Of ik het niet mis, is de immer weerkerende vraag. Een vraag die zich niet zo een-twee-drie laat beantwoorden. Zelf wil ik het er namelijk nooit over hebben, over de wereld van klatergoud en nieuwigheden die ik heel bewust de rug heb toegekeerd. Mijn allergie was er immers niet alleen een voor de schmink, maar ook een voor het medium en bij uitbreiding voor de media.
Zodra mensen je in een doosje hebben gestopt, etiket erop en klaar, raak je er niet meer uit. Dus zat ik daar nog altijd, in dat nieuwsdoosje dat me zo beknelde, en kon ik evengoed een poging wagen om de zaak uit te leggen. Hoe dat beter doen dan een blik achter de schermen bieden? Geen intellectuele betogen, wel mijn werkelijkheid, mijn reactie op het nieuwsbedrijf, onmiddellijk en minimaal gefilterd weergegeven door middel van mijn dagboeknotities.
Het dagboek bestrijkt een periode van begin 2002 tot eind 2007, voorafgegaan door een ‘woord vooraf’, een ‘aanloop’ en een ‘verantwoording’, en afgesloten met ‘de afloop’ en twee teksten als ‘bijlage’: ‘Leugenmaatschappij’ en ‘Niet zo fijn, dat fijn stof’.
De dagboeknotities geven een beeld van de ‘werkvloer’ van de VRT-televisieredactie, en Spruyts reflecties op de gebeurtenissen die haar hebben geraakt.
Het minste wat je kan zeggen is dat Spruyt een niet erg fraai beeld schetst van de VRT-nieuwsdienst. Het is een dysfunctionele werkomgeving in een claustrofobisch makend gebouw (‘de Koersk’) met voortdurend defecte technische apparatuur en journalisten met grote ego’s. Voorts is de VRT een staatsbedrijf met een waterhoofd van incompetente chefs, zinloze vergaderingen en manke samenwerking in de uitoefening van een job (nieuwsberichten 'live') waarvan het succes nochtans afhangt van vele schakels. Hoe meer Spruyt ziet, hoort en meemaakt, hoe meer afkeer ze krijgt van haar werkomgeving, tot ze er, moedig maar ook begrijpelijk, de brui aan geeft en ontslag neemt.
Je krijgt ook een weinig flatterend portret van een aantal collega’s: hun karakter, onhebbelijkheden en gedrag op de werkvloer berokkenen haar veel ergernis en nauwelijks hilariteit. Zij worden niet bij naam genoemd, maar krijgen een typerende schuilnaam, zoals Mustang, Machiavelli (Siegfried Bracke), Pastoor (Jan Becaus), Bronstige Bonobo, Walgvogel, enz. Of hoofdredacteur Pinguïn, die haar op een morgen begroet met een kus op de mond, en daarna aan haar blote bovenarmen gaat voelen (she too?). Maar vooral ‘Bunzing’ blijkt een onmogelijk mens te zijn: hysterisch, briesend, truttig, nijdig, moreel verontwaardigd, pietluttig, zich vastklampend aan ‘haar’ stoel, enz. enz. Zoals in de persreacties bevestigd (maar gemakkelijk af te leiden) gaat het over Martine Tanghe: haar pestgedrag op de werkvloer contrasteert sterk met de façade die ze graag van zichzelf presenteert als ‘het’ nieuwsanker van Vlaanderen, intelligent, taalvaardig, moreel hoogstaand, vermanend vingertje omhoog, kritisch en (ver)oordelend.
De reacties op de publicatie van dit dagboek (voornamelijk van VRT-mensen zelf, nota bene) gingen vooral hierover: dat Spruyt haar vroegere nest bevuilde, en wat gemakkelijk en laf natrapte naar haar vroegere collega’s (of, met die mooie Franse uitdrukking, qu'elle crache dans la soupe). Maar daar was het haar wellicht niet zozeer om te doen. Na 10 jaar heeft ze haar ervaringen nog altijd niet verwerkt, en dat moet een uitweg vinden. Therapeutisch schrijven? Mogelijk. Maar voor de ‘neutrale lezer’ is het boek interessant omdat de anekdotes en ervaringen exemplarisch zijn voor de mate waarin een werkomgeving ondraaglijk kan worden door kleine en grote pesterijen, ergernissen, conflicten, vermijdbare complicaties enz… Het doet alweer denken aan het citaat van Sartre: ‘L’enfer, c’est les autres’. Herkenbaar en vergelijkbaar (bv. met een schoolomgeving). Natuurlijk zijn er ook goede collega’s op de VRT, en die noemt Spruyt wel bij naam (zoals de te vroeg uitgerangeerde Bavo Claes, wiens gespeelde 'aloofness' ze fijntjes ontmaskert: "Zoals hij bezig was met het Journaal: heel erg au sérieux neemt de man zich. En dat voor iets wat eigenlijk te min voor hem is, maar waar hij tegelijk na dertig jaar zo onbegrijpelijk zwaar aan tilt."). Het zal ongetwijfeld een spelletje worden voor de ingewijden om uit te vissen wie er allemaal achter al die typerende pseudoniemen schuilen.
Weinig of geen reacties kwamen er op de evocatie van de ‘ingewanden’ van de VRT: het inefficiënt werken, opnames die per ongeluk worden gewist, printers die niet werken of te luid zijn om naast te werken, het geroep in het ‘oortje’ tijdens een live presentatie van het journaal, vergaderingen waarin men vooral wil scoren, het geroddel en gezeur over trivialiteiten enz. enz. Spruyts verontwaardiging hierover is begrijpelijk. Maar wat haar vooral kwaad maakte waren deontologische fouten, zoals tijdens die nieuwsuitzending waarin, zonder enige 'check' en 'doublecheck', de moordenaars van Jo Van Holsbeeck meteen en foutief als 'Marokkanen' werden bestempeld.
Voorts is het dagboek inderdaad ook interessant omdat er ‘historische’ gebeurtenissen van meer dan 10 jaar geleden in voorkomen, op het moment dat ze ‘heet van de naald’ werden vernomen, aangevoeld en verslagen door S. Spruyt, die haar linkse inclinatie niet wegsteekt (ondanks haar lichtjes verbijsterende bewondering voor K. De Gucht)..
Kortom een relevant boek, met wel wat herhalingen, maar ook met goede typeringen en bedenkingen van een ‘anker’ dat niet alleen haar job deed, maar daar ook over reflecteerde, tot ze tot het besluit kwam dat het niet meer verder kon, zeker met het groeiende aanvoelen van de tegenstelling tot de wereld van de Muziek (excuseer?) en de Schoonheid (pardon??) van haar geliefde Raymond Van het Groenewoud.
Tot slot: de schrijfster van dit dagboek is geen mover, geen shaker en al zeker geen pusher die macchiavellistisch over lijken gaat om aan de top te komen. Dat siert haar. Wel is ze bekommerd over de evolutie in de media en in de samenleving, zoals ze uitlegt in haar 'woord vooraf' en haar bijlage 'Leugenmaatschappij'. Interessant en thought provoking.
Dagboek van een anker is een ego-document waar ik meer van had verwacht. De analyse van wat er allemaal fout kan lopen en foutloopt bij een groot nieuwsmedium is me iets te oppervlakkig en vooral te anecdotisch, al is dat wellicht onvermijdelijk in een dagboek. Hier en daar, bijvoorbeeld in de mailconversatie met Piet De Moor, geeft Spruyt een voorzet van wat echte mediakritiek zou kunnen zijn, maar het blijft te veel hangen bij wat er volgens haar allemaal verkeerd gaat, en ik heb nergens echte alternatieven gelezen. Haar schaarse politieke analyses zijn flinterdun. De passages over alle technische mankementen bij de VRT zijn voor outsiders ronduit vervelend, en de vele persoonlijke uitvallen geven het boek iets rancuneus. Ik heb begrip voor de last van een slechte, zelfs toxische werkomgeving en ik heb alle begrip voor mensen op de rand van een burn-out of depressie, en ook voor het neerschrijven van al die last heb ik veel begrip. De vraag is of je het ook op deze manier moet publiceren. Volgens mij hadden enkele essays over de onderwerpen die Spruyt na aan het hart liggen meer waarde gehad voor een ruim publiek, zeker als ze die enkele jaren na dato, met de nodige afstand, zou hebben geschreven. Nu is het vooral een gemiste kans. Ik geloof oprecht dat Spruyt het goed meent, maar door een gebrek aan humor en zelfspot, door zichzelf iets te serieus te nemen (soms heb je de indruk dat ze denkt de enige ‘slimme’ te zijn op de VRT) en door de harde uithalen naar ex-collega’s, ondermijnt ze haar eigen stellingen. Jammer.
“En lachen is nodig om te overleven. Speelsheid en lichtvoetigheid zijn geen bewijzen van geen ernstig werk leveren, integendeel. Ze zijn net het handelsmerk van wie dat werkelijk doet, en die daarom, naast de ernst en de toewijding aan het werk, overschot houdt voor humor en zelfrelativering, en geen nood heeft aan het zogenaamde ‘serieus’ doen, aan opgeblazen gewichtigdoenerij. Een mens moet plezier hebben in het werk. Creativiteit is intelligentie die plezier maakt, zei Einstein.” (p. 59-60)
“‘Ach, ik zit nu in die periode waar elke zoon of dochter ooit door moet. Je ouders verzorgen.’ Daar vergist ze zich natuurlijk, niet iedereen moet daardoor, zeg ik als weeskind.” (p. 199)
“Het missen van verloren illusies is gemis van argelozere dagen van je jeugd. Maar dien je verlies van onwetenheid te betreuren? [...] Is het dan wel goed om je dromen waar te maken? Betekent leven sowieso illusies verliezen? [...] ..., omdat het illusies zijn die ons in leven houden. Het komt er dus op aan om niet cynisch te worden en ze niet allemaal te laten afpakken, om minstens een illusie te behouden, liefst degene die voor jou het allerbelangrijkste is. Zolang de Liefde maar geen illusie is, het geloof dat de liefde alles overwint. De rest kan ik missen.” (p. 228)
De mediakritiek in dit boek volg ik helemaal. Als puntje bij paaltje komt, draait het in de media om sensatie en cijfertjes en ook journalisten draaien mee in die logica. Maar verder vond ik deze dagboeknotities niet enorm interessant of het publiceren waard en veel 'schoonheid' spreekt er ook niet uit. Uiteindelijk is dit vooral het sombere verhaal van iemand die veel te lang wacht om een belangrijke knoop door te hakken en voor sommigen is dat wellicht herkenbaar, maar zelf vond ik het eerder saai.