortprijs 2024. Maar in mijn ogen een maakwerkje van 98 pagina's met veel wit. Best aardig, maar meer ook niet. Het een kakofonie van stemmen over van alles en nog wat, zoals het het vaak klinkt in een groot modern vriendengezelschap. Dat gesprek slingert maar heen en weer en gaat van de hak op de tak. Daartussen een hoofdstuk met stemmen over ene Jef en zijn dementerende echtgenote Germaine. Alles uit het hedendaagse leven gegrepen. Sympathiek, maar ook wat sleets, want dertig, veertig jaar geleden las ik dit soort dunne boeken van Pleysier ook al. Toen gaf ik het vier sterren, nu drie.