Na vijftien mislukte jaren als landverhuizer in Japan en Nieuw-Zeeland keert Detlev van Heest zonder zijn vrouw en met slechts een tas met schriften en vijf onderbroeken terug naar Nederland, waar hem een reeks tegenslagen wacht. Zijn zorgvuldig geboekstaafde tocht naar lager wal voert de lezer mee langs een zolderkamer in Arnhem, een opleiding telefonie in De Klomp, drie jammerlijke sollicitaties bij de parlementsfractie van de Partij voor de Dieren en een dramatisch verlopend leraarschap Duits in Purmerend. Zijn leven neemt een verbluffende wending wanneer hij aangenomen wordt als parkeercontroleur in Hilversum. Daar ontdekt hij dat hij eindelijk ergens in het bekeuren van auto's. Parkeren in Hilversum is een tragikomische schets van het Gooi en van woedende, scheldende en liegende autobezitters. Maar bovenal is het een ode aan de vriendschap en de afhankelijkheid. Als repatriant blijft Detlev van Heest uiteindelijk op de been dankzij het echtpaar Voskuil, dat zich over hem ontfermt als ware hij het verloren schaap. Het boek eindigt met de laatste maanden van het leven van J.J. Voskuil, ontroerend beschreven, niet door Van Heest zelf, maar door Kootje, zijn uit Nieuw-Zeeland nagezonden Japanse poes.
Detlev van Heest is een Nederlands schrijver. Hij studeerde geschiedenis en werkte aanvankelijk als correspondent in Japan voor dagblad Trouw. Tegenwoordig werkt hij als parkeerwachter in Hilversum. In 2010 verschenen zijn eerste twee romans, die gebaseerd zijn op dagboekaantekeningen die hij maakte ten tijde van zijn verblijf in respectievelijk Japan en Nieuw-Zeeland.
De drie autobiografische boeken van Detlev van Heest heb ik met toenemend plezier gelezen. Alsof ze letterlijk en figuurlijk steeds dichterbij zijn gekomen. Van Japan, via Nieuw-Zeeland naar Hilversum en Amsterdam. Daarnaast geeft hij zichzelf steeds meer bloot. In dit boek is hij parkeerwachter in Hilversum, en een echte dienstklopper. Daar geneert hij zich niet voor. Alleen dat al is een genoegen om te lezen.
Eindeloos meanderend klein leed en droeve gedachten. Voor het grootste deel ontzettend vermakelijk, maar het einde had de mooie correspondentie met de familie Voskuil wel nodig om interessant te blijven.
Detlev van Heest toont zich als rake observator in zijn autobiografische roman Parkeren in Hilversum. Na jaren doorgebracht te hebben in het buitenland, keert hij terug naar Nederland. Deze terugkeer loopt niet van een leien dakje, maar steun vindt hij bij zijn kat Kootje en het echtpaar Voskuil. Met name de empathische en liefdevolle manier waarmee hij over Kootje, Dibbes, Han en Lousje schrijft, raakten me. Deze interacties vormen de rode draad doorheen het werk.
Ook de dieren zelf krijgen een stem door middel van brieven. Er ontstaat immers een correspondentie tussen Kootje en Dibbes, de kat van Han en Lousje. Van Heests dierenliefde mag echter niet baten wanneer hij keer op keer afgewezen wordt door de Dierenpartij (“Wist u trouwens dat mevrouw Thieme graag auto rijdt?”). Daarnaast wordt de zoektocht naar werk en zijn uiteindelijke baan als parkeerwachter in Hilversum met de nodige humor beschreven. Het resultaat is een bijwijlen treurig, maar vooral mooi boek waarin Van Heests empathie voor zijn naaste vrienden, dieren en de aan lager wal geraakte mens de boventoon voeren.
“Je begrijpt dat deze bezetenheid niet alleen een drang naar rekenschap is, maar ook voortkomt uit de vrees dat jij het straks niet meer kunt lezen, de vrees dat ik het zonder je oordeel niet aandurf, de vrees dus er alleen voor te komen staan. Er is iemand die mij begrijpt en er is iemand die mij aanvaardt, zelfs als ik onbegrijpelijk ben.”
Warm aanbevolen vor de liefhebbers van Voskuil, Mizee en soortgelijken.
Van Heest is meer bijdetijds qua taalgebruik en levenshouding. Op het einde werd het een beetje sleets, maar daar geeft de auteur een goede verklaring voor. Hij wilde voor het overlijden van Voskuil uitgeschreven zijn. Wij weten inmiddels dat dit niet is gelukt. En dat is ook niet erg, als je de recensies van zijn nieuwe boek leest.
Mooiste scènes - in willekeurige volgorde - vond ik de ongemakkelijke afspraakjes met vrouwen, de intriges met/van collega-parkeerwachters en de ontroerende laatste momenten met Voskuil.
Waanzinnig goed en grappig hoe Detlev zijn eigen leven verwoordt. Jammer vond ik dat de katten ineens verslag gingen doen in briefvorm. Had niet gehoeven. De dierenliefde van Detlev en Han en Lousje Voskuil spat er zonder ook al vanaf.
In “Parkeren in Hilversum” vertelt Detlev van Heest opnieuw een deel van zijn in ieder geval voorheen veelbewogen levensverhaal. Eerder demonstreerde hij, de zogeheten Voskuil-epigoon die volgens sommige recensenten het niveau van zijn grote voorbeeld niet kan benaderen en dat volgens anderen zelfs overstijgt, zijn schrijftalenten in achtereenvolgens “De verzopen katten en de Hollander” (2010), “Pleun” (eveneens 2010) en “Het verdronken land; terug naar Japan” (2011). Zo kort na elkaar als deze titels verschenen, zo lang heeft het geduurd voordat de lezer mocht vernemen hoe het Van Heest verder verging – niet in Japan en Nieuw-Zeeland, ditmaal, maar in Nederland. Wel komen diverse personen uit die landen waar Van Heest eerder heeft gewoond ook in “Parkeren in Hilversum” wel eens, of vaker, om de hoek kijken, zoals het Japanse echtpaar Zevenzeeën en het koppel Pleun en Annemarie uit Nieuw-Zeeland, alsmede Van Heests (aanstaande ex-)echtgenote Annelotte. Het meest prominent aanwezig zijn Han en Lousje Voskuil, uit wier kring de lezer ook Frida Vogels, haar Italiaanse echtgenoot Ennio en, vooral, broer Kees ontmoet, die in Arnhem nog enige tijd woonruimte verhuurt aan Van Heest. Van een zekere literaire reünie lijkt wel sprake te zijn, wanneer ook nog eens door mij gewaardeerde schrijvers als Koos van Zomeren en Alfons Lammers hun opwachting maken. Weer andere figuren daarentegen lijken onder pseudoniem te worden opgevoerd, de auteur is daar niet helemaal consequent in. Overigens ontbreekt een register van personen. Als bezorger van de dagboeken van J.J. Voskuil moet Van Heest wat dat betreft het klappen van de zweep toch goed kennen, maar wellicht is het gehalte fictie in het onderhavige boek zo hoog dat hij meende zo’n register beter achterwege te kunnen laten (het kan natuurlijk ook zo zijn dat het bezorgen van die dagboeken hem zo veel tijd en moeite heeft gekost, en nog steeds kost, dat Van Heest er voor zijn eigen werk niet meer aan toekwam). Wat de auteur zijn lezers evenmin op een presenteerblaadje aanbiedt, is een aanduiding van de tijd waarin de ogenschijnlijk of vermoedelijk non-fictieve werkelijkheid zich afspeelt. Zo wordt op enig moment duidelijk dat dat voor een belangrijk deel in het jaar 2007 moet zijn, maar daarvoor dient men wel goed in het oeuvre van Voskuil te zijn ingevoerd en te weten dat diens, niet met name genoemde, boek met een hoofdstuk over Kees Vogels “Onder andere” heet en in dat jaar verscheen (een andere aanwijzing staat verderop, op pagina 98, waar wordt vermeld dat de in 1952 geboren Kees in het jaar in kwestie zijn elfde lustrum viert). Waar het om Van Heests eigen boeken gaat is het dan weer aardig dat hij enige aandacht besteedt aan de totstandkoming van “De verzopen katten en de Hollander” en “Pleun”, en aan de steun en de betrokkenheid die hij daarbij ondervond van de zijde van Han Voskuil. Mijn hoop dat nu meteen maar eens uit de doeken zou worden gedaan wanneer en op welke wijze de vriendschap met het echtpaar Voskuil zich ontwikkelde, werd helaas niet bewaarheid; enig speurwerk op internet wees evenwel uit dat Van Heest, als liefhebber van het werk van Voskuil, vanuit Japan een correspondentie met hem startte. Waar het, afgezien van het trieste levenseinde van Han Voskuil, in “Parkeren in Hilversum”, vooral om draait, is het tragikomische verloop van de carrière van de auteur – van baantjes bij een callcenter en in de huiswerkbegeleiding tot, uiteindelijk, dat als parkeercontroleur. Veel van hetgeen Van Heest in die hoedanigheden, evenzogoed trouwens als in andere contexten, meemaakt, weet hij puntig, humoristisch en met oog voor detail te verwoorden. Voorbeelden te over, onder meer: Tegen zijn potentiële huisbaas Kees: “Als u wilt dat ik begin met roken, dan wil ik dat natuurlijk wel proberen” (p. 19); Bij het graf van zijn moeder: “Haar grafsteen was nog schever gezakt. Omdat ze mank was, lieten mijn zusje en ik dat maar zo” (p. 57); In de trein: “Een vrouw keek onze coupé in. Tegen haar man zei ze minachtend: ‘Een coupé vol boekenlezers’” (p. 94); Over een hem onbekend meisje, eveneens in de trein: “In Utrecht stapte ze uit, nadat ze me vriendelijk gedag gezegd had. Weer een kans verkeken om met mijn aanstaande vrouw te praten” (p. 103); Over een mogelijk carrièreperspectief: “Met een studie zou ik mijn kansen op een baan vergroten. Welke studie? Een studie voor simpele geesten. Rechten dus” (p. 160); Over een kennis: “Een slap ventje, in wie ik mijzelf herkende” (p. 270). Ten slotte, in gesprek met een oude man, die in de tram informeert haar het soort werk dat Van Heest doet en die door hem wordt gewezen op de epauletten die de auteur als parkeercontroleur draagt: “Hij keek me onderzoekend aan. ‘Fysiotherapeut?’ ‘Ik ben inderdaad een soort fysiotherapeut. Mensen kunnen opeens heel hard lopen als ze mij zien’” (p. 395). Voorwaar, zinnen en passages als deze vind ik vermakelijk en onderhoudend, ze verschaffen me een hoop leesplezier. Echter, nog voordat “Parkeren in Hilversum” halverwege is, begint Van Heest zijn tot dan toe erg geslaagde boek ineens finaal om zeep te helpen. Vanaf pagina 231 worden, allengs vaker, de huisdieren van de auteur en van het echtpaar Voskuil opgevoerd: twee sprekende, denkende, de Winkler-Prins-encyclopedie lezende en ook nog eens brieven en briefkaarten schrijvende katten, waarvan de in die periode uit Nieuw-Zeeland aan Van Heest nagezonden poes Kootje de Voskuilen zelfs aanschrijft als ‘oom Han’ en ‘tante Lousje’. Een klap in het gezicht van in ieder geval deze lezer, zo zeer dat hij ervan gruwde als hij bij het omslaan van een bladzij weer zo’n poezenafbeelding tegenkwam die erop duidt dat er een niet-menselijk wezen aan het woord komt. Gênant, en hooguit misschien tot op zekere hoogte acceptabel voor zover het zou gaan om teksten die (een van) de Voskuilen en Van Heest uit naam van hun katten daadwerkelijk aan hun vriend(en) zouden hebben doen toekomen – op een min of meer indirecte wijze, omdat de werkelijkheid van Voskuils levenseinde, in 2008, in enig opzicht te pijnlijk was voor een realistischer beschrijving. Wat een zonde van het boek, ook al zou een en ander geheel in lijn zijn met de wensen en opvattingen van de beide Voskuilen, met name wellicht weduwe Lousje, te dier zake. Ceterum censeo dat schrijvers uit de Randstad zich wel eens wat meer aan de provincie Zeeland gelegen zouden kunnen laten liggen. Net als in mijn recensie van “De som van alle bewijs” van Peter van Koppen wil ik erop wijzen dat er, anders dan Van Heest op p. 116 beweert, geen gemeente Zierikzee meer bestaat en dat de –toevalligerwijs (?) aan Van Heests voormalige liefdesconcurrent Pleun gelieerde– stad van die naam al in 1997 is opgegaan in de gemeente Schouwen-Duiveland.
Origineel geschreven en leest lekker vlot. Het boek begon naar mijn mening wel veel sterker dan dat het eindigde. Heb een aantal keer hardop moeten lachen door de droge humor:
- “Een mens neemt soms verkeerde beslissingen in het leven”. “Dat klinkt alsof u verschrikkelijk ongelukkig getrouwd bent”. “Nee hoor, helemaal niet. Ik ben gelukkig gescheiden”.
Ook een aantal mooie uitspraken onderstreept:
- “Alle keuzes in mijn leven had ik altijd van anderen laten afhangen. Eindelijk had ik de kans mijn leven naar eigen inzicht in te richten, maar ik had geen flauw idee wat ik ermee aan moest.”
- “Ik heb moeite met schulden. Dat zal wel te maken hebben met het schuldgevoel waarmee ik rijkelijk bedeeld ben.”
En deze over een treinreis:
- “Aan de overzijde van het gangpad maakte een mooi meisje zich lelijk.”
Na verloop van tijd werd ik een beetje flauw van dit proza. Het liefdevolle inkijkje dat Van Heest biedt in de laatste jaren van J.J. Voskuil (die dan ernstig ziek is) was wel zeer de moeite waard. Je moet er niet aan denken dat dit boek alleen over het uitschrijven van parkeerboetes en het falende liefdesleven van eigenheimer Van Heest was gegaan.
In 'Parkeren in Hilversum' beschrijft Detlev van Heest zijn belevenissen bij zijn terugkeer in Nederland na 15 jaar verblijf in Japan en Nieuw Zeeland. De moeite die hij heeft om werk te vinden die bij zijn opleiding past, om inkomsten (en daarmee onafhankelijkheid) te verwerven en een betaalbare woning te vinden. En dat alles in de afstandelijke, ironische stijl die zo bekend voorkomt uit het Bureau van Voskuil, met dezelfde soort beoordelende toon ten aanzien van zijn buren, (vroegere) vrienden en collega's en dezelfde 'mensenschuwheid', zwaarwegende principes en dierenliefde die we ook van Voskuil kennen. Maar wel wat oppervlakkiger en wat meer cliché, met name ook in de beschrijving van de reacties van foutparkeerders, aan wie hij als BOA een bekeuring uitdeelt. Met veel plezier gelezen, maar geen boek dat nieuwsgierig maakt naar de andere boeken van Van Heest.
Van Heest is nadrukkelijk een Voskuilvolger, zowel literair als persoonlijk. Aan dat laatste hebben we de ontroerende stukken over Voskuils dodelijke ziekte te danken, voor mij de hoogtepunten uit dit boek. Ook erg leuk zijn de beschrijvingen van het werk als parkeerwacht, maar vaak ook te leuk. Van Heest verteld graag over zijn eigen grappen en kan ook in de tekst lolligheid niet altijd onderdrukken. Hierin doet hij duidelijk onder voor Voskuils ironische humor. De brieven die hun beider poezen uitwisselen vond ik vaak ronduit flauw. Wel een interessante loot aan de Voskuil stam en Detlev heeft duidelijk veel betekent voor Han en Lousje.
Wat zal ik ervan zeggen? Ik heb een aantal malen ontzettend hard moeten lachen om dit boek. Detlev heeft geschiedenis gestudeerd en lang in Japan gewoond, maar nu is hij gescheiden en raakt langzamerhand aan lager wal. Als parkeercontroleur krijgt hij veel voldoening van zoveel mogelijk automobilisten bekeuren. Verder heeft hij een soort ouders-zoon relatie met het echtpaar Voskuil (van "het Bureau"), met wie hij o.a. een grote dierenliefde, vooral voor katten, maar ook voor vliegen en andere insecten deelt.
Heerlijke navelstaarderij van de schrijver; autobiografie noemen we dat ook wel. Verrukkelijke grote bijrollen voor Han en Lousje Voskuil waar de schrijver dik bevriend mee is. Net zo stijl en rigide als Lousje valt dat te begrijpen. In het boek wordt ondermeer verhaald over zijn baan als parkeercontroleur; hier kan hij zijn maatschappijkritiek (tegen auto’s) en humor goed in kwijt. Natuurlijk uitgegeven door Van Oirschot die patent op dit soort werk lijkt te hebben; o.a. Voskuil, Mizee, Vogels.
Begint sterk maar na een tijdje wordt de structuur en verhaal opbouw wat eentonig en langdradig - met daarnaast de vraag waarom dit boek, wat een bepaalde tijdgeest weergeeft, niet in 2008 is uitgegeven. Wie vindt het anno 2024 nog leuk om te lezen dat iemand het boek Boven is het stil cadeau heeft gegeven?
hij schrijft zo lekker en leuk. niet altijd even boeiend maar in ieder geval zeer vermakelijk, over kootje de poes, han en lousje voskuilen, frida vogel etc. en zijn leven als parkeerwachter in hilversum na jaren in japan en nieuw-zeeland te hebben gewoond.
Heerlijke alledaagse beschrijvingen, beschouwingen en (zelf)relatieringen. Een plezierig en afleidende tegenwicht tegen het veelal heftige (wereld)nieuws. Nu even wat anders maar fijn dat de opvolger 'De resten van een mens' ook al ligt te wachten.
Een oudje met plezier gelezen. Fijn om te lezen, humor, neerslag van een wat zonderling goedmoedig leven en han en lousje voskuil spelen een boeiende rol.