Simon Carmiggelt (1913-1987) groeide op in zijn geboortestad Den Haag. Hij begon als journalist, aanvankelijk bij Het Vaderland, in 1932 bij Vooruit, de Haagse editie van het socialistische dagblad Het Volk, als toneel- en filmrecensent. Daar begon hij Haagse ‘cursiefjes’ te schrijven, onder de titel ‘Kleinigheden’.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog raakte Carmiggelt via vrienden in Amsterdam betrokken bij het illegale blad Het Parool, waar hij instond voor de productie en de verspreiding. In het laatste oorlogsjaar was hij ook redacteur.
Na de bevrijding kreeg Carmiggelt bij Het Parool de leiding over de kunstrubriek. Vanaf oktober 1946 publiceerde hij weer zijn korte verhalen, aanvankelijk drie keer per week, later elke dag, die hij ondertekende met zijn nom de plume Kronkel. Tot zijn dood in 1987 verschenen er ruim 10.000. Hiervan koos hij er jaarlijks vijftig uit die hij in boekvorm publiceerde bij uitgeverij De Arbeiderspers. Hij las zijn verhalen ook voor, eerst voor de Vara-radio, later ook voor de Vara-televisie. Zijn populariteit nam zeer toe en bleek blijvend. In 1961 ontving hij de Constantijn Huygens-prijs en in 1974 de P.C. Hooft-prijs voor zijn gehele oeuvre.
Dit boek verscheen voor het eerst in 1953. Er werden toen zes drukken van uitgebracht, in totaal 30.000. Ik bezit een exemplaar van de zevende druk, met achterop een karikatuur van Carmiggelt van Gerard Salden uit 1956. Het boek bevat ruim dertig verhaaltjes, waarvan sommige in meerdere delen. Het meest indrukwekkende verhaal vind ik ‘ In Ernst’ waarin Carmiggelt beschrijft hoe hij in mei 1940 met vrouw en klein kind op de vlucht sloeg en hoe die herinneringen later bij hem terugkomen. Zijn broer Jan liet in de oorlog het leven. Het laatste verhaal ‘ Vergeet het maar’ is opgedragen aan Tiny, de vrouw van Carmiggelt. Een citaat hieruit: Doch het leven gaat verder, zegt men aan open graven. Dat is juist zo kras van het leven. Hoezeer we ons ook beijveren alles grondig te verpesten, er hoepelen altijd weer kinderen rond die er iets in zien en er gebeuren altijd weer duizend dingen, waarom je toch kunt lachen. Niet zo hard. Een beetje maar. Net genoeg, eigenlijk. Al bijna twintig jaar heb ik de blijkbaar onuitroeibare gewoonte elke dag zo’n dingetje op te schrijven, in een krant. Belangrijk is dat stukje nooit. Vergeet het maar. Dit is waarom het bij Carmiggelt draaide, humor als overwonnen verdriet.