Daniël Robberechts (May 8, 1937 in Etterbeek – May 27, 1992 in Everbeek) was a Belgian writer. Daniël Robberechts fully applied himself to writing after his studies in mathematics. In 1960 he was already a full-time writer, but not a ’professional’ one: without the financial support of his wife, Cécile Faniel, he would not have been able to write. After publishing countless texts, De Labiele Stilte (“not a novel”) appeared in 1968, followed by, among others, De Grote Schaamlippen (1969, “a dynamic self-portrait”) and Praag Schrijven (1975), which stood out because of their deliberate and extensive deviations of the prevailing narrative prose. From 1972 he would be involved in a number of literary magazines, including the one-man magazine “schrift”, in which he published fragments from an extensive “total text”-in-progress from 1977.
Merkwaardig boek. De eerste twee verhalen, "Juffrouw" en "Weg", zijn nog vrij normaal te noemen. Het derde verhaal, "Een verkenning van Christiane H.", is al wat experimenteler, en langdradig. Het vierde, "'s Morgens", is zeer vervelend. Het beschrijft de ochtend van een huismoeder, tot in de kleinste details. Bedoeling was vast om aan te tonen dat de ochtend van een huismoeder inderdaad zeer vervelend is. De vijfde tekst, "Projecties van een vinkup", lijkt me de meest experimentele van deze bundel. Ook niet erg boeiend, maar ik heb toch door gelezen omdat het boek dan al bijna uit was. De laatste tekst, "Tegen het personage", is uiteindelijk wél interessant. Het is een essay, geen verhaal. De schrijver spreekt hier het personage uit een roman, in het algemeen, aan. En hij is ook duidelijk echt tegen het personage (Een persoon die sowieso verzonnen is). Het is een doordenkertje. De auteur schrijft: "Scheer je weg, vriend, hoepel op. Ik schrijf: weg met jou." Maar... zonder personage, geen literatuur. Nu ik de eerste bladzijde nader bekijk, staat er als ondertitel "Zes teksten". (Niet: "Zes verhalen".)
In De Witte Raaf, een tweemaandelijks kunstblad vol essays dat via mijn oma (die het had meegenomen in Gent want als die vrouw een gratis krant ziet, neemt ze die meteen mee, zelfs als ze niet weet waar het over gaat) toevallig in mijn bezit raakte las ik een artikel van ene Liska Brams genaamd Het andere verhaal over twee individuen uit de Belgische cultuurscene rond de jaren 60: Chantal Akerman, wereldbekend regisseur van volgens sommigen de beste film aller tijden en Daniël Robberechts, minder wereldbekend auteur van enkele werken, over hun schrijfsels over het normale leven. Eén van die werken van Robberechts was Tegen het personage, uit interesse heb ik het dan ook maar gelezen
Zes teksten, zegt de ondertitel, en dat zien we hier inderdaad: zes teksten. Men zou het misschien niet denken, maar de teksten vormen wel degelijk een mooi geheel en steunen allemaal op de eerste tekst, diegene waaraan het boek zijn titel ontleent: Tegen het personage.
Hierin belicht Robberechts in een monoloog van de auteur jegens 'het personage' (vandaar ook de titel, redelijk logisch) de manier waarop de auteur en zijn personage intens verweven zijn. Vergelijkingen met God (de Vader) worden eerst afgewezen ("Per slot van rekening zijn wij God de Vader niet" op pagina 7) en later toch weer wel gemaakt ("En dan zijn jouw zogenaamde vlagen van eigenzinnigheid ons ook zo'n welkome ontspanning: als God de Vader de mensen geen vrije wil had gegeven zou hij zich wel godsliederlijk vervelen.").
Over de afhankelijkheid van het personage toont hij mooi hoe de ervaringen van de auteur en zijn personage vaak met elkander verbonden zijn. Ikzelf zeg daar altijd over: er zit een beetje van mij in elk van mijn personages. Verklaringen geeft hij echter niet voor dit gedrag.
Een redelijk simpele is volgens mij, als u er echt één wil, dat de schrijver het best schrijft over de dingen die hij kent en zichzelf nu eenmaal beter kent dan wat dan ook. Een andere is dat het schrijven een manier kan zijn om te reflecteren op ervaringen; Alex Schulman, auteur van onder andere De Overlevenden en Station Malma zei bijvoorbeeld het volgende in een interview met De Morgen:
"Voor mij is schrijven iets als EMDR. Het is een manier om terug te keren naar mijn pijnlijkste herinneringen."
en later (iets minder beknopt, maar wel verduidelijkend):
"Niet lang voor ze stierf, begon mijn moeder opeens al haar meubels te vervangen. In een jaar tijd werd alles bruin. Ik vroeg haar waar ze mee bezig was en ze zei dat ze het huis van haar kindertijd aan het reconstrueren was, iedere kast, sofa en lamp. Ik doe hetzelfde, maar dan in mijn boeken. Je zou het kunnen vergelijken met ‘Rosebud’ uit Orson Welles’ Citizen Kane. Ik wil terug naar het moment dat de onschuldige kindertijd nog intact was. Daarom dat ik naarstig zoek naar herinneringen aan mijn moeder uit de tijd dat ze nog van me hield, omdat ik er zoveel heb uit de tijd dat ze dit niet meer deed."
Een soortgelijke observatie moet Robberechts, zelf natuurlijk auteur, ook bij zichzelf hebben gemaakt, want hij schreef hierover (iets algemener) op pagina 7:
"Leiden wij een dodelijk saai en bekrompen ambtenaarsleventje, dan zal jij daar de gevolgen van dragen: een soortgelijk leven leiden, er misschien op wonderlijke wijze aan ontsnappen, of wel het uitbundigste, weelderigste, avontuurlijkste leven leiden dat een ambtenaar zich maar voorstellen kan. Indien wij dichterlijk zijn aangelegd zullen jouw gevoelens en gedachten vaak de vorm aannemen van een gedicht - van ons. Het gebeurt ook wel dat jij wordt belast met de zelfmoord of de moord waar we ons zelf nooit aan hebben gewaagd."
Het personage is voor de auteur niet meer dan een vehikel om een twist aan de realiteit te geven, door de verweving van zijn eigen realiteit met een volledig uitgedachte fictionele wereld komt de mogelijkheid naar boven om, naast het reflecteren over de ervaringen door die grotendeels over te nemen, maar gewoon in een andere, fictionele context, te plaatsen, diepgewortelde verlangens te verzadigen, waaronder ook het verlangen naar iets als moord of, verregaander, zelfmoord.
Dit reflecteren door te schrijven komt later terug, in de laatste tekst, waar een auteur reflecteert over een jeugdliefde. Grotendeels in eerste persoon, soms met reflecties op de voorafgaande reflectie, maar heel even in derde persoon, waardoor net dat kleine stuk meteen het allure krijgt van fictie, men ziet letterlijk hoe de auteur het schrijven gebruikt als manier om te reflecteren op zijn jeugdliefde, vooral in de volgende woorden op pagina 106:
"Vraagt een lezer, een stem in mij: waar gáát het nu eigenlijk om? De psycholoog zegt: doodgewoon de klassieke, door een wat achterlijke leerling alleen maar wat overtijdig beleefde platonische kalverliefde. Ik denk: wist ik maar waar het eigenlijk om gaat, ik zou aan dit geschrift niet zijn begonnen, of er nu niet mee doorgaan.
Het zinloze van de eenmalige tekst in derde persoon beschrijft de auteur dan net daarna (in een reflectie die dan terug in eerste persoon gebeurt):
"Wat aangaande Christiane [de geliefde in kwestie] in me was, voelde ik als een zware, barnsteenharde kern aan - en wat levert mijn poging ervan meer op dan een voddig weefsel, inslag-en scheringdraden van onverzoenbare mogelijkheden, aangevreten door de motten van de vergetelheid, met vaak niet coherente overlappingen, grote gaten van mijn achteloosheid. Zodat ik het resultaat veel beter met een verward, stoffig web vergelijk, een pluk, een muffe dot zoals huisvrouwen nergens dulden in huis. Zal ik aanvoeren dat de vermeende kern een cocon is gebleken om de pop van een wensdroom? Blijft me dan de troost, niets ten voordele van mijn dromen te hebben aangewend, vereenvoudigd, verdraaid?""
De overige vier teksten draaien om andere zaken, maar hebben één gemeenschappelijke eigenschap: hun opvallende banaliteit. Het is dat dat bij de meeste mensen waarschijnlijk bijblijft, ook wordt dit vermeld door Brams in het artikel van De Witte Raaf:
“Zowel Akerman als Robberechts schenken uitgebreid aandacht aan wat we het beste kennen; bijna iedereen weet wat het is om was in de machine te stoppen, naar bed te gaan en de volgende ochtend op het gebruikelijke uur weer op te staan. Deze handelingen komen zo vertrouwd voor dat ze niet de moeite waard lijken om verteld te worden; ze worden geweerd uit conventionele narratieven of verschijnen als rusttijd tussen grote gebeurtenissen in. Robberechts en Akerman schenken bijna exclusief aandacht aan wat gewoonlijk uitgesloten wordt. In Jeanne Dielman minimaliseert Akerman het bijzondere (de prostitutie, de moord) ten voordele van het banale (de voorbereidingen voor de maaltijd, het koffiezetten). In ‘’s Morgens’ is geen spoor meer van het bijzondere te vinden: Robberechts verwoordt enkel banale alledaagse handelingen.”
De tekst met de naam ’s Morgens waarnaar Brams hier verwijst, toont veertien bladzijden lang de ochtendroutine en innerlijke gedachten van een huisvrouw. Er gebeurt niets noemenswaardigs en net dat is het punt. Idem met de twee teksten daarvoor: banale, bijna nutteloze handelingen en gedachten, zonder noemenswaardige gebeurtenissen. Men kan het moeilijk vergelijken met andere werken, misschien vallen de innerlijke monologen te verzoenen met bepaalde passages uit pakweg To the Lighthouse van Virginia Woolf, maar daar stopt het. De reden hiervoor is redelijk simpel: Robberechts veracht het verhaal, dat stelt ook Brams (Akerman en Robberechts vinden elkaar in hun afkeer van het verhaal.).
Men kan ’s Morgens, Weg en Juffrouw moeilijk vergelijken met andere verhalen omdat ze nu eenmaal amper verhalen kunnen genoemd worden.
Men kan echter een tegenargument vinden voor deze stelling, namelijk dat er toch in de 19de - 20ste eeuw een groeiende beweging was in de literatuur die steeds meer en meer over het gewone leven verhaalde, iets als het eerder aangehaalde To the Lighthouse ondersteunt dat tegenargument met glans, neen?
Het is een observatie die zelfs Robberechts zelf maakte in de eerste tekst, specifieker op pagina 8; deze keer komt er zelfs een verklaring bij:
"Niet verwonderlijk dat jouw belevenissen hoe langer hoe minder ongewoon zijn geworden, uitzonderlijk, exotisch; de tijd dat men alleen door jou de illusie kon krijgen iets avontuurlijks te beleven, die tijd loopt naar zijn einde; het minst geloofwaardige, en toch werkelijke avontuurlijke wordt dagelijks in onze brievenbus geschoven, wordt ons elke avond in het journaal getoond. Wanneer we eenmaal weten dat je alles, maar dan ook alles kan beleven, vergaat ons de lust om jou altijd maar nieuwe lotgevallen te verzinnen. Zodat we jou maar liever een andere kant uitsturen, die van het gewone, het alledaagse. Maar dan natuurlijk zo, dat dit alledaagse huiveringwekkend echt gaat schijnen.”
De afhankelijkheid, maakt hij meteen daarna wel duidelijk, blijft nog steeds intact, hoezeer auteurs ook praten over een zekere vrije wil bij hun personages:
"Doch blijkbaar wijzigt een dergelijke beperking van je werkmilieu niets aan je afhankelijkheid. Jawel, soms beweren we dat jij aan onze almacht hebt weten te ontglippen, dat je ons uit de hand ben geschoten: 'Ik wilde hem dit laten doen maar hij wilde niet', of: 'Ik had me haar zo voorgesteld maar ze dwong me haar anders te beschouwen', of: 'Er moest hem dit overkomen maar ineens kon het niet meer'- en we glunderen als de moeder wier kind zijn eerste stappen heeft gedaan. En juist die vreugde maakt onze plotse machteloosheid toch wel zeer verdacht. Is het niet zo dat de eventualiteit dat jij ons over het hoofd groeit als voldoende voorwaarde geldt opdat je écht zou lijken, opdat men zou erkennen dat wij erin geslaagd zijn jou tot leven te wekken? En dan zijn jouw zogenaamde vlagen van eigenzinnigheid ons ook zo'n welkome ontspanning: als God de Vader de mensen geen vrije wil had gegeven zou hij zich wel godsliederlijk vervelen. Dat jij 'niet wilde', dat wij 'niet konden', wat betekent het tenslotte anders dan dat wij niet konden willen, niet wilden kunnen willen. Laat mij er tot nader bericht van overtuigd zijn - en door wie of wat zal die overtuiging worden aangetast? - dat jij ons zo uitermate aankleeft dat jij onafhankelijkheid gebaart zodra wij het ook maar wensen, nog voor we wéten dat we het wensen."
Het grote verschil tussen de manier waarop Robberechts verhaalt over het leven en die waarop anderen dat doen, is echter dat Robberechts helemaal niet verhaalt, hij vertelt louter zo objectief mogelijk, zonder de klassieke structuren die men kan terugvinden in het verhaal (welomlijnde personages, een deftig plot, zaken die zorgen voor spanning, et cetera). Niet voor niets begint Brams haar essay met de volgende woorden die Robberechts neerschreef in een dagboek: “De werkelijkheid is stekelig, men kan ze niet strelend, in vogelvlucht beschrijven, elke stekel moet tot aan de punt worden gevolgd.”
De werkelijkheid moet wel degelijk beschreven worden, stelt Robberechts, maar dan gedetailleerd en in al zijn banale glorie.
Iets als Oorlog en Vrede of Anna Karenina, boeken die ik vaak geprezen heb voor hun weergave van het leven, hoe frustrerend – en tegelijk oh zo bewonderenswaardig, wat het enkel frustrerender maakte - Tolstojs schrijfwijze ook kon zijn, zijn volgens die theorie wel weergaven van het leven, maar gewoon geen deftige weergaven.
Wat Robberechts biedt, is een naakte weergave, ontdaan van bewonderenswaardig schrijven, coole personages met diepgang, interessante worstelingen. Hij vertikt het de naakten te kleden – God de Vader moet teleurgesteld geweest zijn. Het resultaat is eerst heel cool, omdat men iets compleets onbekends voorgeschoteld krijgt, maar na één tekst heeft Robberechts wel zijn punt gemaakt. En toch blijft hij verder gaan. Verandering komt er eerst in de vijfde tekst, Projecties van een vinkup, over een onbestaand wezen, maar toch biedt die bitter weinig soelaas. Tot slot is er dan Een verkenning van Christiane H., maar daar heb ik het al uitgebreid over gehad.
Bewonderenswaardig is hoe accuraat bepaalde observaties zijn die Robberechts maakt over het schrijverschap, irritant – doch ook interessant, moet ik zeggen - is dan weer hoe Robberechts weigert af te wijken van wat bijna lijkt op een in praktijk gebracht gedachte-experiment als antwoord op de vraag: hoe ver kan ik komen met banale beschrijvingen van de realiteit?
En toch kan ik niet ontkennen dat er tenminste een geheel is, we wéten tenminste waar al die saaiheid vandaan komt. Tegen het personage zou een pak vreemder overgekomen zijn zonder zijn titeltekst. Het is nog steeds gewoon een goed geheel.
En dus raad ik u toch aan om, als u de tijd hebt, dit boek te lezen, samen met het artikel uit De Witte Raaf, dat u online kunt vinden. Al is het maar om eens te zien hoe saai enkele wérkelijke, verhaalloze weergaven van de realiteit zouden zijn.