Gare du Nord is een boek over het verlangen. Rond 1900 trokken almaar nieuwe generaties kunstenaars uit de Lage Landen naar Parijs, de onbetwiste culturele hoofdstad van de wereld. In de Ville Lumière zochten zij inspiratie en succes. Hun brandstof: steile ambitie, jeugdige overmoed, geilheid en honger naar wat nieuw was – ongezien en ongehoord. In ateliers en salons maar evengoed in de cafés op de boulevards of in de zoele geur van de metrostations leerden zij over het leven. En passant vonden zij mee de moderniteit uit.
Eric Min borstelt een groepsportret van schilders, schrijvers en fotografen waarin figuren als Van Gogh en Rops, Wiertz en Verhaeren, Mondriaan en Masereel, Simenon en Claus het gezelschap krijgen van tijdgenoten voor wie de geschiedenis minder aardig was. Wie kent Marthe Donas nog, of Théo Reeder? Camille Platteel? André Baillon? Ed van der Elsken? Elly Overzier?
Het decor: een metropool als een kijkdoos. Een toverlantaarn. Een stad waar het licht nooit uitgaat.
“Zo trek je een stad binnen: in een trein die vaart mindert wanneer hij door de voorsteden raast en langs de achtergevels van morsige huizen dabt - vlakbij onderscheid je letters en tags, in de verte de koepel van een kerk als een slagroomtaart. Onder een hoge glazen overkapping komt de locomotief tot stilstand. Rumoer, onrust, ritme: dit moet de Gare du Nord zijn. Hier begint Parijs.”
Wanneer je tijdens het lezen van dit boek niet stante pede wil afreizen naar de lichtstad, dan is er iets mis. In deze mooi uitgegeven klepper slaagt Eric Min erin om je goesting te doen krijgen treintickets te boeken en te vertrekken. Hij beschrijft in een vijftiental korte hoofdstukken, telkens gewijd aan een paar kunstenaars - niet te veel tegelijk - hoe de stad als een magneet fungeerde voor beginnende en gevestigde artiesten en hoe die stuk voor stuk opgingen in een kunstscene die hen maakte of kraakte, of soms allebei. Op die manier krijgt de lezer een nogal exhaustief overzicht vanaf halfweg de negentiende tot halfweg de vorige eeuw. Wat Min aan het einde van zijn boek neerpent over de fotograaf Mechanicus, geldt eigenlijk evenzeer over zijn eigen boek:
“In vier korte zinnen en twee dimensies heeft de fotograaf de essentie van de artistieke bedevaart naar Parijs gevat. Eén: je wordt er volwassen in een soort van absoluut heden - veel dichter bij het ware leven kom je niet. Twee: iedere generatie kunstenaars stelt zich dat zo intens begeerde Parijs voor als een imaginair verleden, een echo uit een betere tijd - minstens evenveel geheugen en herinnering als opwindend nu. In deze dubbele waarheid leven wij allen.”
De lijst met kunstenaars lijkt schier oneindig: heel wat auteurs uit de cursus Lettres belges de langue française, keuzevak in een ver verleden op de unief, passeren de revue, naast schilders, beeldhouwers en andere aangespoelden. In die zin is het een prachtig naslagwerk, een literaire biografie, bol van anekdotes en petites histoires over hun publieke en soms intieme leven. Met veel plezier heb ik de stukken gelezen over Ensor, Masereel en Spilliaert, Simenon, Vinkenoog en Claus, maar eveneens over Verhaeren, Seuphor en Félicien Rops. Van deze laatste had ik in een recent verleden het vernieuwde museum in Namen bezocht, hetgeen de lectuur sowieso kleurrijker maakt.
Sommige namen waren echter nieuw voor mij, zoals Jules Schmalzigaug, die ik tijdens de lectuur plots en geheel toevallig tegenkwam via een aantal van zijn werken die ophingen op de bovenste verdieping van MU.Zee in Oostende. Een absolute meerwaarde en handige toevoeging zijn de illustraties op meerdere plaatsen in het boek. Ik heb alvast meermaals terug gebladerd om ze opnieuw te bekijken en in te prenten. Andere zaken heb ik opgezocht, ofwel om op te frissen, ofwel om werken voor de eerste keer te zien.
Tegelijk is het naslagwerk een reisgids. In de kaft, zowel vooraan als achteraan vind je immers een plattegrond van de Franse hoofdstad, met de plaatsen waar de vermelde kunstenaars resideerden, elkaar opzochten of waar ze hun atelier hadden. Wanneer je Parijs een beetje kent en de desbetreffende wijken en straten kan oproepen, creëer je onbewust een extra dimensie tijdens de lectuur: automatisch leg je een extra betekenislaagje over de tekst.
“Een palimpsest of een millefeuille, een bladerdeegje van notities, commentaren en krantenknipsels.” Dit schrijft Min ergens halverwege zijn “Gare du Nord” over het dagboek van Henry De Groux. Deze mooie en rake beschrijving is eveneens en evenzeer van toepassing op dit naslagwerk.
Vergeet die DeLorean. Tijdreizen gebeurt met een pen.
Vanuit het verleden vertrok een trein. Aan boord: Eric Min, geschiedschrijver en verhalenverteller. Als een ooggetuige doet hij verslag van een eeuw artistieke migratie van Belgische en Nederlandse kunstenaars naar de Lichtstad.
Het is opvallend hoezeer Parijs tussen 1850 en 1950 uitgroeide tot een magnetische metropool voor wie wilde schrijven en schilderen, voor wie wilde leven van schoonheid en liefde. Zelf las ik eerder Villa des Roses, De kleine Mademoiselle Cérisette, Een zachte vernieling, Een liefde in Parijs en ik begreep de aantrekkingskracht van Parijs. Maar dat ze met zovelen waren, de kunstenaars uit de Lage Landen die hier hun heil zochten, wist ik niet.
Min schrijft met passie (lees zijn beschrijving van de lijn van de art nouveau), met humor (die knipoog naar Boudewijn de Groot!) en met een enorme eruditie. Twee dingen staan vast. Eric Min weet ontzettend veel en Eric Min kan ontzettend goed vertellen. Gare du Nord is een verhaal. Literaire historiografie. Of is het een historische roman - gebaseerd op waargebeurde feiten? De kunstenaars die in dit boek worden neergezet zijn tastbare personages geworden. Je leest dit boek alsof je er zelf bij bent.
Ook de stad zelf is trouwens een personages geworden. Tussen de regels door schreef Min een biografie van Parijs. The place to be voor kunstzinnige zielen, springplank voor talent. Speeltuin en broeihaard. Maar evengoed ook een onverbiddelijke, kille femme fatale. Parijs is een minnares; geen echtgenote.
Bestond Parijs al?
Of werd de stad uitgevonden voor deze groep zoekers die het grijze Noorden wilden ruilen voor de gloed van la Ville Lumière? Of werd ze uitgevonden voor de kroniekschrijver die al deze kunstenaars opnieuw tot leven brengt?
Ah, Parijs! Ik verbaas me er telkens over hoe dichtbij het is en telkens ik er ben neem ik me voor de volgende keer niet meer zo lang meer te wachten om er terug te keren. Dit inspirerende boek vormt daarvoor alweer een mooi alibi.
In Gare du Nord vertelt Eric Min het verhaal van de vele Belgische (en Nederlandse) kunstenaars die in de periode 1850-1950 hun geluk gingen beproeven in de Franse grootstad. Dat doet hij in vijftien hapklare hoofdstukjes, min of meer chronologisch geordend. We maken kennis met gelukzoekers die op zoek gaan naar inspiratie en erkenning, maar ook naar vrijheid en vertier. Ze hebben een grote ‘lust for life’, soms ook een enorme ‘appetite for destruction’.
Eric Min combineert wetenschappelijke relevantie met een vlotte pen. Hij gebruikt cliffhangers (“onthou die naam want die komt nog terug!”) en bezigt graag eigentijds termen. Adolphe Sax is nog maar net van de diligence gestapt of hij heeft al een “start-up” in muziekinstrumenten (p.53). Bijna honderd jaar later is Saint-Germaine-de-Prés een “kruising tussen Bokrijk en het Eilandje” dat op de “bucketlist” staat (p.364). Soms gaat Min wat ver daarin.
Mijn favoriete anekdote in het boek komt zowaar van Leopold II. Als die bij zijn lijfarts komt en die hem vraagt waar het overal pijn doet, antwoordt de monarch: “Partout…sauf à Paris!”. Ik lach me een kriek om dergelijke anekdotes en het boek bevat er veel.
Na een (te) korte achtergrondschets van Parijs als stad in ontwikkeling popelt Eric Min om van wal te steken. Dat doet hij met Antoine Wiertz. Grootheidswaanzin, nukkigheid en mislukking zijn die man zijn deel. Maar tegelijkertijd neem ik me voor om dat museum van hem eens te bezoeken. Je kan dit boek ook lezen als reisgids (niet alleen voor Parijs).
De parade van (vaak mislukte) kunstenaars (in Parijs toch) loopt door tot vlak na de Tweede Wereldoorlog. Zo komt ook Hugo Claus nog eens in beeld, wat mooi meegenomen is aangezien geen kat ‘s mans boeken nog leest tegenwoordig. Maar het kunstzinnige Parijs is dan al enkele decennia over haar hoogtepunt heen, het boek had eigenlijk beter vroeger geëindigd.
Vooral tussen 1850 tot 1925, van de omwenteling van Manet tot aan de laatste stuiptrekkingen van de surrealisten, was Parijs de place-to-be. Dat er zo veel Belgsiche (en Nederlandse) kunstenaars in die periode voor korte of lange tijd naar de Franse hoofdstad trokken, is dus alleen maar logisch. Het omgekeerde zou pas verrassend zijn!
Dan moet je als schrijver een selectie maken. Eric Min heeft geprobeerd die representatief te maken door zowel beroemdheden als vergeten figuren op te nemen. Ook laat hij naast schilders (waar duidelijk zijn – of mijn? – passie ligt) ook componisten, schrijvers en fotografen opdraven.
Maar kiezen is verliezen. Zo ontbreekt warempel de eerste naam die naar boven komt als je “Gare du Nord” en “schilderij” googelt!
Siebe ten Cate, "Gare du Nord" (1908)
Deze Friese impressionist woonde van z’n 22ste tot aan z’n te vroege dood in de Franse hoofdstad. Je vraagt je af waaom hij niet op dit feestje is, maar ten Cate is niet de enige: het boek had twee keer zo dik kunnen zijn, en dan nog.
Anderen vinden dat Min meer zijn best had moeten doen om vrouwelijke kunstenaars op te zoeken. De vrouwen in dit boek zijn meestal model, muze of minnares (of alledrie). Sign of the times? Of is dit beeld vertekend ? Wat mij betreft: the jury is out. Het heeft mij alleszins niet belet om heel erg van dit boek te genieten.
Voor mijn grootste aha-moment bij het lezen van dit boek tekende sowieso een vrouw, zij het geen Vlaamse (of Nederlandse). Die “Parijse Sfinx”, dat betoverend vrouwenportret van Alfred Stevens dat straks hopelijk terug te bewonderen zal zijn in het vernieuwde Koninklijk Museum van Schone Kunsten van Antwerpen…zeg, weet je wie dat is?
Ik viel van mijn stoel dat ik dat niet eerder opgemerkt had!
Alfred Stevens, "De Parijse Sfinx" (1875-1877)["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>["br"]>
Eric Min schrijft goede, toegankelijke cultuurgeschiedenis. Of moeten we zeggen kunstgeschiedenis voor “Gare du Nord”? Kunstenaars spelen dan wel de hoofdrol in dit boek, hun kunst komt slechts fragmentarisch en illustratief aan bod. In een vorig boek, “De eeuw van Brussel : biografie van een wereldstad, 1850-1914” was het perspectief ruimer, met ook politieke en sociaaleconomische actoren. Laat ons zeggen dat Eric Min schippert tussen verschillende genres: kunstenaarsbiografie, cultuurgeschiedenis, kunstkritiek, zelfs wat reisgids als u wil.
In “Gare du Nord” heeft Min gekozen voor een duidelijk concept: een min of meer chronologisch (soms gaat het wat heen en weer) overzicht van Belgische en Nederlandse kunstenaars die voor kortere of langere tijd hun opwachting maken in Parijs, grofweg tussen 1850 en 1950. Het begint bij schilder Antoine Wiertz en het eindigt met Hugo Claus. De Gare du Nord als toegangspoort tot de lichtstad, lange tijd het Mekka voor de ambitieuze kunstenaar.
Min groepeert de lange stoet literatoren, schilders, muzikanten en componisten, dansers in bevattelijke hoofdstukken gebaseerd op de onderlinge contacten, het stadsdeel waar ze geconcentreerd zitten (natuurlijk vooral Monmartre en Saint-Germain-des-Prés), de verwantschap en onderlinge beïnvloeding van hun kunst, het tijdvak. Ze ontmoeten daar natuurlijk niet alleen Belgische en Nederlandse kunstenaars maar ook vele anderen: zo groeit het personenregister uit tot ruim 700 namen en gaat de lezer mee op tocht door de snel op elkaar volgende golven van kunststromingen van na de romantiek. Ik heb vele bekenden ontmoet, maar toch ook nieuwe mensen leren kennen.
De anekdotiek wordt niet geschuwd en men kan veel opsteken ook over wie, wanneer, waar katjes kneep, al dan niet in het daglicht. Daar is biograaf Min onverbiddelijk in. Eén keer heb ik hardop moeten lachen ook. Toen Maurice Maeterlinck druk gesticulerend op zijn nieuwe motocyclette rondjes reed langs zijn eigen voordeur tot verwondering van zijn vrouw: Maeterlinck vond zijn remmen niet en moest blijven rijden tot de brandstof op was.
De stijl van Min is aangenaam zoals steeds: niet banaal, zijn beschrijvingen zijn efficiënt (dat is belangrijk in boeken rond kunst), milde ironie is deel van zijn benadering van deze mannetjes en vrouwtjes, groots en meeslepend als ze zijn.
Min is aangename lectuur, historisch onderbouwd (noten en biografie) en met veel genegenheid voor zijn onderwerp.
Prachtig gestileerde, en ingeleefde portretten van Vlaamse en Nederlandse kunstenaars die hun oude jas afschudden in de Gare du Nord om er een nieuw leven als flaneur te beginnen. Heerlijk rijke woordenschat, waarvan ik zeker 'bigotte', 'demi-mondain' en 'fine' aan mijn repertoire toevoeg. Enige minpunt: de onvermijdelijke mannelijke blik. Behalve Marthe Donas is er van 1850-1950 blijkbaar geen enkele vrouw die zich verdienstelijk heeft gemaakt als beeldend kunstenaar. De rest van de vrouwen past in het, hoe kan het ook anders, patroon van de muze. Degene die met alle ledematen ten dienste van de mannelijke kunstenaar staat.
Gare du Nord van Eric Min. Het is zelden dat ik een geselecteerd boek niet uitlees, maar kijk, het kan geschieden. Ik ben ermee opgehouden na een kwart gelezen te hebben. Eric Min is een begenadigd schrijver, erudiet, onderbouwd, niet tevreden met losse flodders en verhalen op hoofdlijnen. En net daar ben ik op afgehaakt. De verhalen van Belgische kunstenaars die in de 19de eeuw in Parijs verzeild zijn geraakt, boeien mij mateloos, maar elk verhaal kost me echt te veel moeite. Te gedetailleerd, te uitgesponnen. Maar voor wie dat geen beletsel is, lees het zeker.
Komt effen stroef op gang maar dan een meeslepend en informatief boek over de rol van Parijs in ontstaan en ontwikkelen (of mislukken) van een aantal Belgische kunstenaars (van Wiertz tot Claus en generatiegenoten). Leuke roddels tussendoor verlevendigen de historische en artistieke setting. Goedgekozen illustraties in drie katernen.
Interessant thema, maar in de behandeling ervan bezondigt Min zich vaak aan louter name-dropping zonder veel diepgang of zonder analyse van de impact die Parijs had op het werk van de beschreven kunstenaars... jammer
Eric Min: Gare du Nord. Belgische en Nederlandse kunstenaars in Parijs (1850-1950)
Met De eeuw van Brussel. Biografie van een wereldstad, 1850-1914 (2013) en, samen met Gerrit Valckenaers, De klank van de stad. Een cultuurgeschiedenis van Venetië (2019) leverde Min al twee sterke cultuurhistorische stadsbiografieën af. Ook zijn uitstekende biografieën over James Ensor, Rik Wouters en Henri Evenepoel kregen veel lof en gelden inmiddels als standaardwerken over de desbetreffende kunstenaars. Min weet dus waarover hij schrijft wanneer het gaat over een eeuw laaglandse geschiedenis in Parijs.
In Gare du Nord beschrijft auteur, essayist en criticus Eric Min (1959) hoe kunstenaars uit de Lage Landen — schilders, schrijvers, musici en fotografen — onweerstaanbaar werden aangetrokken door het Parijs, van 1850 tot 1950 het onbetwiste epicentrum van de toenmalige culturele wereld. Voor Al wie naam en faam wou vergaren als kunstenaar was het luisterrijke treinstation Gare du Nord, nog steeds het eindstation voor wie vanuit het noorden Parijs aandoet. Gare du Nord wekt op meeslepende wijze het mythische Parijs van weleer tot leven en vertelt een tijdloos verhaal van talent en opportunisme, succes en mislukking, vriendschappen en intriges, feesten avontuur en fiasco’s.
Gare du Nord,is een prachtig boek. Alleen al het coverbeeld — een bewegingsonscherpe foto van Ata Kandó met gejaagde passagiers op een mistig perron van het Gare du Nord in 1957 is artistiek heel uitnodigend — nodigt meteen uit om een duik te nemen in la folie de Paris. Op de gekartonneerde binnenflappen, staan twee stratenplannen met genummerde cirkeltjes: een van Rive Gauche en een van Montmartre. De plannetjes vooraan worden achteraan herhaald . In totaal zijn er 15 hoofdstukken, telkens opgesplitst in kleinere subhoofdstukken. Verder is er een voorwoord, een dankwoord, een zeer uitgebreide bibliografie voor de meerwaardezoeker, bijzonder uitvoerige noten (met 45 pagina’s, bijna 1/10 van het boek), een omvangrijk namenregister en drie keurige beeldkaternen, in kleur en zwart-wit, met reproducties en foto’s. De Franse hoofdstad is altijd een magneet geweest voor de machtigen der aarde, maar ook voor kunstenaars en andere dromers die op zoek waren naar roem en roes. In Gare du Nord beschrijft Eric Min meesterlijk hoe tientallen kunstenaars uit België en Nederland tussen 1850 en 1950 naar de Ville Lumière trokken, hopend op de grote doorbraak. Parijs, zo stelt Min, is gedurende die eeuw van explosieve creativiteit ‘een een draaikolk. De navel van de planeet’. Zo zocht Min op dat ruim een derde van alle belangrijke beeldend kunstenaars, waar ook ter wereld geboren, tussen 1850 en 1899 naar Parijs is getrokken. Of om met Joseph Roth te spreken: ‘Parijs is de hoofdstad van de wereld.’ Het bereik van Gare du Nord gaat nog vijftig jaar verder en beperkt zich tot Belgische en Nederlandse kunstenaars die in Parijs voor een substantiële tijd hebben gewoond, geleefd en gewerkt. Min verzamelt de petites histoires, maar doet er alles aan om het puur anekdotische te overstijgen. Zijn doel is duidelijk: ‘Herinneren. Niet loslaten. Opslaan in ons gemene geheugen.’ En inderdaad, soms waait er een zweem van nostalgie door Gare du Nord heen, maar uiteindelijk is zijn boek een nauwgezette en diepgravende kroniek. De meest voor de hand liggende namen zijn: Félicien Rops, Kees van Dongen, Antoine Wiertz, Piet Mondriaan, Hugo Claus, Vincent Van Gogh, Frans Masereel, André Baillon en Georges Simenon, om er maar een aantal te noemen. Noodgedwongen heeft Min moeten selecteren en er komen ook vrij weinig vrouwen aan bod. Toch komt via Piet Mondriaan een belangrijke kunstenares als Marthe Donas op de voorgrond, die zich gelukkig mag prijzen met een bezield hoofdstuk. De andere vrouwen in Gare du Nord doen echter eveneens hun intrede ‘via’ een man: Camille Platteel via haar ‘intellectuele alter ego’ en minnaar Félix Fénéon, Georgette Leblanc via Maurice Maeterlinck en Elly Overzier via Hugo Claus. Gare du Nord is een uniek document over het verlangen van almaar nieuwe generaties kunstenaars die uit de Lage Landen naar Parijs, de onbetwiste culturele hoofdstad van de wereld trokken.
Ik lees maar zelden non-fictie, maar dit is zo'n boek waarbij je denkt 'dat zou ik veel meer moeten doen'. Je moet dan wel het geluk hebben om een schrijver als Eric Min te treffen. Wat een kanon! Hij schrijft meeslepender dan heel wat romanschrijvers. En hij weet de informatie telkens perfect in te kaderen, te doseren en te verbinden met andere delen van het boek. Wie niets weet van beeldende kunst in de beschreven periode zal zich misschien wat overspoeld voelen door alle namen die voorbij komen, maar voor iedereen die al enige kennis heeft van dit onderwerp is dit een fantastisch boek. Het gaat overigens niet uitsluitend over Belgen en Nederlanders, maar ook over Franse kunstenaars die zij tegen het lijf lopen nadat zij op Gare du Nord zijn uitgestapt.
Ik heb sommige hoofdstukken al meerdere keren gelezen en ben tijdens een recente trip naar Parijs speciaal op zoek gegaan naar kunstwerken in Musée d'Orsay die Min zo interessant weet te beschrijven, zoals 'Femme piquée par un serpent', 'l'Angelus' en 'Des glaneuses'. Het lezen van dit boek heeft voor mij de beleving van deze kunstwerken echt verrijkt. Tijdens mijn verblijf heb ik gelezen in 'Zolang te water' van Simon Vinkenoog, ook naar aanleiding van wat Min hierover te vertellen heeft.
Gelukkig is er nog meer dan genoeg in het boek te vinden om ook volgende trips naar Parijs extra kleur te geven, zoals La fée Electricité van Dufy. Maar eerst duik ik in Mins 'De eeuw van Brussel', met hoge verwachtingen.
Tussen 1850 en 1950 was de Ville Lumière het culturele centrum van Europa, en veel Belgische en Nederlandse kunstenaars meenden daar ook het licht te vinden, met wisselend succes. Samen met deze kunstenaars laat Min ons mee dartelen door het wulpse Parijs. Voor mij gaf het boek aanleiding tot wat extra opzoekwerk, vooral naar de kunstwerken die in het boek meestal vermeld worden zonder veel commentaar. Google én mijn eigen kunstboeken vulden goed aan. Ook ben ik nog eens in de dagboeken van de gebroeders Goncourt gedoken, want ook zij hadden veel noordelingen in hun kennissenkring. Voor mij een boeiend en leerrijk boek, dat vlot leest.
Een prachtig boek om in weg te zinken, de heerlijke bewoordingen van Eric Min. Veel Belgische en ook Nederlandse kunstenaars die het geluk gaan zoeken in Parijs. Van Gogh, Masereel, Claus, Camille Plateeuw en vele vele andere. Glitter, maar ook doffe armoede, je duikt onder in het Paris van 1850-1950. Heel wat Vlamingen vestigden zich rond Gare du Nord, er is zelf een straat Avenue de Flandre vertelt Min, daar wonen nu minderbedeelden. Mooie plaatjes ook, kortom een stevig kunstig boek om te koesteren.
Eeen boeiende reeks van verhalen over kunstenaars die tussen 1870 en 1955 vanuit Belgie en Nederland een kortere of langere tijd in Parijs hebben doorgebracht. Er zijn een hoop interessante anekdotes, en als je Parijs goed kent is het leuk om ook wat te vernemen over de evolutie van Parijs en waar kunstenaars door aangetrokken werden. Maar ik apprecieerde vooral het overzicht dat je krijgt over hoe Belgische kunst en kunstenaars evolueerden over die periode.
Heerlijke literaire non-fictie. Ik krijg zin om mij naar Brussel-Zuid te haasten, de Thalys op te springen, niet-wetend waar ik zal overnachten in Parijs maar daar ook niet over te piekeren voor het café sluit waar ik eerst naartoe ga. En dan nog.