"Dichtertje - De Uitvreter - Titaantjes" van Nescio. Gepubliceerd door Good Press. Good Press publiceert een ruim aanbod aan titels in alle genres. Van bekende klassiekers & literaire fictie en non-fictie tot vergeten−of nog niet-ontdekte pronkstukken−van de wereldliteratuur, wij publiceren boeken die u beslist moet lezen. Iedere Good Press editie is zorgvuldig aangepast en geformatteerd om de leesbaarheid voor alle e-lezers en apparaten te verbeteren. Ons doel is om e-books te maken die gebruiksvriendelijk en toegankelijk voor iedereen zijn in een digitaal formaat van een hoogwaardige kwaliteit.
Jan Hendrik Frederik Grönloh was born in Amsterdam, the oldest of four children. After an idealistic youth, he joined the Holland–Bombay Trading Company in 1904, becoming director in 1926, suffering a nervous breakdown leading to a short hospitalization in 1927, and retiring at age fifty-five, on December 31, 1937; he married Aagje Tiket (b. 1883) in 1906 and had four daughters with her, born in 1907, 1908, 1909, and 1912. Meanwhile, as Nescio (Latin for “I don’t know”; he adopted a pseudonym so as not to jeopardize his business career, acknowledging his authorship publicly only in 1929), he wrote what is now considered perhaps the best prose in the Dutch language.
elke ochtend fiets ik, voordat ik de hoek omga en de bult opga, langs een standbeeld van nescio. na een aantal maanden was ik wel benieuwd: wat was dat nou met die man? nou ik heb het geweten kan ik je vertellen. ik ben helemaal kapot van deze korteverhalenbundel (met name de uitvreter en titaantjes), die aanvoelt als 100 schilderijen van jan mankes
nu ben ik op een punt dat ik sowieso gevoelig ben voor verhalen over twintigers die met hun fiets plat naast zich in het gras gaan liggen, de zon onder zien gaan in de rivier en de bloeiende acacia's en seringen, met de trein heen en weer over de waal rijden en vooral heel idealistisch zijn zonder precies te weten waarvoor dan, maar dan opeens belanden in een saaie kantoorbetrekking of in de 'Agentuur en Commissiehandel' en compleet ontgoocheld raken. (doodeng.) maar hoe nescio dit alles zo sober-weemoedig opschrijft, tja, daar komt niemand overheen. geen spoilers maar het einde van de uitvreter is een van de meest ontroerende passages die ik ooit gelezen heb.
voordat ik de berg opfiets zwaait nescio me uit dus, het is me inmiddels duidelijk waarom zijn standbeeld precies daar staat. 'Van Beek stegen ze naar Berg en Dal slingerend door de heuvels. En de heuvels waren te laag en niet steil genoeg, hoe kon je daar moe worden?' en bedankt nu durf ik zeker nóóit meer te klagen over die bult
Mijn lieve vrouw gaf mij de jubileumuitgave van "De uitvreter, Titaantjes, Dichtertje" als verjaardagscadeau. Ze las het boek eerst zelf, met veel vreugde, en daarna las ik het, met even veel vreugde. Ik kende deze drie verhalen uiteraard al wel, want ik las ze voor mijn lijst op de middelbare school en voor mijn studie Nederlands. En ik had er heel positieve herinneringen aan. Maar toen ik ze weer herlas, op, ahum, middelbare leeftijd, vond ik ze nog mooier dan toen. Misschien omdat ik nu een wat meer geoefende lezer ben, en daardoor nu wel subtiliteiten zag ik die vroeger niet zag? Misschien kan ik, omdat ik nu meer boeken ken dan toen ik Nescio voor het eerst las en herlas, nog meer begrip en waardering opbrengen voor zijn nogal ongrijpbare stijl? Of misschien ben ik, door mijn gevorderde leeftijd, extra ontvankelijk voor Nescio's ironie en weemoed?
Samenvatten is bij alle drie verhalen niet aan te raden, want de verhalen zijn door hun plotloosheid niet goed samen te vatten, en het gaat bovendien bij Nescio volgens mij meer om de droevig- ironische weemoed die wordt overgebracht dan om het verhaalverloop. Alleen al een titel als "Titaantjes" roept bij mij een glimlach op, vanwege het contrast tussen het begrip "Titaan" en het hier gebruikte verkleinwoord. Die glimlach wordt een weemoedige glimlach door de openingszinnen: "Jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik 't zelf. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is". Om het nog maar niet te hebben over passages als: "Af en toe glimacht God even om de gewichtige heeren, die denken dat ze heel wat beteekenen. Nieuwe Titaantjes zijn al weer bezig kleine rotsblokjes op te stapelen om 'm van zijn verhevenheid te storten en dan de wereld eens naar hun zin in te richten. Hij lacht maar en denkt: 'Goed zoo jongens, zoo mal als je bent, ben je me toch liever dan die mooie wijze heeren. 't Spijt me dat je je nek moet breken en dat ik die heeren moet laten gedijen, maar ik ben ook God maar'. En zoo gaat alles z'n gangetje, en wee hem die vraagt: Waarom?" Alles wordt hier met weemoedige ironie bekeken: God zelf, de Titaantjes die tegen hem in opstand komen, en de "heeren" waar de Titaantjes zich tegen afzetten, bijvoorbeeld door kunst te maken zonder daar zelf heel erg in te geloven. En de weemoed wordt nog wat groter omdat bij dit alles elk 'waarom' ontbreekt. Of, zoals in nog weer een andere passage staat: "Doelloos zit ik, Gods doel is de doelloosheid. Maar voor geen mensch is het weggelegd dit bij voortduring te beseffen". Niettemin zijn er een paar personages die het wel bij voortduring beseffen, en daarnaar leven door zich over te geven aan daadloosheid en gewoon de hele dag te kijken naar de golfslagjes in de Waal en de wisselende lichtval. Maar die personages houden dat dan weer niet vol, en stappen de Waalbrug af. Ze springen niet, schreeuwen niet, maken geen drama: ze zeggen "Maak je niet druk, ouwe jongen" tegen de brugwachter, en stappen af.
Het lijkt in deze verhalen steeds te gaan om "jongens", die ironische afkeer hebben van de gevestigde burgermaatschappij, en die dromen koesteren: om een kunstenaar te worden, of zich als "dichtertje" te ontplooien, of om gewoon te "zijn" zonder enig door de conventies opgedrongen levensdoel. Waarbij die dromen dan even idealistisch zijn als vaag en vergeefs. Alsof de "aardige jongens" van meet af aan beseffen dat die dromen niet uit zullen komen, niets voorstellen, geen vorm kunnen krijgen. Alsof de doelloosheid ook die dromen doordesemt. Alsof alles per definitie tot mislukking is gedoemd in deze doelloze wereld. Doelloosheid, vergeefsheid, en de droevige weemoed over dat alles: dat staat voor mij in alle verhalen voorop. Waarbij die weemoed vaak heel gedempt is, en met lichtvoetige onnadrukkelijkheid wordt gebracht.
Maar niettemin is er ook tragiek, hoe licht, gedempt en ironisch hij ook gebracht wordt. Bavink, bijvoorbeeld, wordt "mal": hij verliest zijn verstand, omdat hij er niet in slaagt de zon te schilderen. En de volgende passage is toch wel heel lyrisch en tragisch in al zijn lichtvoetigheid: "En uit 't water steeg de stad naar de blauwe lucht, de kade en de huizen en daarboven weer huizen, half of heel uit boven andere,met vele roode daken en ergens een kerk, groot, als een teeken van God om z'n stad te herkennen en twee spitse torens, die hoog en onmachtig zich rekten naar nog hooger. Zoo reikt een dichtertje uit de rivier zijner dichterlijkheid machtig en onmachtig naar God, die niet te zien komt achter de blauwe lucht. Toen moest 't dichtertje toch weer even lachen om 't wonder dat in zijn oogen was, die daar een monument van heerlijkheid zagen, terwijl er niets was dan veel hokken vol miezerig, nog niet eens Hollandsch, maar Geldersch kleinsteedsch leven". Prachtig, die lyriek. Schitterend, dat beeld van een vergeefs naar het hogere reikende dichter. Tragisch, hoe de dichter beseft dat alle pracht die hij ziet alleen in zijn ogen bestaat, en dus een drogbeeld is. Maar ook is het naar mijn smaak ontroerend, en troostrijk, dat hij bij dat besef glimlacht. En dat ook het beeld van zijn vergeefs reiken door die glimlach wordt omlijst. Net als de onzichtbaarheid van God, en dus de leegte van de wereld.
Ja, er is veel wrangheid en treurigheid in de verhalen van Nescio. En veel tragisch besef van de vergeefsheid en doelloosheid van alles. Maar er is ook die glimlach bij het besef van die doelloosheid. Er is die lichtheid van stijl, die droevige ironie, waardoor je als lezer ook glimlacht. Niet alleen om de vergeefsheid en doelloosheid van Nescio's personages, in wier leven elk waarom ontbreekt, maar ook om ons eigen doelloos bestaantje. En er is de troost dat we, net als Nescio's personages, soms voor even kunnen genieten van de rivier die doelloos maar mooi voort stroomt, of van - weliswaar voorbijgaande- vlagen van schoonheid. Bijvoorbeeld de schoonheid van Nescio's verhalen.
Tak nadspodziewanie i nagle dobre, melancholijne, wolne w czytaniu, stawiające dobry opór. Tak bardzo znikąd.
"Wiemy już, jak każdemu poszło w życiu. O wojnie nie musimy rozmawiać: parę razy popatrzyliśmy sobie w oczy. Wystarczy, że tak siedzimy bez ruchu, a przeszłość wyrasta znowu między nami i rozprzestrzenia się wokół nas, widzimy twarze, słyszymy głosy, widzimy nieskończone łąki, widzimy szczyty domów, rzeki i strumienie, woda pluszcze, do strumyka weszła krowa, widać liście na drzewach. Siedzimy przed kafejkami na rynkach i czekamy z rowerami na prom."
Wow Nescio is echt cool. Met name genoten van 'Titaantjes' en ik heb net als Dora niets van 'Dichtertje' begrepen, maar dat maakt niet uit. Wanneer de tijd rijp is zal ik het zeker herlezen. Oké mijn vier sterren zijn tijdens het typen veranderd naar vijf sterren, omdat de thematiek en schrijfstijl van de verschillende verhalen mij liggen (en mij aan Camus laten denken hihi).
Schitterend. Heel erg Nederlands. De thematiek van het verlies van idealen en het burgerlijke leven en het hele bijbehorende spanningsveld is natuurlijk tijdloos en wordt in alle drie de verhalen erg mooi behandeld.
Ook de terugkerende elementen uit de natuur en de verheven waardering daarvoor staan me erg aan. Hoe daar verlangen het verlangen naar het verhevenen in verstopt zit, maar ook het verlangen naar het simpele leven en wellicht zelfs God zelf. De continuïteit van de natuur tegenover het repetitieve van de mens.
Vind op dit moment in m'n leven de uitvreter wellicht nog wel het leukst, waarschijnlijk omdat die het simpelst geschreven is. Daar komt de duidelijke, zakelijke taal ook het beste naar voren. Het is daarom dat ik hem zo waarderen kan. Via die manier is hij ook het makkelijkste te plaatsen in de reeks andere favoriete schrijvers zoals Elsschot en Reve etcetera.
Bij de Titaantjes vond ik dat de bedoelingen van Nescio te veel aan het licht kwamen en bij het Dichtertje vond ik 'm bijna ontsporen in weelde. Op zich zelf is dat eigenlijk een heel mooie opwaartse trend die dan wel weer aansluit bij de thematiek, zoals dat in Dichtertje ook gebeurt.
Het is wel echt een bundel die je meerdere keren in je leven zult lezen. Ik voorzie bijvoorbeeld een groeiende waardering voor Dichtertje als ik in een latere levensfase zit. Ik kijk er nu al naar uit :)
Zomaar een paar favoriete regels. “Speciaal hield i zich bezig met in rivieren te staren.”
“Buiten scheen de lentezon in de troostelooze straat. Mijn God, hoe kon zoo’n straat bestaan. ‘t Meisje in de tram had ik vast niet mogen zoenen, maar zoo’n straat mocht bestaan. Dat mocht.”
“Toen leunde ze haar bovenlijf uit ‘t raampje en keek naar Nijmegen, dat daar lag op de heuvels aan de rivier, zoo on-Hollandsch, zwak romantisch, huizen boven huizen en boomen boven boomen, en zong tegen den wind en ‘t gerammel van den trein over de brug.”
Af en toe wat ploeteren door die 100 jaar oude teksten van Nescio. Archaïsch taalgebruik en een niet alledaagse verhalenreeks. Heb me er toch doorheen geslagen, vooral "Dichtertje" heb ik met plezier gelezen. Dit soort boeken moeten gelezen blijven worden!
Ik heb er spijt van dat ik dit niet eerder heb gelezen. Prachtige openings- en slotzinnen. 100 jaar oude Nederlands geeft geen hinder. Daardoor komen thema’s, die nog zó herkenbaar zijn nu, veel dichter bij je.
Eén van de groten van de Nederlandse letteren. Eeuwige thema's in een eigenwijze stijl die feilloos het midden houdt tussen volks en poëtisch. Om de pagina staat er een zin waarvan je even stil wordt, diep nadenkt en besluit "ja, zo is het maar net."
Onvoorstelbaar modern Het is onvoorstelbaar dat deze verhalen meer dan honderd jaar geleden zijn geschreven. Er zijn heel wat boeken van later datum die veel verouderder aandoen. De verhalen van Nescio zijn bijna modern in taal, toon en thematiek. Ook de goed gedoseerde humor, die we vandaag de dag politiek incorrect zouden noemen, geeft ze een modern tintje. In het taalgebruik is het eigenlijk vooral de 'i' voor 'hij' die veel opvalt ('dan stopte-n-i de centen ...'); de naamvallen en de dubbele o's hier en daar ('zoo') vallen al gauw niet meer op. Qua thematiek zijn het vooral de armoede en de conventies van de standenmaatschappij die aan vroeger tijden doen denken. Maar dat geldt zeker niet voor de gedachtewereld van de ik-figuur in de eerste twee verhalen en 't dichtertje in het derde verhaal.
Mooie beginzinnen Heerlijk om weer een van de mooiste beginzinnen uit de Nederlandse literatuur onder ogen te krijgen: 'Behalve den man, die de Saphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.' En ook de beginzin van Titaantjes is onvergetelijk: 'Jongens waren we - maar aardige jongens. Al zeg ik het zelf.'
‘T Was in ‘t laatst van juli. Om zeven uur stond de zon nog hoog boven de zee, maakte, alweer, ik kan ‘t niet helpen, ‘t is God zelf die steeds in herhaling vervalt, maakte alweer een lange gouden streep op ‘t water en scheen op onze gelaten [....] Wij deden erg ons best om te gelooven, dat wij er nog heel wat van terecht zouden brengen. Verbazen zouden wij de wereld, zoo kalm en onaanzienlijk als wij daar zaten met opgetrokken benen en onze acht handen om onze knieën’
"Doch al had ik van den toren kunnen vliegen naar de verten, dan zou ik slechts gevonden hebben, dat de verte het nabije was geworden en opnieuw zou mijn hart naar de vertre getrokken hebben."
Fenomenale stijl en thematiek die het tijdsbeeld prachtig weergeven. Af en toe zorgde het gebrek aan plot ervoor dat ik de draad kwijtraakte en verdronk in Nescio's proza, maar wellicht komt de waardering voor de structuur met de jaren.
Weinig van het boek mee gekregen want ik was constant afgeleid. Na iedere bladzijde wist ik eigenlijk niet wat ik gelezen had. Misschien is het nu niet de juiste timing van het boek, maar het pakte me in ieder geval totaal niet. alleen het eerste deel was nog wel te volgen.
Meesterwerk ondanks dat het eigenlijk drie keer hetzelfde verhaal is. Misschien maakt dat het werk echter ook beter, de werkelijkheid herhaalt zich ook steeds op dezelfde manier.
De uitvreter Z’n naam was Japi. Ik ben niks en ik doe niks. Bewegen en denken is goed voor domme mensen p.10. Hij had maar één wens, te versterven; onaandoenlijk te worden voor honger en slaap, voor kou en nat.
Voor de aarde was de zaak eenvoudig genoeg. Die draaide maar om z’n as en vervolgde z’n baan om de zon en had er geen weet van p13
Japi verstaart zijn tijd. Als Jeanne is overleden, tijdens de volgende zomer, stapt hij van de Waalbrug af. Springen kon je het niet noemen. Hij was er afgestapt. In zijn kamer vindt met zes briefjes met G.v.d. en één met ‘Ziezoo’.
De Titaantjes zijn (Koekebakker) Bavink, Hoyer, Bekker en Kees Ploeger. Ze wilden laten zien hoe het moest, maar wat ze wilden laten zien, wisten ze niet. Ze deden vooral roken, drinken, praten en boeken lezen.
Bekker was een commissiehandel begonnen. Maar het gaat echter niet goed met zijn handel en hij moet stoppen. Kees Ploeger werkt bij de gasfabriek na een periode van werkloosheid en verschillende kleinere baantjes. Bavink wordt opgenomen in een gesticht voor zenuwpatiënten nadat zijn schilderij gezicht op Rhenen op een fiasco uitdraaide.
Dichtertje Dichtertje Ee, is een kantoorbediende wil een groot dichter worden, maar heeft burgerhart om de fatsoensnorm te overschrijden. Ee is getrouwd met Coba, een meisje dat hij op weg naar kantoor ontmoette toen ze naar school ging. Na één jaar huwelijk wordt hun dochter Bobi geboren.
Ze vormen al vijf jaar een gelukkig gezin. Toch wordt hij gekweld door allerlei verlangens "zodat zijn hele leven één lang gedicht werd, wat ook vervelend wordt." ‘t Dichtertje is nu dood.
Enkel "De Uitvreter" is de moeite, wat een fantastisch verhaal/personage. De thematiek van de bundel spreekt wel aan maar de stijl werkt op de zenuwen.
Een klein meesterwerk over de melancholie van vervlogen dromen, en de bittere desillusie die resulteert uit het besef van de onbereikbaarheid van de eigen idealen in de moderne burgermaatschappij. Uniek is het contrast tussen de romantische, mistroostige stemming en de droge, spreektaalachtige schrijfstijl. Dit boek is niet alleen te lezen als onverbiddelijke kritiek op het strakke korset van het nette, materialistische burgerbestaan, maar ook als bitter-ironisch commentaar op het menselijk tekort. Door dit universele karakter heeft het boek, ruim 100 jaar na publicatie, nog zeker niet aan zeggingskracht ingeboet.
“Het lot van de mens is verdriet hebben, wanneer hij z’n doel niet bereikt en wanneer hij z’n doel bereikt heeft. Er is geen troost in de deugd en er is geen troost in de zonde. Daarom laat blijmoedig af van alle verwachting. Stel uw hoop op de eeuwigheid: uit dezen droom is geen ontwaken.”