Links heeft in Vlaanderen amper een antwoord klaar op de schaamteloze verrechtsing van politiek en samenleving. Nochtans is de ideologische strijd terug van weggeweest. Na vier decennia neoliberalisme, het ‘einde van de geschiedenis’ en het beruchte ‘there is no alternative’ komt er een einde aan de ongebreidelde globalisering.
Er valt veel puin te ruimen. Het rechtse en extreemrechtse nationalistische spook waart weer door Europa. Ook in Vlaanderen bereiden ze zich voor op een regimeshift. Rechtse en extreemrechtse partijen bouwen daardvoor op een brede conservatieve onderstroom die al sinds het ontstaan van België dominant is in Vlaanderen.
Eric Corijn analyseert de maatschappelijke processen en de politieke herschikking die het decor vormen voor de schaamteloze verrechtsing van de Vlaamse politiek en samenleving. Vlaanderen, ontwaak! beschrijft ook het zwakke weerwerk van de Vlaamse linkerzijde, en het gebrek aan een progressief alternatief. Corijn roept vol passie op tot een echte breuk met het verleden, met de gezondheids- en klimaatcrisissen als kantelpunt.
Dit boek heeft twee grote delen. In een eerste deel maakt Corijn een historische analyse van de Vlaamse politiek sinds 1945. De hoofdstelling is dat de ‘grondstroom’ in Vlaanderen rechts-conservatief is, en dat dit essentieel onveranderd is gebleven. In een tweede deel geeft Corijn een politieke blauwdruk hoe die grondstroom kan veranderen.
Het eerste deel is een heel degelijk historisch relaas, en arguably één van de beste dissecties van de Vlaamse politieke van de laatste acht decennia. Corijn beargumenteert dat de welvaartstaat in Vlaanderen na 1945 uitgebouwd werd door katholieke zuil die voortvloeide uit de integratie van de christendemocratische instellingen in haar politieke werking. De welvaartstaat bleef essentieel “geprivatiseerd” door de kerkelijke instellingen, maar wel aan de subisidieslurf van de staat. De ‘overlegeconomie’ was gebaseerd op de diepgaande disciplinering van de arbeiders, waar productiviteitsgroei essentieel was om grotere materiële welvaart te garanderen voor allen. Hoewel uit die politieke economie veel protestbewegingen ontsproten (bewegingen tégen die patronale samenleving, zoals mei ’68, LGBTQ+, vrouwenrechtenbeweging), kwam de doodsteek voor de overlegeconomie en de CVP-staat door de stagflatiecrisis van de jaren ’70.
Deze crisis veroorzaakte, aldus Corijn, enkele fundamentele verschuivingen. 1) grondige verschuiving in de sociale verhoudingen, waar de sociale vrede niet meer centraal staat en plaats moet maken voor de concurrentiecapaciteit van de bedrijven. In een geglobaliseerde wereld met vrije kapitaalstromen moeten overheden ervoor zorgen dat hun economieën aantrekkelijke investeringshubs zijn; 2) een verandering in de rol van de staat, die haar economische macht afbouwt en nu garant moet staan voor een ‘concurrentieel’ beleid, gebouwd op een sterkere, repressievere, uitvoerende macht; 3) een verandering in consumptiepatronen naar een sterk individueel gerichte ‘consument’ die zichzelf uitdrukt door hun levensstijl te vermarkten. Corijn blijft terugkomen op deze drie fundamentele veranderingen, waarvan de laatste soms ietwat irritant wordt, Paul Verhaeghe-achtig. We get it, we zijn opgevoed in een geïndividualiseerde samenleving waar consumeren heilig is. Vroeger was het beter. Tja.
De andere twee fundamentele economische verschuivingen geven een robuust kader om de herkaveling van het Vlaamse politieke landschap te interpreteren. Corijn beschrijft uitgebreid de langzame transformaties van de belangrijkste politieke families in de nieuwe, neoliberale constellatie. Ten eerste ontkoppelde de CVP zich van haar historische taak als algemene standenpartij die de grondstroom in Vlaanderen vertegenwoordigde en de overlegeconomie politiek medieerde. Het onderdrukte haar christendemocratische zuil en stelde haar uitvoerende macht ter beschikking van de redding van de rentabiliteit van bedrijven. Haar zuil kwam in een moeras terecht van onbestuurbaarheid en verloor haar integrerende functie. Ze zal uiteindelijk haar centrale rol in de Vlaamse politiek verliezen aan de NVA (hieronder meer).
Ten tweede, de socialistische partij. Ook de sociaaldemocraten participeerden aan de bezuinigingspolitiek die werd geëist van het mondiaal kapitalisme. Vooral deze zuil kwam in een existentiële crisis terecht. Wat kon ze anders doen, nu ze niet meer de vakbeweging vertegenwoordigde? Corijn toont aan hoe de partij vervelde tot een waardegebonden, ethisch socialistische partij die de nieuwe hogere middenklasse aansprak. Ze werd au fond een sociaalliberale partij, waardoor iets als de paarse regeringen op het eind van de jaren 90 plots mogelijk werd. In een progressief anti-CVP blok kon ze samenwerken met liberalen en de Belgische staat afstemmen op de neoliberale conditie. De enigste functie van de sociaaldemocraten was om de scherpe kantjes ervan te veilen, en de defensieve positie innemen om zoveel mogelijk van de welvaartstaat te behouden.
Ten derde nam de liberale familie een centrale rol in nu de economie nood had aan een disciplinering van de welvaartstaat. De PVV en VLD onder Verhofdstadt opende een frontale aanval op het middenveld, en trachtte de representatieve democratie te vervangen door een ‘directe’ democratie tussen burger en staat. Het ‘primaat van de politiek’ was de ideologische innovatie van de liberalen, hoewel de structurele verandering erachter bewerkstelligt werd door de katholieke zuil.
Uit de desintegratie van de verzuilde politiek konden alternatieven floreren. Ten eerste was er de groene partij en de meer radicale PVDA. Beiden slorpten deels de resten van de sociaaldemocratische zuil op, tot op een punt waar de drie progressieve partijen nu elk hun achterban hebben en de concurrentie aangaan om de minieme linkse stroom in Vlaanderen aan hun partij te binden. Ten tweede, en belangrijker, was de innovatie op rechts. Eerst en vooral was er de NVA, die de CVP verving als de spil van het politieke systeem. Omdat het geen historische rol als standenpartij had geërfd, bleek het de ideale partij om zich aan te passen aan de neoliberale conditie. Het kon de overlegeconomie verder buiten spel zetten en vervangen met een strak politiek keurslijf van sociale disciplinering. Verder kon het de conservatieve onderstroom aanspreken als alternatief op de progressieve ‘waardenpartijen’ die de liberalen en socialisten nu samen hadden gevormd. De NVA bracht het liberalisme en het nationaalconservatisme succesvol tezamen en werd de politieke spreekbuis van een nieuw historisch blok: de Vlaamse burgerij en de Vlaamse verkavelde middenklasse.
De laatste politieke vernieuwing is – uiteraard – het Vlaams Blok. Corijn heeft meer dan gelijk dat hij de opkomst van extreemrechts, de enige concullega van NVA, linkt aan de neoliberale conditie. Hoewel hij veel tijd besteedt aan dit fenomeen, blijft zijn analyse verrassend onderontwikkeld. Een cocktail van onderbuik-racisme bij de Vlaming, de overloop door de desintegratie van de sociaaldemocratische zuil en het ressentiment door de algehele individualisering, liberalisering en disciplinering. Hoe het Vlaams Belang is verveld tot een partij die de Vlaamse burgerij probeert te strikken met een liberaal beleid, terwijl het toch sociale beloften doet aan haar electoraat, kan nauwelijks verklaard worden in zijn kader.
Het lijkt me nochtans klaarhelder: het Vlaams Blok is het racistische antwoord op de neoliberale conditie, waar de grootste bezorgdheid de betaalbaarheid van de welvaartstaat is. Sinds de jaren ’70 loopt dat systeem op een dun draadje nu de groei stokt. Volgens het Vlaams Blok moet de Vlaamse economie eerst en vooral performant zijn (en dus: nood aan disciplinering en gulle politiek voor haar ondernemingen), en moeten de kosten beperkt worden door de ‘parasieten’ uit te sluiten. Enkel de hardwerkende Vlaming krijgt toegang tot de gulheid van de staat. Zo kan het een liberaal beleid en sociaal model combineren. Het Vlaamse extreemrechtse project is dus een racistische verderzetting van de welvaartstaat onder de neoliberale conditie, zonder die neoliberale conditie zelf te moeten politiseren.
In een tweede deel van het boek probeert Corijn een ‘tegenstroom’ te ontwikkelen. Het is een beetje teleurstellend om zo’n sterke historische analyse te zien, om dan zo’n flauwe alternatieven te moeten zien. In essentie ijvert hij voor een stedelijke eco-socialistische beweging, buiten de partijen om, die op alle niveaus de geatomiseerde burgers terug betrekt in collectieve praktijken. De grove lijn van Corijn’s probleemstelling was: Sinds 1945 is ongeveer 70% in Vlaanderen rechts-conservatief, terwijl maar 30% progressief stemt. Dat omdraaien (zoals in Wallonië het geval is) zou inderdaad bezorgdheid numero uno moeten zijn voor links in Vlaanderen. Sta me toe het een beetje underwhelming te vinden dat dat zou gebeuren in zo’n vaag politiek project. Je begint je af te vragen of je überhaupt kan roeien tegen de stroom van de politiek-economische determinering in.
Eric Corijn pleit voor een Europese stedenpartij met een ecosocialistisch programma. Hij doet dat zeer onderbouwd én met historische context. Een waterval aan beargumenteerde ideeën met een sterke oproep voor samenwerking over de grenzen heen. Eenieder die gelooft dat het anders kan, moet dit boek hoogdringend lezen.