Deze meeslepende cultuurgeschiedenis laat zien hoe de grootste denkers en schrijvers van de negentiende eeuw bevangen raakten door het schrikbeeld van het naderende verval van de Europese cultuur.
De negentiende eeuw was een tijd van vernieuwing en vooruitgang, maar had ook een zwaarmoedige kant. Een Europa van de dageraad en een Europa van de schemering bestaan naast elkaar. Het heldere morgenlicht behoort de doeners en de bouwers toe, die het continent in hoog tempo vullen met industriecomplexen, metropolen en snelle treinen. In de avondschemer leven de melancholici, de dromers en de twijfelaars. Zij vatten het bestaan niet praktisch op, maar esthetisch. Hier treffen we de denkers, schrijvers en kunstenaars aan die geloven dat de ‘echte’ cultuur door de banale burgerlijke moderniteit verloren gaat. Hun horizon is vervaagd, uitgeveegd in een ‘alledaagse’ beschaving die geen metafysische richting meer geeft.
De uitgewiste horizon is een indrukwekkende tocht door het fin de siècle die begint bij de elegante burgerwereld van Thomas Manns De Buddenbrooks, over een welvarende familie die in de ban raakt van een twijfel aan het bestaan die haar verval inluidt. Onderweg zien we hoe zich een obsessie met cultureel en psychisch verval aftekent in het werk van onder anderen Baudelaire, Tsjechov, Wagner, Nietzsche, Ibsen, Kierkegaard, Flaubert, Freud, Toergenjev en Dostojevski. Kan de moderne Europese mens, die dan heerst over een groot deel van de aarde, het product zijn van een cultuur in ontbinding?
Het is bepaald indrukwekkend hoe Hermans het presteert zijn boek over humorloze cultuurpessimisten – de lijst met klinkende namen in de boekbeschrijving is niet eens exhaustief – de volle dichtbedrukte 533 bladzijden boeiend te houden. In die tour de force slaagt hij mede dankzij zijn talent voor synthese en puntige formuleringen. Als ‘potloodlezer’ had ik mijn werk met het markeren van zinnen die kernideeën uit romans of filosofische traktaten helder samenvatten: ze staan in elke alinea (ja, élke alinea).
Een andere reden is de vernuftige structuur. In elk hoofdstuk staat een auteur centraal, maar doorheen de bespreking van diens werk en verhouding tot, bijvoorbeeld, het decadentisme, worden op de achtergrond de inzichten, interpretaties en invloeden van anderen afgetoetst. Zo worden Wagner en Nietzsche voor het eerst vermeld in het eerste hoofdstuk, dat rond Thomas Mann draait. Later in het boek treden zij op hun beurt op de voorgrond en is het aan Mann, met wie de lezer nu vertrouwd is, om af en toe de kop op te steken. De overeenkomsten en tegenstellingen tussen de auteurs komen zo als puzzelstukken helder naast elkaar te liggen. Het geeft het boek spanning en samenhang, en het helpt de lezer het overzicht te bewaren. Dat daardoor af en toe dingen herhaald worden stoort niet: ze staan dan in een ander perspectief of worden vanuit een ander uitgangspunt belicht, met als vreemde effect dat het boek zowel compact als uitvoerig aanvoelt.
Een typisch fragment uit het hoofdstuk over Wagner: ‘Nog belangrijker is de nieuwe muziekfilosofie die Wagner in het werk van Schopenhauer tegenkomt. Het is op zich heel opmerkelijk dat het muziekgenie Wagner, al op de toppen van zijn kunnen op het moment dat hij Schopenhauer begint te lezen, door deze filosoof wezenlijk anders over zijn eigen muziek gaat denken. En toch is dat precies wat er gebeurt. Thomas Mann meent zelfs dat de kennismaking met Schopenhauers filosofie “de grootste gebeurtenis in het leven van Wagner was”. Om dit te begrijpen moeten we ons realiseren hoezeer Schopenhauers muziekfilosofie is ingebed in het geheel van Die Welt als Wille und Vorstellung.’ (p. 328)
Op die manier is het boek niet louter een (vernieuwde) kennismaking met deze denkers, schrijvers en kunstenaars – zelf heb ik van geen enkele besproken auteur oorspronkelijk werk gelezen – maar biedt het ongetwijfeld ook interessante invalshoeken voor lezers en liefhebbers van Flaubert, Mann of Dostojevski. Hermans’ besprekingen van romans en toneelstukken zijn bovendien meeslepend en met een zekere bravoure geschreven. Zo begint de zes-paginalange analyse van Flauberts beroemde boek:
‘Er is erg veel geschreven over Madame Bovary, de roman. Over de aan- en afwezigheid van Flaubert in zijn meesterwerk, over de verfijnde maar kille stijl, het bijzondere vertelperspectief, de geslaagde ironisering van de burgermens, de erotische evocatie en het publieke schandaal waartoe deze leidde, het proces tegen Flaubert en de vrijspraak, de aanvankelijke vijandige kritiek, de kanteling van het oordeel naar succes, het uitroepen ervan in de twintigste eeuw tot “eerste moderne roman” en verondersteld voorloper van de nouveau roman en het postmodernisme. Maar hoe zit het met Emma? …’ (p. 152)
Na de analyse keert Hermans terug naar de spil van zijn cultuurhistorisch overzicht – Thomas Mann – en legt diens Tony Buddenbrook naast Emma Bovary: wat bindt hen, waarin contrasteren ze? Dergelijke verbanden worden voortdurend gelegd.
Biografie komt enkel aan bod wanneer die relevant is voor een beter begrip van de behandelde thema’s. Dat levert al eens een verrassende scene op zoals die waarin Tolstoj aan het ziekbed van Tsjechov verschijnt en hij zijn zieke landgenoot onderhoudt ‘met zijn ideeën over de onsterfelijkheid’. (Tsjechov vindt ze ‘interessant’ maar is niet overtuigd.) Thomas Mann sterft dan weer enkel in de achterin bijgevoegde tijdslijn. De klemtoon ligt dus op de gepubliceerde werken (regelmatig ook correspondentie), waardoor De uitgewiste horizon ook een feest is voor die bijzondere soort mensen die het soms leuker vinden om over een boek te lezen dan het boek zelf. Anderen zullen gegarandeerd geprikkeld zijn om Baudelaire te lezen en Wagner te beluisteren.
Als een stadsgids die de kleine steegjes en de grote verhalen van Europa kent leidt Hermans je over het 19e en begin 20e eeuwse continent. Hij toont ons de hoogte- en dieptepunten in het denken en schrijven over cultuur en verval. De bezienswaardigheden die hij kiest komen uit de koker van Thomas Mann. Reden voor mij om dit boek op te pakken.
De keuze voor Mann als leidraad creëert spanning: Manns fascinaties en inspiratiebronnen passen binnen het thema cultureel verval, maar het zijn veelzijdige denkers waar Mann zelf vaak een zeer specifieke en door zijn leven heen veranderende kijk op heeft. Bovendien worden begrippen door Mann en de andere denkers soms volledig anders geïnterpreteerd, terwijl deze niet altijd vooraf zijn gedefinieerd. Hierdoor verliest het boek af en toe de grond onder haar voeten. Wie is aan het woord, Mann, Nietzsche, Hermans, commentatoren? En aan welke vraag raakt dit stuk tekst? Het vraagstuk cultuur-verval, de ontwikkeling van de specifieke denker, Manns ontwikkelende interpretatie van deze denker, of Manns ontwikkelende gedachten over cultuurverval?
Bijzonder knap (als ik recensies lees hoor ik hier het woord erudiet te gebruiken) is hoe Hermans bijvoorbeeld in het hoofdstuk over Kierkegaard niet wegblijft van ingewikkelde theorie. In een aantal pagina’s werkt hij voor de lezer een gedeelte van Hegels denken uit, om zo een achtergrond voor Kierkegaards ideeën te geven.
Bovendien gebruikt Hermans in zijn Thomas Mann-analyse óók de Betrachtungen eines Unpolitischen. Een grote plus. Nederlandse publicaties doen deze vaak in een zin af als ‘achterhaald’ of ‘Mann was politiek onnozel.’
Wat verborgen blijft in dit boek (dit zegt meer over mij dan over Hermans) is een politieke dimensie. Gelukkig, anders werd het boek te dik, het is immers een cultuurgeschiedenis. Al is het in het geval van Mann, maar ook bij vele andere denkers, zeer verrijkend om zijn politieke posities en context mee te wegen. Je kan argumenteren dat Manns politieke ‘loopbaan’ grotendeels begint ná het tijdsframe van de studie. Dit weerhoudt Hermans echter niet om een heel hoofdstuk aan Doktor Faustus te weiden, dat toch echt ver na 1914 is geschreven.
Mogelijk geeft Manns politieke loopbaan een beeld van hoe nu verder na dit verval, de decadentie van het fin de siècle.
Opvallend: Hermans is zeer precies en consciëntieus. In de chronologie staat plots een vreemde fout. Jozef en zijn broers afgerond in 1948 (dit moet 43 zijn) én er zouden vijf delen zijn? Een zegen als dat zo was.
Een ronduit verbluffend boek dat vertrekkend vanuit Thomas Manns Buddenbrooks het Europese decadente denken en schrijven van de tweede helft van de negentiende eeuw verkent. Cor Herman is bijzonder goed op de hoogte, kan schrijven als de beste en legt verbanden tussen schrijvers en landen die alleen maar kunnen verbazen. Komen aan bod: Wagner, Nietzsche, Schopenhauer, Kierkegaard, Flaubert, Dostojevski, Toergenjev, Tsjechov, Ibsen, Flaubert, Spengler, Baudelaire en nog zovele anderen. En natuurlijk ontbreekt ook een uitstapje naar het heden niet, want leven we in een Europese cultuur, of in een Europese beschaving? Slechts een woord, maar ook een wereld van verschil.
Prachtboek. Hermans toont zich een erudiete schrijver, die op superieure wijze een kleine eeuw cultuurgeschiedenis samenvat, bundelt en synthetiseert. Met Thomas Mann als leidsman - van Buddenbrooks, via Betrachtungen eines Unpolitischen richting Doktor Faustus - behandelt hij de zwaarmoedigheid van Flaubert, Toergenjev, Ibsen, Nietzsche, Dostojevski, Wagner. En van nog veel meer. Zonder pedant of al te geleerd te worden verheldert Hermans het gemeenschappelijke van deze ongelijksoortige schrijvers en kunstenaars. In een laatste relativerende alinea van zijn epiloog zet Hermans ten slotte het gehele boek van ruim 500 pagina’s weer op zijn kop.
Een meesterwerk. Een tour de force. Soms voelde ik me wat verloren in het filosofisch discours. Maar de sfeer van fin de siècle wordt zo sterk overgebracht dat het niet erg is dat ik niet alles begreep (van Kiekengaard en Schopenhauer bv). Filosofie is niet mijn ding. Boeiend waren de hoofdstukken rond de diverse Russische schrijvers (Dostojevski, Toergenjev, Tjechov) en van die grote geest Nietzsche. Mooi is dat de roman de Buddenbrooks van Thomas Mann als rode draad door het boek loopt. Ik vraag me af of er na meer dan een eeuw iets veranderd is. Van optimisme is nu alvast ook geen sprake. De Europese mens lijkt nog steeds moe.
Diepgravende studie van het idee teloorgang in de negentiende-eeuwse high art en literature. Ik kende Cor Hermans niet, maar zijn eruditie en vasthoudendheid hebben geresulteerd in een heerlijk boek, ingewikkeld, vergaand, maar ook allesomvattend en vol informatie. De historicus moet wel altijd alles uitleggen, dat is nu eenmaal de last van de moderne geschiedschrijver, waardoor het lijkt alsof je elke geestrijke wending moet uiteenzetten alsof wij allemaal van niets weten. Het is als het uitleggen van een mopje, dat slaat dood. Nu lijkt het alsof ik beweer dat Cor Hermans niet kan schrijven, maar het tegendeel is waar. En ik buig diep voor zijn grote kennis en de manier waarop hij die in een web van inzichten heeft ondergebracht. Het is een cultuurgeschiedenis die zich kan meten met elk ander buitenlands voorbeeld. Hermans is zelf ook niet bijziend en kan zich bewegen tussen Russen en Fransen, Duitsers en Engelsen. Misschien is Orlando Figes met zijn *Europeanen* bezig geweest met eenzelfde project, maar Hermans kan door de obsessie met het verval de sprong op natuurlijke wijze maken, namelijk naar de destructieve twintigste eeuw.
Ik heb dit boek eigenlijk voor de cover gekocht ("judge a book by its cover") maar Mann, Mann, Mann, het heeft me wel bezig gehouden. Vond het wel moeilijk om erin te komen, maar vanaf een kwart van het boek heeft het me eigenlijk wel geboeid tot op het einde. Het is niet helemaal wat ik ervan verwacht had (ik had meer Britse invloeden verwacht, of links met het Victoriaanse tijdperk) maar achteraf beschouwd vraag ik mezelf af waarom dat mijn verwachting juist was.
Vooral de hoofdstukken over Wagner en Nietzsche zullen me bijblijven.