In 1916 debuteerde Paul van Ostaijen met 'Music-Hall'. Het debuut trok de aandacht, want zoals de titel al de twintigjarige Vlaamse dichter omhelsde het moderne leven. In swingende verzen beschreef Van Ostaijen het leven in een moderne stad, met zijn bioscopen en variététheaters, terwijl hij de klassieke thema's van de poëzie (de natuur, de liefde) juist met sardonisch genoegen ondergroef. 'Music-Hall' vertoonde nog niet de lay-out-experimenten, noch het betekenisloze klankspel uit Van Ostaijens latere werk, maar het was wel duidelijk dat deze dichter een heel eigen pad opging. -
Hoewel ik meer fan ben van Van Ostaijen in Bezette stad en De feesten van angst en pijn, hebben de verzen uit zijn debuutbundel toch ook een enorme charme. In Music-Hall zoekt de aanstormende dichter nog naar zijn taal. De lont wordt hier al aangestoken, maar het radicale vormexperiment barst pas echt los in zijn Berlijnse bundels. Toch heb ik deze verzen met veel plezier gelezen. Ook fijn: in deze editie werd de eigenzinnige spelling van Van Ostaijen hersteld, je krijgt er enkele ongepubliceerde gedichten gratis bij, alsook de zwierige tekeningen van Jos. Léonard. En natuurlijk een zeer uitgebreid, vlot en boeiend nawoord van Matthijs de Ridder.
Ik ben gelukkig wijl ik mezelf ’n ander mens heb gevonden Die mij tot nog toe als een onbekende was; Hij heeft geleefd ver weg en komt nu ongeschonden Te voren in de Herfst, die voor mij als de schoonste Lente is.
Niet lang geleden Was ’n volmaakt septies man te worden, mijn ideaal; Alle hartstocht vergeten, Het leven kalmpjes wegen en meten, Zijn enkel serebraal, En als ’n oud man, geheel bewust, Doden elke woeste levenslust.
Dikwels heb ik tot mezelf gezegd: Paul, je weet, het leven is niet goed, het is niet slecht, Het is slechts gewoon, gewoon door en door, Als het werk op je kantoor.
Je moet niet veel van het leven verwachten, Je moet ook niet naar dood-zijn trachten, Heel gewoon, zonder slag of stoot, Zonder dat je geleefd hebt, komt de dood.
Maar het leven heeft als ’n moeder, goed, Een hoorn van ik-weet-niet-wat-overvloed Over het hart van de verloren zoon Gestrooid, – zijn ondankbaarheid ten loon.
Ik ben zó blij, ik weet niet wat ik doen moet, Het is Herfst, en ’t is mij of ik slechts kende Het eerste stralen van een nieuwe Lente In ’n tere, gele gloed. Ik zou willen lopen en elk mens Die voorbijkomt, door de lens Van mijn geluk doen kijken.
Ik ben zó blij, wijl het leven Mij ook gegeven Heeft de korte angst van ’t pijnlik wachten Op de welbeminde. En dag op dag, Die ‘k vroeger vlieden zag In dor’ eentonigheid, wordt tot ’n schaterlach: Zonnebundels van geluk.
Dit is een bloemlezing van het werk van Paul van Ostayen. Hij werd geboren in 1896 en overleed in 1928, dus hij werd slechts 32 jaar. Hij schreef experimentele gedichten, zowel qua vorm als inhoud. Ook schreef hij over poëzie en hij hield daarover ook inleidingen. Die stukken zijn niet allemaal even toegankelijk. Je leert hem kennen als een erudiete man, die ook wel kwetsbaar en onzeker was als het ging om zijn eigen dichterschap. Hij was onder meer bevriend met Eddy du Perron. Ik denk dat hij met zijn spelen met taal en de verwijzingen naar jazz, invloed heeft gehad op latere dichters zoals Claus, Campert en Lucebert. Hijzelf noemt Guido Gezelle zijn belangrijkste inspiratiebron. Zo zie je dat poëzie steunt op het verleden en reikt naar de toekomst. Een gedicht van van Ostaijen over Guido Gezelle luidt
Plant fontein scheut die schiet straal die spat tempeest over alle diepten storm over alle vlakten wilde rozelaars waaien stemmen van elzekoningen bloot Diepste verte verste diepte bloemekelk die schokt in de kelk van bei mijn palmen en lief als de madelief Als de klaproos rood o wilde papaver mijn
Nu gelezen, doen deze gedichten van een nog zoekende Paul Van Ostaijen zeker redelijk klassiek aan. Het uitgebreide nawoord van Matthijs de Ridder krijgt wel 4 sterren van mij. Hij schetst op een interessante en vlot leesbare manier de context rond deze bundel en hoe deze gedichten de eerste aanzet zijn tot de idealistische en vernieuwende poëzie die Van Ostaijen in de jaren hierop zal produceren.
Al ben ik meer te vinden voor zijn latere werken (wat kan immers tippen aan zijn typografisch expressionisme?) is in Music Hall zeker weten de lont aangestoken voor die latere Berlijnse bundels. Ja, het rijm en metrum is stuntelig. Ja, de thematiek is iets kinderlijker uitgewerkt dan wat we later in Het Sienjaal of in Bezette Stad zien, maar gedichten als Herinnering of Twist met Grete hebben absoluut dezelfde charme als Februarie of zelfs Het Dorp (al zijn ze qua stijl natuurlijk geenszins te vergelijken). Ook het nawoord, gebracht door Mathijs de Ridder, is uitstekend: zeer helder geschreven en vooral voor degenen die weinig inzicht hebben in van Ostaijens hersenen en Antwerpen omstreeks 1916 is het een onmisbaar onderdeel van dit boek. Kortom: een fantastische bundel, ook al heb ik meer van Bezette Stad genoten.
dus dit is de jonge van ostaijen kende ik niet van bezette stad naar music hall is wel een heel vrije val van het extreem singuliere naar de naar het conventioneel neigende toch wel toegankelijke en het bij vlagen onderhoudende music hall verzen voor de prinses ji-ji en overige (zonnebundels van geluk, etc.)
die blijkens het informatieve nawoord op hun eigen manier toch behoorlijk driest op de tijdsgeest van 1915 stonden
geloof ik wel, maar die shock is dan nu wel geheel aan mij voorbij gegaan geniet bij vlagen wel van de naar vooruit wijzende signalen:
nieuwe weg, bij vlagen verveling, bij vlagen music hall, ook bij vlagen
Hoe fantastisch Bezette Stad en de Nagelaten Gedichten ook zijn, dit deed me zeer weinig. Rijm past ook gewoon niet bij van Ostaijen, evenals dromerige, Romantieke verheerlijkingen. Ik wil Dada!
Voor een dubbeltje gekocht bij Oxfam. Ik heb er lang over gedaan om het uit te krijgen, was in de verleiding om het weg te leggen. Maar heel blij dat ik ben blijven lezen tot het eind. Ik ben erg getroffen door de oprechtheid van Van Ostaijen en door zijn pogingen om poëzie haar doel te laten vinden in zichzelf. Poëzie en kunst dienen er niet toe om iets te bewijzen of om iemand zichzelf te laten bewijzen. Ze zijn goed in en uit zichzelf. Mijns inziens is er in die zin een link met (mijn) handelen in de wereld dat ik niet uitvoer om iets te bereiken of te realiseren maar alleen maar omdat de handeling in zichzelf goed is, een deugd is. Van Ostaijen doet met poëzie wat monniken doen met hun leven. Het is niet voor niks dat hij poëzie het kleine zusje van de religieuze extase noemt. Het is met dat alles in het achterhoofd dat eindelijk ook van de poëzie van Van Ostaijen heb kunnen genieten. De inleiding van Gerrit Borgers is uitstekend en zou aan het eind van het boek nog een keer afgedrukt moeten worden. Voor degene die, zoals ik, begint met het lezen van Van Ostaijen zal de herlezing ervan op het eind van het boek veel helpen om te beter te begrijpen en te structureren wat hij zojuist gelezen heeft.
Een oeuvre vol melancholie, krijsende poëzie en gedachtekronkels. Van de simpelheid zelve tot zware brokken tekst waar de ogen krom van gaan staan.
De herhalende klanken in de dichtkunst van Ostaijen komen binnen als nagels door uwer tempel. Bam, klets, plonk. Deze zijn dan ook uitmuntend om te beleven. De andere teksten/kortverhalen/essays komen wat over als te zwaar, men kan er buikpijn van krijgen of stikken in deze zware ongekauwde brokken. Desondanks deze delen, magistraal.
'Daa-ag vis dag lieve vis dag klein visselijn mijn'
Mijn blik in de bibliotheek viel op van Ostaijen omdat ik altijd denk dat in Utrecht de van Ostaijenlaan ligt (dat klopt niet, het is de "Adriaen van Ostadelaan", belangrijk zeventiende eeuwse schilder). Afijn, deze gedichten (en alle Goodreaders die zeggen dat het latere werk veel beter is) zorgen ervoor dat ik de twee niet meer ga verwarren (en meer van van Ostaijen ga lezen)
Citaat : Zij die vóór mij kwamen en dichters waren,/ Zij hebben hun droefenis, in de Herfst, uitgesproken/ En eenheid gevoeld tussen hun gebroken/ Leven, met het vaarwel aan de drommen hunner dromen, En het sterven der zonneblaren aan de dorre bomen. uit Herfst Review : De Vlaamse dichter en prozaïst Paul van Ostaijen (1896-1928) debuteerde in 1916 met de in eigen beheer uitgegeven bundel Music-Hall : verzen. De toen twintigjarige schreef een zoekende poëzie, een gevoelslyriek die nog aansloot bij de laat-negentiende-eeuwse traditie (Gorter, Van de Woestijne) maar die zich ontwikkelde tot een vorm van humanitair-expressionisme. Nieuw was dat Van Ostaijen het nachtleven en het leven in de grote stad een plaats gaf. Zijn engagement uitte zich ook in zijn passie voor de Vlaamse beweging.
Voor moderne lezers is de belofte van dit talent en de nieuwe toon wellicht moeilijk voor te stellen: veel van de gedichten zijn traditioneel dichterlijk en soms erg jeugdig, zelfs clichématig. Ook Paul van Ostaijen zelf veroordeelde Music-Hall als jongelingspoëzie, en hij dacht er soms aan zoveel exemplaren mogelijk terug te kopen om ze te verbranden. Zijn geheel oeuvre is vrij klein, maar laat wel een spectaculaire ontwikkeling zien. Zijn de gedichten in Music-Hall al anders dan wat men in 1916 gewend was, in volgende bundels gingen typografie, klank en muzikaliteit een steeds grotere rol spelen. Zijn faam dankt hij vooral aan dat latere werk.
Al staat Van Ostaijen in Music-Hall nog aan het begin van zijn ontwikkeling, deze toegankelijke gedichten zijn toch zeer de moeite waard. Dankzij de mooie heruitgave, een hardcover op stevig papier, is de bundel nu voor een nieuw publiek beschikbaar. Het enig minpuntje is dat een voorwoord door een of ander Van Ostaijenkenner (en die zijn er genoeg hoor) ontbreekt.
“Ach, m’n ziel is louter klanken In dit uur van louter kleuren; Klanken, die omhoge ranken In een dolle tuin van geuren.”
- Avond
Prachtige bundel met een informatief en goed geschreven nawoord over de totstandkoming van deze debuutbundel en de (positieve en negatieve) kritieken hierop.
Dit is een heel andere Van Ostaijen dan ik tijdens mijn studie heb leren kennen (In De feesten van angst en pijn en Bezette stad).
De rijmende versjes doen soms kinderlijk aan, maar dan word je als lezer weer uit je ritme verstoord door de antimetrie.
Melopee "Onder de maan schuift de lange rivier Over de lange rivier schuift moede de maan Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee
Langs het hoogriet langs de laagwei schuift de kano naar zee schuift met de schuivende maan de kano naar zee Zo zijn ze gezellen naar zee de kano de maan en de man Waarom schuiven de maan en de man getweeën gedwee naar de zee"
Gerrit Borgers distilleerde uit het werk van Paul van Ostaijen een knappe bloemlezing die aantoont dat 'zot Polleke' veel meer is dan 'Boem paukeslag' of 'Singer slinger naaimasjien'. Van Ostaijen was ongetwijfeld één van de meest veelzijdige schrijvers van ons taalgebied. 'Tussen vuur en water', een treinreismijmering waarin de grens tussen droom en werkelijkheid vervaagt, werd terecht in deze bundel opgenomen en behoort tot die kortverhalen die iedereen gelezen moet hebben.