Joost Zwagerman (1963-2015) was romancier, essayist, columnist, maar in de eerste plaats dichter. Verzamelde gedichten omvat al zijn gepubliceerde bundels in één band. Langs de doofpot, De ziekte van jij en Bekentenissen van een pseudomaan benadrukken de vele maskerades en gedaantes van de jonge dichter Zwagerman. Deze bundels fungeerden als poëtisch voorland voor het bejubelde en bekroonde Roeshoofd hemelt. In Voor alles lijkt de levensangst uitzichtloos en wordt de liefde op verkwikkend originele manier bezongen. Zijn laatst voltooide, postuum uitgegeven bundel Wakend over God beschrijft de geloofsstrijd van een naamloos blijvende ik.
Joost Zwagerman debuteerde in 1986 met de roman De houdgreep, die door Carel Peeters in Vrij Nederland werd bestempeld als 'het meestbelovende debuut sinds jaren'. Zijn doorbraak naar een breed publiek kwam met de roman Gimmick! (1989), die in 1996 voor het theater bewerkt werd door Theatergroep De Kwekerij. Het boek geeft een beeld van de trendy uitgaanscultuur en kunstenaarswereld van Amsterdam, waar hij in die tijd veel in verkeerde. In 1991 verscheen Vals licht, dat werd genomineerd voor de AKO Literatuurprijs en in 1993 werd verfilmd door Theo van Gogh. Ook De buitenvrouw (1994), over een liefde in multiculturele tijden, bereikte de longlist van de AKO Prijs. Nadien volgden de romans Chaos en rumoer en Zes sterren. Zwagermans werk verscheen in vertaling in twaalf landen, waaronder Duitsland, Frankrijk, Japan en Hongarije. In 2000 werd de Duitse vertaling van De buitenvrouw (Die Nebenfrau) genomineerd voor de Nordrhein-Westfalen Literaturpreis. Ook ontving Zwagerman voor Die Nebenfrau de Literaire Prijs van de stad München. Zwagerman behoort inmiddels, samen met auteurs als Connie Palmen en Arnon Grunberg, tot de meest gelezen Nederlandse schrijvers van zijn generatie. Dat bleek eens te meer toen hij in het najaar van 2003 veertig jaar werd: zijn uitgeverij De Arbeiderspers maakte bij die gelegenheid bekend dat van zijn boeken in totaal meer dan 1.100.000 exemplaren waren verkocht, exclusief vertalingen. Behalve romans publiceerde Zwagerman ook gedichten en essays en was hij actief als columnist.
Zwagerman leed aan depressies. Op 8 september 2015 maakte zijn uitgeverij, De Arbeiderspers, bekend dat Zwagerman op 51-jarige leeftijd in zijn woonplaats Haarlem een eind aan zijn leven had gemaakt.
“Anderhalve kilo poëzie”, zo beschrijft Ellen Deckwitz in haar voorwoord de bundel met het verzameld dichtwerk van Joost Zwagerman. Ergens heeft het iets van heiligschennis, deze zes dichtbundels omschrijven met het soortelijk gewicht der dingen. Maar het voelt goed, zijn poëzie bij de hand te hebben in een prachtig vormgegeven bundel, om er in de toekomst in te kunnen bladeren, op zoek naar deze of gene gedichten. Of alleen al om de felle lettertjes van zijn naam op de zwarte achtergrond te zien oplichten in het poëzierek van de boekenkast.
Het voorwoord van Deckwitz omvat de bundel in zijn totaliteit en geeft in een pakkende inleiding raad bij het lezen en interpreteren van de gedichten. Zo geeft ze o.a. mee dat veel lezers vandaag zijn gedichten duiden en proberen te verklaren vanuit zijn zelfgekozen dood. Ook ikzelf betrapte me erop dat ik te pas en te onpas verzen las vanuit dat perspectief. Zoals één van de laatste gedichten uit “Wakend over God” (2016), helemaal aan het einde van dit verzameld werk:
LIEF
Mijn lief, wees alsjeblieft heel lief voor mij, nu God mij denkelijk heeft uitgewist. Mijn lief, blijf alsjeblieft heel dicht bij mij. Misschien word ik door God gemist.
Mijn lief, vertrouw ook nu op mij. Ik ben niet weg, God ademt mij. Mijn lief, wees alsjeblieft heel lief voor mij. Misschien heeft God Zich in mijn dood vergist.”
Maar daarmee doe je zijn poëzie tekort. Het speelse, het scheppen van nieuwe betekenissen in woorden die ogenschijnlijk niet bij elkaar passen, het zwaarmoedige en het vulgaire, Zwagerman beheerste het allemaal: “Onthechting is een lekker wijf bij wie/de daad bij het woord zich hult in niet-bestaan./Maar poëzie is taal is geil en wil er altijd zijn.” (uit “Langs de doofpot”, uit 1987)
'Caleidoscopisch' is de omschrijving die ik uit dat voorwoord onthouden heb als perfecte omschrijving van wat de poëzie van Zwagerman is. De veelzijdigheid aan onderwerpen, stijlen, beelden en metaforen, taalgebruik, registers, … slingert je van de ene emotie naar de andere en dwingt je meer dan eens om de bundel tijdig aan de kant te leggen.
Uit alles wat Zwagerman schrijft, blijkt trouwens zijn belezenheid én zijn rake metaforen. Zoveel jaar geleden vertelde hij het volgende hierover in een interview met HP/De Tijd. Met andermaal een schitterend beeld, de humuslaag van zijn schrijven:
“In die periode ben ik vrij veel gaan lezen. Ik las eigenlijk iedere avond één boek. Zo heb ik de humuslaag neergelegd voor mijn eigen schrijven. Ik las veel schrijvers die iets hadden gezegd over hun eigen schrijverschap. En Maarten ’t Hart schreef: er zijn duizend en één manieren om schrijver te worden, maar er is één manier die er echt bij hoort: veel lezen. Dat ben ik dus braaf gaan doen.”
“De ziekte van jij” (1988) - met de liefde en verliefdheid als hoofdthema, mijn favoriete bundel van Zwagerman - zou je vlotjes in één ruk kunnen uitlezen. Je wordt er vrolijk van, licht in het hoofd en een beetje verliefd. Van “Roeshoofd Hemelt” (2005) word je allesbehalve vrolijk: het is sombere en soms héél donkere poëzie. Maar verdriet en zwaarte zijn nooit alleen maar dat bij Zwagerman: altijd valt er ergens wel een streepje humor of gekte te bespeuren, die het geheel wat draaglijker maakt. Drama en humor, zwaarte en lichtheid, somberheid en hilariteit: hij was een meester in het combineren van deze op het eerste zicht tegengestelde concepten, die in zijn werk wondermooi complementair worden. Ik ken weinig dichters die hier zo meesterlijk in slagen.
In “Voor alles” (2014) tenslotte, loont het de moeite om een venster met zoekmachine open te zetten tijdens de lectuur. De gedichten uit het deel “Voor en na het meesterwerk” verwijzen naar zoveel kunstwerken, dat de lectuur nagenoeg onmogelijk of slechts fragmentarisch wordt als je ze niet allemaal kent of zomaar los uit de pols kunt visualiseren (zoals ikzelf). Opzoeken dus, het geeft extra kleur aan de poëzie. Het contrast met de eerste elf gedichten, die nogal somber en donker zijn, is groot: in de laatste zestien gedichten spat de levenslust van de gedichten. “Jij doet die lippen puntgaaf na./Je speelt in catsuit waternimf./Dumas zinspeelt op het kleine feit/dat mijn wang die kussen herbeleeft./ Dan wordt de imitatie subiet/het origineel./Niet Marlene Dumas. Jij/bent het die modellen leven geeft.”
Het vergt - naast ontspanning - wat inspanning, dit verzameld werk, maar je krijgt er heel wat voor in de plaats: naast bijna 400 pagina’s intrigerend dichtwerk krijg je een unieke inkijk in het (Roes)hoofd van de intrigerende dichter en mens die Zwagerman was.