In hun gedichten onderzoekt Hannah Chris Lomans of poëzie een plek kan zijn waar de vloeibaarheid van een lichaam beleefd kan worden. een lichaam dragen is een zoektocht naar een onmogelijk gemaakte heelheid, een heelheid die in de buitenwereld geen bestaansruimte gegund wordt. Deze gedichten openen een landschap waar andere, eigenlijkere regels gelden. Een landschap dat soms troostend is, soms gevaarlijk, soms leeg, soms omvattend. Een lichaam beweegt zich door dat landschap en probeert het zich te verinnerlijken.
Vind het altijd sterk wanneer alle gedichten in een bundel hetzelfde thema hebben of in ieder geval zich afspelen binnen een qua toon en woord- en beeldkeus stevig afgebakende wereld en dat is hier zeker het geval. Alles draait om hoe het lyrisch ik of de 'je' zich moet verhouden tot diens lichaam. Het lichaam wordt vooral aan het begin vaak met een landschap vergeleken en niet alle beelden vielen even goed. Dat heeft er misschien ook mee te maken dat, en dat was een besef dat tijdens het lezen van de bundel bij me opkwam, ik nooit bewust bezig ben me tot mijn lichaam te verhouden. Ook miste ik die ijzig koele stem van Lomans wel die tijdens voordrachten zo hun gedichten meteen in de juiste sfeer plaatst.
de koelte van de nacht omringt je of je hebt je huid verloren wat je deed werd gezien als een explosie maar alleen omdat je omgeving niet met je meebewoog (13)
“en dit vallen is een razen niets breekt mijn val geen stenen geen takken niet de brokstukken van wat ooit een vloer was ik heb mijn weg eromheen gevonden: het vallen
ik zit hier als een berg miin naam - hoe ik mezelf heb genoemd - is een speerpunt van het meest kwetsbare dat ik te bieden heb
ik kleed me in luxueus nepbont zodat ik er fantastisch uitzie terwijl ik ten onder ga
met kletterend geraas storten vastgekoekte sneeuwlagen van mijn huid af de diepte in”
Deze bundel lag bij de nieuwe aanwinsten in de bibliotheek. Ik nam hem mee uit nieuwsgierigheid. Aanvankelijk bevielen de gedichten me wel, maar doordat ik ze allemaal na elkaar las – iets wat ik steeds vaker doe – ontlokten ze aan mij na enige tijd een diepe zucht. Al de poëzie in deze bundel draait rond een ‘je’ (soms een ‘ik’) en hoe die ‘je’ zichzelf beleeft. In die zin past deze gedichten heel hard bij dit tijdsgewricht, maar zelf ervoer ik dit toch vooral als een overdaad aan navelstaarderij.