Tot zijn grote verwondering ontdekt Erwin Mortier op een dag dat een verre voorvader van hem, ene Jozef Tessely, in 1864 secretaris was van een van de eerste literaire verenigingen in Vlaanderen. Generaties later liep een andere Tessely, Mortiers grootvader, met de arm in de Hitlergroet geheven voorbij de Brusselse Beurs, voor datzelfde Vlaanderen. Dit familieverleden zet Mortier aan tot een reis naar de bronnen van zijn schrijverschap, in licht en schaduw. Hij beziet met mededogen de vroege geschiedenis van de Vlaamse letteren in het jonge België, en hij luistert met deernis naar de schuld en schaamte van de generaties die hem hebben gevormd en getekend. 'Ik schrijf omdat ik al schrijvende kan spreken en zwijgen tegelijk.'
‘Schrijven, heb ik geleerd, is niet bedoeld om raadsels op te helderen,’ aldus Erwin Mortier in Vlaamse vergezichten, ‘Het is spreken en zwijgen tegelijk, mijn manier om met de gemeenschap der zwijgende lippen om te gaan. Niet door ze open te breken, maar door ze ten afscheid te zoenen en hun stiltes hoorbaar te maken.’ Zulke stiltes vielen er nogal vaak in zijn jeugd, wanneer het over zijn grootvader ging bijvoorbeeld, die in 1942 samen met zijn kompanen van het VNV voor de Brusselse Beurs de Hitlergroet bracht ter ere van de aan het Oostfront gesneuvelde voorman Reimond Tollenaere. Nee, daarover zweeg men na de oorlog liever. In Vlaamse vergezichten bekent Erwin Mortier een topofiel te zijn, iemand die graag terugkeert naar plekken die iets voor hem betekenen en daar nuchter bij blijft, wat iets anders is dan een in ronkende emoties zwelgende nostalgicus. Die plekken liggen in het land van Nevele, tussen Gent en Brugge, waar zijn uit Ravenna afkomstige voorvader Pieter Tesselli in 1707 aanspoelde. Dat land heeft een schrijver van hem gemaakt, net zoals het dat met Rosalie en Virginie Loveling en Cyriel Buysse deed, vrijzinnigen in een katholieke streek die radicaliseerde door de schoolstrijd van 1879. Natuurlijk waren de geestelijken in Mortiers tijd begrijpender, maar het zwijgen tierde welig in hun kringen, over de pastoor bijvoorbeeld, die iedere zomer zijn nichtje op bezoek kreeg dat verdacht veel op hem leek. ‘Geheimen waren nogal publiek in die tijd,’ lezen we, ‘maar bleven op een of andere manier toch geheim.’ Mortier schrijft prachtig over de natuur waarin hij opgroeide, over de bossen waarvoor hij na school een half uur omreed en over de zwaluwen en vleermuizen in het - alweer met veel zwijgen omhulde - vervallen huis in de achtertuin van zijn grootouders. ‘Ik dwaal af, ik meander,’ merkt hij dan op, maar dat doet de Leie ook, de rivier die in 1909 in de buurt van Gent rechtgetrokken dreigde te worden, een plan dat door het protest van Buysse niet werd uitgevoerd. Maar Vlaamse vergezichten gaat niet alleen over het verleden. Het kijkt vanuit dat verleden ook naar de toekomst. En zo komt Mortiers andere voorvader in beeld, Jozef Tessely, midden negentiende eeuw oprichter van de retorica Moedertaal en Broedermin. Ook hij kwam op voor het Nederlands als volwaardige cultuur- en bestuurstaal, maar dan wel binnen een meertalig België. Een Vlaams-nationalist was hij niet. Vlaanderen heeft zijn Lovelings en Buysses, maar er waren ook in het Frans schrijvende Vlamingen die het over een heel ander en rijker Vlaanderen hadden, toont Mortier, zoals de Gentenaars Franz Hellens en Suzanne Lilars, die doodgezwegen worden in onze monocultuur. Laat ons daar lessen uit trekken, nu hier inmiddels een paar honderd talen worden gesproken.
k klapte net 'Vlaamse vergezichten' van Erwin Mortier dicht, een reis naar de bronnen van Mortiers schrijverschap, lees je op de achterflap. Wat heb ik, ook geboren tussen Brugge en Gent en Virginie Loveling-adept, van deze trip genoten!
Een reis terug in de tijd, langs Leie, Schelde, Schipdonkkanaal, kanaal van Gent naar Brugge. Vertrouwde verhalen over de Lovelings in Nevele en Gent maar ook veel nieuwtjes.
Heerlijke passages over Poëziedagen in Bachte-Maria-Leerne. Zelfs De Locomotief, een krant die verscheen in Indonesië bracht er verslag over uit: "Pastoor Basiel de Craene zit in het park van Oydonck, op een met oude hoge hoornen [beuken] omringde plek, te midden van de vele jongste dichters uit dit dichterlijk talrijke gezegende land." Basiel de Craene, pastoor en zelf dichter zal daar en in Merendree meerdere edities organiseren (op eentje dook zelfs de jongeling Hugo C, ook wel Hacé genoemd, op). Hij troont zijn gasten mee naar gasthof De Sterre, waar je nog altijd een koffietje kan drinken. Een bijzondere blik op de geschiedenis van onze streek en onze literatuur.
Het nieuwe boek van Mortier is geen roman, maar een soort lang autobiografisch essay. Mortier vertelt hier vooral over zijn aspiraties als jonge auteur: wat waren zijn invloeden, wat las hij als hij jong was en wie ging hem voor in zijn familie? De auteur neemt geen blad voor de mond en geeft zijn eerlijke mening over het Vlaams nationalisme en het katholicisme dat ook bij zijn familie sterk aanwezig was. Toch doet hij dat met een zekere mildheid, met begrip en zonder te veroordelen. Bij momenten wordt het boek wel wat saaie en droge materie, vind ik persoonlijk. De titels zijn een poging om het geheel wat poëtisch in te kleuren ("Een boottocht in zeven meanders"), maar het blijft wel heel essayistisch als lectuur, met ook tal van citaten. Een interessant boek weliswaar, je leert wel veel over de recentere (literaire- en kunst-) geschiedenis van Vlaanderen (vooral dan rond het Gentse).
Meanderend door de onterecht ondergesneeuwde literaire geschiedenis van de 19de eeuw, neemt Mortier ons mee in een verhaal van onder andere vergeten auteurs en verdwenen landschappen. Mooi, meanderend en naar meer smakend.