This book was published before the ISBN numbering standard was introduced
Uit een vraaggesprek met E. d'Oliveira:
Het recht van de sterkste is bepaaldelijk onder de invloed van Zola geschapen. Ik bedoel natuurlijk niet, dat ik geïmiteerd heb, maar wel dat het procedé, de visie van Zola, is toegepast op deze lui en deze toestanden. Ik voelde daar veel voor in die tijd, nu minder... Maar aan de wetenschappelijke tendens, bijvoorbeeld aan de kwestie van de herediteit, die bij Zola zo op de voorgrond treedt, hecht ik helemaal niet. Dat is mij veel te gewild. Wat ik mooi vind, dat is de gang die in zijn werk zit, het lyrisme in een boek als 'Germinal', de kolossale beweging van de massa's, het epos van een boek als 'l'Assommoir'."
Gustave Emile Cyril (Cyril) - Baron - Buysse was a Flemish naturalist writer. He received the Driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza in 1918. Rosalie Loveling en Virginie Loveling were his aunts.
Cyrillus Gustave Emile (Cyriel) - baron - Buysse was een Vlaams naturalistisch schrijver. Hij ontving de Driejaarlijkse Staatsprijs voor verhalend proza in 1918. Rosalie Loveling en Virginie Loveling waren zijn tantes.
Dit is echt een perfect voorbeeld van een literair werk dat ik wel kan appreciëren in zijn tijdsgeest en op basis van mijn literaire scholing en interesse, maar dat ik vrij afschuwelijk vind om te lezen.
Niet dat er enorm misselijkmakende of shockerende dingen in gebeuren, maar het boek is gewoon heel hard wat het is: op en top naturalisme en dus één en al miserie, miserie en nog eens miserie. Niet dat het veel steek houdt om dit werk met een moderne bril te lezen, noch om het te spiegelen aan hedendaagse opvattingen, normen en waarden, maar je wordt echt om de oren geslagen met enorm simplistische, cartooneske karikaturen van 'de lagere klasse' als zijnde een hoop mensen die niets meer is dan bundels driften die deterministisch zo goed als constant vechten, stelen, schelden, verkrachten, misbruiken en vooral zuipen. Opnieuw: 100% passend binnen het naturalisme, maar voor de moderne lezer ook vrij belachelijk en ongeloofwaardig.
Als het verhaal nu nog ergens een sprankeltje hoop gehad had, dan kon je al dat leed als lezer misschien nog iets meer kaderen, maar buiten een zeer beperkte verwijzing naar het opkomende socialisme (en de zeer cynisch ingegeven reactie van de personages die Buysse schrijft) is het hele verhaal gewoon Buysse die het hoofdpersonage neerslaat tot er niets meer van over blijft. Dat maakt het verhaal enorm voorspelbaar (want je weet dat al het slechtste dat haar kan overkomen, zal overkomen, en dat zo goed als elk personage behalve haar zo verderfelijk is als iets), maar doet je als lezer ook afvragen wat het punt van het verhaal is. Enige kritiek op (of zelfs vermelding van) de hogere klasse en hun uitbuiting van de lagere klasse is nagenoeg volledig afwezig, waardoor de boodschap van dit boek eigenlijk lijkt neer te komen op: behalve enkelingen zijn de mensen in de lagere klassen allemaal vieze, vuile, verderfelijke wilde beesten.
Het enige lichtpunt aan dit boek voor mij waren de hilarische namen van het gewone volk (mijn favoriet is Oele Feeffe), maar buiten dat wou ik eigenlijk dat ik dit boek nooit gelezen had. (En binnenkort moet ik een hoop gastjes van 6ASO dit ook laten lezen, want wat een topidee is me dat).
Naturalistische roman over het tragische leven van Marie in een achterbuurt van een Vlaamse stad. Levendig en beeldend beschreven, wel wat voorspelbaar. De idealen die het jonge Marie nog heeft, bescheiden als ze zijn, worden al vroeg geknakt door het geweld in een milieu van kanslozen waarin alleen het recht van de sterkste (de man, de baas, het gezag) geldt. De laatste scène van het boek is hemeltergend pijnlijk.
‘Haar geluk was verwoest; elke dag, elke gebeurtenis stortte voor haar een nieuwe druppel, in de reeds zó boordevolle schaal van ‘s levens bitterheid.’
‘Driemaal per week, de maandag, de donderdag en de zaterdag mochten de arme lui van Brakel aan de deuren van enkele rijke huizen aalmoezen gaan ontvangen. ‘Schooien’ noemden de burgers dat; maar voor hen, de rampzaligen, die het deden, was het ‘vragen’. In een kudde, een dertigtal, meestal vrouwen, kwamen zij langzaam door de straten gegaan en bleven, gebeden prevelend, hier en daar voor deuren stilstaan. Het was een akelige, terneergedrukte stoet.’
Genuinely, I never expected this book to be this good. This is peak naturalism: misery, misfortune and malice. Would I say I like misery? I think I do. Although ‘like’ is not the most fitting word here.
Even though I was utmost disgusted, intrigued and disappointed, the tragic events kept me reading. I was clinging onto a thread of hope, out of empathy for Maria. For Maria and all the other women who have to endure “the law of the strongest”.
I am deeply disturbed that this storyline for some, is actually their own, and not fictional at all.
Man man man... wat een ontdekking! Ik ga niet te veel verklappen, maar in dit boek uit 1893 (!) wordt in het eerste hoofdstuk al iemand op beestachtige wijze verkracht, en van dan af gaat het alleen nog maar bergaf. Dit naturalistische debuut is ook heel vitaal geschreven, met veel gebruik van dialect en scheldwoorden, maar heel leesbaar. Voor je het weet is het uit, en dan moet je weer naar het antiquariaat om je Buysse-collectie aan te vullen, want literair erfgoed wordt in Vlaanderen nog het liefst vergeten, zo lijkt het. Buysse is al lang niet meer in druk, en met het huidige bibliotheekbeleid dat enkel nog gericht lijkt op bestsellers zal je ook daar lang moeten zoeken, vrees ik. In ieder geval een enorme aanrader!
Boekje over een arme straat in Vlaanderen in 1893. Maria heeft dromen over een betere toekomst, maar als Reus haar heeft verkracht, spatten al haar dromen een voor een uiteen. Triest verhaal van een leven dat bepaald wordt door de tijd en de omgeving.
Ik heb het ook bij vorige besprekingen van werken van Cyriel Buysse al gezegd: je wordt er niet vrolijk van. Niet omdat hij niet goed zou schrijven, niet omdat zijn boeken niet het lezen waard zouden zijn, maar omwille van de verhalen. En dat verhaal is bij Het recht van de sterkste minstens zo “triest” als dat in Het leven van Rozeke Van Dalen, dat ik in juni van dit jaar besprak:
“In Het recht van de sterkste beschrijft Cyriel Buysse het leven in de beruchte Zijstraat van het Westvlaamse Nevele, waar hij geboren werd. De bewoners van deze straat zijn landarbeiders, stropers en wiedsters. De brute kracht van de man overheerst er. De hoofdpersoon is het zachte meisje Marie, dat door ‘Reus’ Balduk wordt overweldigd en met hem trouwt als blijkt dat ze zwanger is. Het wordt een huwelijk vol ellende en geweld, waarin de vrouw alleen rust vindt als haar man wegens stroperij in de gevangenis belandt.”
Voor het geval u die eerste zin zou mislezen hebben, zoals ik deed: Cyriel Buysse werd niét geboren in die “beruchte Zijstraat”, wel in Nevele (dat overigens in Oost-Vlaanderen ligt, niet in West-Vlaanderen, terwijl het boek zich trouwens, minstens officieel, afspeelt in Brakel). Zijn familie maakte immers deel uit van de hogere Gentse burgerij en zijn vader leidde een cichoreifabriek die eigendom van de familie was, dus hij zou als boreling weinig te zoeken hebben gehad in die Zijstraat. Maar, en dat is in in dit geval fascinerend, hij lijkt niet alleen die Zijstraat zeer goed gekend te hebben, maar ook bijzonder sterk op de hoogte geweest te zijn van de praktische aard van de bezigheden van de bewoners ervan. Hij laat het invullen van de details van de armoe, de stroperij, de diefstallen niet aan de lezer over, bij momenten lijken zijn beschrijvingen van de activiteiten van de stropers bijna een handleiding om in de stiel te stappen.
Vooraleer ik echter verder op het verhaal inga, wil ik een “alhoewel” plaatsen bij het feit dat Buysse niet geboren werd in de Zijstraat. Ten eerste bestaat die niet. De naam van de straat in kwestie is “Zeistraat” (die is er wel degelijk nog steeds). Ten tweede werd Buysse geboren in de Langemunt, een straat die gekruist wordt door die Zeistraat/Zijstraat. Dus was er zeker reden waarom hij die straat zou leren kennen hebben, zelfs al was die straat “een soort ‘reservaat’ waar alle sociale ellende van ‘Arm Vlaanderen’ zich als het ware had opgestapeld”.
Een stevige “wablief” mag er overigens ook geplaatst worden bij de beschuldigingen vanuit de toenmalige katholieke pers naar aanleiding van het publiceren van “een der eerste naturalistische romans uit Vlaanderen” (dixit de achterflap van deze uitgave – Manteau, 1984) en Buysses eerste roman tout court (al had hij voorafgaand aan het in 1893 gepubliceerde Het recht van de sterkste wel een aantal andere werken geschreven): hij zou “vooral pornografische toestanden” getekend hebben. De tijden waren toen andere dan tegenwoordig, natuurlijk, maar zelfs in zijn beschrijving van de verkrachting waarmee het lijden van Marie zo ongeveer begint, blijft Buysse zeer kies. Wellicht voelde de katholieke pers dan ook eerder wrevel over het feit dat Buysse pijnlijk duidelijk maakte dat de burgerij zich weinig of niks van de toestanden in de Zijstraat aantrok. Pas als Marie (Maria) “tering” krijgt (tuberculose dus, ofte TBC), komt daar verandering in: “De armendokter werd ontboden. Hij kwam, hij zag haar lang en peilend aan, hij stelde haar enige vragen. Zij moest ook, op zijn bevel, haar borst ontbloten en de aanwezigen, verbaasd, zagen hem op die blanke, vermagerde borst, een zonderling voorwerpje, een soort van zilveren horentje – een ‘toetertje’ werd het terstond geheten – plaatsen en daar, met het oor er op gedrukt, aandachtig in luisteren. Verder had hij niets gevraagd ; ja toch, hij had haar ook gevraagd of zij veel hoestte, en of zij de geldelijke middelen bezat, om wijn, vlees en eieren te kopen. Op haar ontkennende antwoord was hij heengegaan, maar sinds was hij teruggekomen en nu ontving Maria eindelijk, door de tussenkomst van de dokter, van het Weldadigheidsbureel en van een rijke juffer uit het dorp, zei men, de nodige bijstand.” De verdediging van Buysse tegen de aantijgingen luidde dan ook: “Ik ben niet achteruit geschrokken voor de waarheid”.
Net zomin als hij “achteruit geschrokken” is voor het weergeven van de “moraal” van de personages en hun omgeving. Hier bijvoorbeeld in het kader van hoe Maria en ‘Reus’ Balduk aan het dansen gaan. Zij: “En weer dorst zij niet weigeren. Hij was van haar dorp en woonde in haar straat. Zij vreesde, moest ze zijn voorstel van de hand wijzen, van preutsheid beschuldigd en, als zodanig, publiek en luid door hem uitgescholden te worden.” Hij: “(…) terwijl het besluit haar tot minnares te nemen zich sterker in hem ankerde. Pas twee dagen tevoren was hij uit de gevangenis ontslagen, alwaar hij, wegens vechten, negen maanden had gezeten. Gedurende die afwezigheid was zijn lief met een ander getrouwd, en zonder de minste spijt of droefheid daarover, had hij enkel bij zichzelf gezworen, dat Akspoele-kermis niet voorbij zou gaan, zonder dat hij een nieuw lief had.” En vervolgens als hij haar verkracht: “(…) hij was boven op haar gevallen, hij had een greep aarde genomen en stopte haar die in de mond, in de ogen, over geheel het aangezicht, om haar het roepen te beletten. Toen kon ze zich niet meer verdedigen, zij stikte en spuwde, zij viel in zwijm, ‘t werd nacht om haar heen, de afschuwelijke nacht van ‘t graf, waarin ze zich halfdood, doch met het vlijmend bewustzijn nog te leven en afgrijselijk te lijden, voelde verkrachten en begraven… Hij liet haar eindelijk los, hij poogde haar weer te doen opstaan ; hij sprak herhaaldelijk, vlug en stil : – Kom, ‘t is niets, ‘t is gedaan, laat ons nu voortgaan.”
Als dát “pornografische toestanden” zijn, lijken me het er vooral van de geest, de geest die daar zo open en bloot op tafel gelegd wordt. Dat “’t is niets” waarmee de dader de verkrachting afdoet, is nog het walgelijkste van de hele scène. Alhoewel, nee, nog walgelijker is de reactie van haar moeder als ze verneemt dat haar dochter verkracht is: “Zij had maar dit verstaan, de moeder : Balduk heeft haar omvergeworpen in het koren ! En ‘t was genoeg voor haar, zij vroeg niet om nog meer te weten, alles was klaar, haar dochter moest de schuld van het gebeurde zijn, en de verwijten, de verwensingen, de schandelijkste en onnoemelijkste scheldwoorden rolden, als het slijk uit een mestpoel, voor haar onschuldige meisje en voor Witte Manse [haar vriendin, noot van mij] uit haar mond, terwijl ze de eerste met slagen en schoppen overlaadde.” Een mens kan zich bij het lezen daarvan alleen maar afvragen hoeveel verder we de ladder der beschaving intussen beklommen hebben, nee, een mens moét zich dat niet eens afvragen, want nog al te vaak hoor je of lees je dat het de vrouw is die het “uitgelokt” heeft, dat ze zich maar moet “bedekken” (van kop tot teen in sommige gebieden), dat zij de schuldige is. Toegegeven, minder vaak dan dat je tegenwoordig moet horen dat de man, vooral de “witte”, de schuld van álles is, dat hij zelfs om te kijken voorafgaandelijke toestemming moet vragen en die liefst op papier moet verkrijgen, maar da’s dan weer de uitwas in de andere richting. Een uitwas die met meer dan een eeuw vertraging komt en gericht is op alles wat mannelijk is, helaas. Een uitwas waarvan we evenwel kunnen hopen dat die óók voorbijgaat en ooit in romans zal terechtkomen als één van de walgelijke fenomenen van ónze tijd: het collectief wegzetten van mensen op basis van het feit dat ze zich niet richten naar de waan van de dag, dat ze gewoon zichzelf zijn, dat ze niet laten bepalen wat “normaal” is door een regering, een parlement, “experten”, en doorgaan met een leven dat wérkelijk normaal is.
En dan moet de rit naar het lokale Hart der Duisternis (zie hier voor dat van Joseph Conrad) nog beginnen: de verkrachter die vindt dat hij in zijn recht is omdat “het (…) altijd zo bestaan [heeft]”, de vrouwen die er een eed zouden willen op zweren “dat het niet mogelijk was aan een meisje te raken wanneer het meisje niet wilde”, de zelfmoordgedachten van een meisje dat “in een midden van dieven en schurken, van echte bandieten met afschuwelijke zeden opgevoed, (…) eerlijk en zuiver gebleven [is], des te zuiverder, des te eerlijker, naarmate zij de anderen, om haar heen, tot een steeds lager zedelijk peil zag dalen”, een meisje dat – nadat haar “gelijken” dat al gedaan hebben – zelfs zover gaat zichzélf te beschuldigen van wat er gebeurd is, “alsof men voorzorgen nam tot het voorkomen van gruwelen, waarvan men het bestaan op de wereld zelfs niet vermoedt”, schrijft Buysse. Vervolgens de verkrachter voor wie “geen twijfel [kon] bestaan : hij had haar eens bezeten, voortaan moest ze de zijne wezen”, het meisje dat komt te beseffen dat ze zwanger is, de verkrachter die daarmee helemáál een stok tussen de deur heeft en belooft z’n leven te beteren (“Thans wilde hij de(…) makkers van vroeger niet dadelijk de rug toekeren, maar langzamerhand, dit beloofde hij haar, zou hij bepaald alle gemeenschap met hen afbreken.”), het meisje dat denkt dat het nóg erger kon geweest zijn als een van die “makkers” haar verkracht had, de verkrachter die -godbetert – aanvallen van jaloezie krijgt, haar vraagt “of niemand haar met voorstellen van liefde achtervolgde, of ze weigeren zou en zich desnoods verdedigen, indien iets dergelijks gebeuren moest”, die haar in mekaar slaat omdat hij “denkt” dat ze zwanger is van een ander, en zij die uiteindelijk toch met hem trouwt omdat ze het financieel nooit zal redden, zwanger en daarna met een kind aan haar rokken.
Even lijkt het tij daarna te keren: “(…) haar leven was nu kalm, eentonig en gelukkig. Zij kreeg geen slagen meer, zij was geen gedwongen getuige meer van vechtpartijen en baldadigheden, die haar, na het zwoegen van de dag, de nachtelijke rust ontnamen. Zij ging weer, evenals vóór haar huwelijk, zolang er nog veldarbeid was en haar zwangere toestand zulks toeliet, bij boer De Waele in daghuur werken, terwijl haar echtgenoot in Gent verbleef [waar hij als arbeider meewerkt aan het graven van het Schipdonkkanaal, noot van mij] en de oude weduwe Balduk het karig huishouden oppaste.” En er ontstaat bij Maria zelfs, ondanks het feit dat hij “de gebruiken van zijn stand” volgt en, nauwelijks aandacht aan haar bestedend, zijn amusement buitenshuis gaat zoeken, “een gevoel van ware liefde voor Balduk. Voor de eerste maal van haar leven omhelsde zij hem met volle en vrije tederheid en kwamen er tranen van echte droefheid in haar ogen, toen hij haar de volgende morgen reeds vroeg moest verlaten, om terug naar Gent te keren.”
Maar na dat plateau, die laagvlakte in de relatie, gaat het verder de dieperik in: ‘Reus’ Balduk verliest zijn werk nadat hij een “surveillant een kaakslag [heeft] gegeven”, zoekt zijn oude, criminele makkers terug op, gaat men hen aan het stropen, legt het aan met de vroegere vriendin van Maria, Witte Manse, breidt met de bende de activiteiten uit van stroperij naar regelrechte diefstal, dwingt haar een alibi te verstrekken voor zijn nachtelijke bezigheden, en vervreemdt ondertussen compleet van haar: “’t Was meer en meer in hem een aangroeiende, onoverwinnelijke antipathie, de jaloerse, nijdige, onberedeneerde haat van het kwaad tegen het goed. Zij was als van een ander geslacht, als van een ander bloed voor hem. Hij hield haar voor preuts, hooggeleid, en al haar gaven en deugden kwamen hem als zoveel strilzwijgende, tot hem gerichte verwijten voor. (…) ‘t Was een wreedaardige, stelselmatige, schier dierlijke haat, die hij tegen zijn ongelukkige vrouw voedde. Hij kon haar werkelijk niet meer horen noch zien. En van toen af begon hij haar te mishandelen, om het louter genoegen, om de drift van te mishandelen.”
Waarna er tóch nog een nieuw rustpunt komt, een nieuw plateau, zij het dan nog lager gelegen dan het vorige: de bende waarvan ‘Reus’ intussen het voortouw heeft genomen plant een bijzonder stoutmoedige diefstal, voert die ook uit, maar weet deze keer niét te ontsnappen aan de arm der wet. De verkrachter draait voor twee jaar de gevangenis in, “een onverwachte gebeurtenis, die eensklaps een volkomen verandering en een tijdelijke verzachting in haar ellendig leven kwam brengen.” Een “tijdelijke verzachting”, geen langdurige verbetering: ze is nu immer alleenstaande moeder, met een tweede kleine op komst en de verantwoordelijkheid voor de moeder van haar verkrachter: “Zij had geen andere toevlucht meer dan het kantwerken en daarmee kon ze, als ze van ‘s morgens zes uur tot ‘s avonds negen schier onverpoosd arbeidde, en daarbij nog zeer bedreven was, dertig of vijf en dertig centen per dag verdienen.” Dus gaat ze, voor dat kind, voor die moeder, uit bedelen. Ze bevalt van het tweede kind, blijft bedlegerig, en valt uiteindelijk, zoals eerder aangegeven, ten prooi aan tuberculose. Als haar verkrachter weer vrij komt, lijkt haar verzwakte toestand hem even terug op het goede pad te brengen, maar dat blijkt – er komt nooit een einde aan de miserie – alleen maar te liggen aan haar jongere zus, Lisatje, die inmiddels in haar huis verblijft en met wie hij een vrijage begint, wat voldoende blijkt om het lichte herstel dat er bij haar was weer af te breken en haar – duchtig door hem geholpen (“Maar sterft dan, nondemilledzju ! Creveert, dat wij hier rust hebben !”) – het graf in te jagen.
Nee, ik blijf het zeggen, van Buysse lezen word je niet vrolijk. En toch wil ik met een paar politieke aantekeningen van de schrijver eindigen. Cynische aantekeningen, waar je eigenlijk wél vrolijk van kan worden: “Er zou verandering komen in de wereld. Een nieuwe partij stak het hoofd op, de socialistische, welke ‘t beheer van de rijken onderwerpen en dit van ‘t eigenlijke volk aanstellen zou. Goederen en fortuinen zouden onder al de bewoners van de aarde in verdeling komen ; er zouden voor niemand langer voorrechten bestaan. Zij werden ernstig toen ze daarover spraken en schudden gewichtig met het hoofd. Zij [‘Reus’ Balduk en zijn makkers, noot van mij] waren voor de algemene verdeling van de goederen, maar het erbijgevoegde leerstelsel : ‘aan eenieder loon naar werken’ of ‘bezitten naar verdiensten’ liet hen koel. Zij beseften inwendig dat zij er zouden bij verliezen, moest de verdeling op die voet van louter rechtvaardigheid en deugd geschieden. Als men aan de landbouwers de grond en aan de arbeiders de werktuigen zou gegeven hebben, wat kon er dan nog voor hen overblijven ? En ook dat woord ‘bezitten’ was een wanklank in hun oren en verwekte in hun geest een denkbeeld van zelfverantwoordelijkheid en regelmatig leven, dat met al hun begrippen van maatschappelijke degelijkheid streed. (…) En zij werden bepaald en hardnekkig conservatieven als zij op de afschaffing van enkele voorrechten, zoals dat van de jacht, bijv. begonnen te denken. Ziet eens, zij waren thans op Brakel – de dokter, de zoon van de notaris en de gemeenteontvanger, die een regelmatige jachtakte hadden, meegerekend – hoogstens een vijftiental, die op jacht uitgingen en toch was er na Kerstdag geen haas noch patrijs meer te bespeuren. Wat zou er geschieden en hoelang zou er nog een stuk wild bestaan, indien eenieder vrij ‘t geweer ter hand mocht nemen en ermee te velde trekken ?” Een mens mag aan zoveel onrechtvaardigheid niet denken, natuurlijk, maar mij deed dit stukje in ieder geval terugdenken aan mijn vader, socialist (in ieder geval nog toen ik hem voor het laatst zag) en helemaal gewonnen voor de “herverdeling van de rijkdom”, maar duidelijk enigszins geschokt toen ik hem voor de voeten wierp dat hij nog steeds een stuk rijker was (minstens materieel) dan een groot deel van de wereld en dat het doortrekken van die “herverdeling” er dus onherroepelijk zou toe leiden dat ook zijn rijkdom zou “herverdeeld” worden. Daar wou hij niet aan geloven, natuurlijk, maar iedereen die met arbeid zijn brood moet verdienen, weet ook dat het geen kwestie van geloof is: de overheid “herverdeelt” uw inkomen. Meer dan de helft gaat naar haar, wat resteert mag u houden om het grotendeels te “herverdelen” over de bank/huiseigenaar, verzekeraars, autohandelaars en grootwarenhuizen die u per slot van rekening alleen maar leveren wat u nodig heeft om enigszins “fatsoenlijk” te leven.
Begrijpelijk dus dat een beetje rechtgeaarde crimineel zulks niet ziet zitten. Ik zou dat ook niet zien zitten, maar ik ben nu eenmaal niet voor crimineel in de wieg gelegd. Alhoewel, als de overheid het maar ver genoeg drijft, word ik dat vanzelf misschien wel: wat vandaag nog legaal is, kan morgen immers illegaal worden, maar daarmee moreel niet minder aanvaardbaar. We zullen zien. Het recht van de sterkste eindigt sowieso waar de zwakste weigert het spel nog mee te spelen.
Naturalisme: alles goed en wel, maar is er ergens een wet die die mensen verbiedt om ook eens over gelukkige mensen te schrijven? Al is het maar eventjes? Blijkbaar, want dit boek is van begin tot eind miserie troef.
We volgen het leven van Maria vanaf het moment dat ze verkracht wordt tot haar dood. Maria heeft -hoe durft ze- als enige ambitie om een deugdzame mens te zijn, te trouwen met een brave man en haar geld te verdienen door te werken. Een ambitie die genadeloos afgestraft wordt, zelfs nog na haar dood.
In het begin is het even wennen aan het oude Nederlands, maar na een tijdje ben je helemaal gewend aan het sappige taalgebruik, waarbij het gevloek je voortdurend om de oren vliegt ('Sakkerdzju!', 'Nonde(mille)dzju!' en zelfs een occasionele 'Hoer!').
Als historisch tijdsdocument over het marginale milieu uit die tijd is dit best nog interessant, maar verder deed dit boek me maar weinig.
"- Maria, wilt ge met mij ’n glas bier drinken? vroeg hij haar. Het meisje, dat ook haar danser had verlaten en hijgend, in de stikkende atmosfeer van de herbergzaal met een zakdoek het zweet van haar voorhoofd afdroogde, keerde zich, door de ruwe klank van zijn stem bijna geschrokken, tot de jongeman om. - Watblief? vroeg zij werktuiglijk, met een zweem van angst in de blik. - Of ge ’n glas bier wilt drinken? Zijt ge dan doof? herhaalde hij luider, haar driest met zijn vorsende ogen aankijkend." (Reus blijkt een echte romanticus.)
Cyriel Buysse geldt als een van de oervaders der Vlaamse letteren en daar het lustig smullen was van De vroolijke tocht, zijn automobielmemories die in 2011 zo heerlijk heruitgegeven werden, wou ik mij gaarne eens aan het echte werk wagen.
Wat een schok om dan Het recht van de sterkste te lezen! We volgen Marie, van verkrachting tot aan haar dood, zelfs nog een luttel daarna. Reus Balduk, haar sinistere bezitter, is een van de grimmigste personages ooit te boek gesteld en de gruwel van sommige passages is haast ondraaglijk. Ook de bonte stoet nevenkarakters, van Klod de Vos tot ‘t Slijperke, biedt nergens soelaas.
Arm Vlaanderen vol ijdele klachten. Het geluk wordt verwoest. Elke dag, elke gebeurtenis is een nieuwe druppel in de reeds zo boordevolle schaal van ’s levens bitterheid. Schabouwelijk keutelvolk vol doffe ellende!
'Maria, ge 'n hebt toch niets tegen mij, hoop ik? vroeg hij opnieuw, haar nog dieper in de hoek duwend en, gans over haar gebogen, haar met woeste begeerte in het wit van de ogen aankijkend.
Dit is het essentie van het boek, Maria die zich zwak opstelt doordat Reus haar verder in de hoek duwt en haar geen kans geeft om Maria haar wil te laten zeggen. Reus wordt aanzien als de sterke man terwijl Maria aanzien wordt als iemand dat doet wat andere zeggen.
Voor de tijd een heftig verhaal over een Vlaams meisje dat trouwt met haar verkrachter. Ik blijf het toch lastig vinden om oudere Vlaamse literatuur te lezen vanwege de taal, maar het verhaal is zo goed dat het de moeite waard is door te zetten.
'Het recht van de sterkste' fungeert als een soort fatalistisch dictum dat de rode draad vormt doorheen het boek: "Het is het enigste recht dat zij kenden". Een dergelijke visie, die emancipatie bij voorbaat lijkt uit te sluiten, laat heden ten dage een enigszins bizarre nasmaak achter. Ik twijfel er echter niet aan dat Buysse enkel de tijdsgeest heeft proberen weergeven. Het boek leest ook verrassend vlot voor iets dat al meer dan 100 jaar geleden is geschreven.
Een aanrader, en smaakt naar meer. Ik ben Buysse fan geworden!
Een naturalistische roman met deze titel en een mannelijke hoofdpersoon die Reus wordt genoemd, dan weet je het wel: voor de jonge onschuldige Maria is er geen hoop. Van de verkrachting in de Brakelse modder die tot hun huwelijk leidt tot haar berooide einde waarbij de vermolmde bodem uit haar doodskist valt is het één onafwendbare teloorgang. De arme dorpsbevolking wordt ook erg eenvormig beschreven.
Als je nog niet helemaal zeker was wat het naturalisme nu eigenlijk was, dan zal deze je een mooi antwoord bieden. Helaas is het niet mijn persoonlijke favoriet, maar niet in de mate dat ik nooit meer een Buysse in de hand zal nemen.
Het boek beschrijft het leven van een dame in den oudere tijden. Het boek is geschreven in het oud vlaams wat er voor zorgt dat het af en toe moeilijk te lezen is. Het boek is zeker een aanrader voor degene geintereseerd zijn in oudere geschriften
Heel sterk en indrukwekkend begin, erg te merken ook dat t uit een geheel andere tijd komt, qua taal natuurlijk maar ook zeker in het handelen van de personages. Ontzettend triest hoe t er aan toe ging.
Heel wat nieuwe Vlaamse 19e eeuwse scheldwoorden geleerd wel
Het is best een oud boek dus mijn verwachtingen waren laag, maar toen ik eenmaal begonnen was, vond ik het toch best wel een interessant boek en viel het alleen maar mee
verrassend leesbaar voor een boek uit 1893. ik was ook positief verrast dat een man in dat jaar een abuser ook als abuser, die door en door slecht is, af beeldde en zijn acties beschreef zonder eufemismen maar ook zonder al te veel details. alleen het einde een beetje frustrerend.
Een echte naturalistische roman over de onderlaag van de maatschappij eind 19de eeuw: armoede, dronkenschap, criminaliteit. De hoofdpersoon, Maria, heeft niets in te brengen en wordt door 'het sterke geslacht':, haar man, zeer slecht behandeld. Poeh, wat een ellende.