Best wel kitscherig. Ik vraag me ook echt af of alle schrijvers nog zoveel weten van hun jonge-ik. Waarschijnlijk niet, en dan blijven er slechts cliché-beelden over van driftig schrijvende jongetjes terwijl hun vriendjes buiten spelen en/of meisjes die nog niet de kleding durven dragen die ze willen dragen.
De Stichting CPNB vroeg, zoals het in het voorwoord van deze uitgave heet, "schrijvers van proza en non-fictie, dichters en kinderboekauteurs om een brief aan hun jonge ik te schrijven," vanuit de invalshoek: "Wat had je toen willen weten wat je inmiddels te weten bent gekomen." Het boek is verschenen ter gelegenheid van de boekenweek 2010. Het is een aardige collage geworden van schrijverszelfportretten, dus van schrijfstijlen, van onderwerpskeuze, van de verschillende maten waarin men iets van zichzelf prijsgeeft. Best interessant, gemiddeld niet te zeer literair hoogdravend – hoewel ik dat laatste niet gauw uit de weg ga.
"75 schrijvers schrijven zichzelf" mag dan de ondertitel zijn, wat mij betreft zou "75 casestudies in klinische depressie" wellicht beter zijn. Ik weet het wel, drama moet je kennen om te kunnen vertellen, maar ik dacht geregeld dat therapie een betere optie was geweest dan schrijver worden. :P
Het begin is al verkeerd. Het 'beste' had er best afgekund, overtreffende trap van betere, en dat is niet zo. Je gaat een brief aan jezelf schrijven, als oefening, zoals door vijfenzeventig schrijvers in 'Titaantjes waren we' geprobeerd wordt, een brief gericht aan jezelf toen je jong was. Vijftig jaar later, je was toen twaalf, dertien, veel ouder ben je niet geworden, misschien veertien. Ze achtervolgden je en schreeuwden 'bulletje' omdat je kogelrond was. Je haar was lang, viel voor je ogen, om je verlegenheid en je puisten te maskeren. Totdat ze je uitscholden voor 'Beatle'. Je wist niet wat dat was, een Beatle, want je galmde slechts liederen zoals 'Bist Du bei Mir' van Bach, bij gebrek aan een radio, die was er niet in het ouderlijk huis, dat was zonde. Toch ging je naar de kapper en liet je haar millimeteren. Daarna riepen ze 'pleeborstel'. Je had geen Puch of een Kreidler zoals zij, maar een opgevoerde Berini, een 'eitje', gekocht van het geld dat je verdiende op zaterdag bij de bakker. Je bond roze nepbont om het zadel. Je zwierf alleen met De Vreemdeling van Camus onder de bagagedrager. Racen door het Elspeter bos, ver weg van de pestende bende, uit vrees én omdat je je mijlenver verheven voelde boven die hufters. Op een dag zette je het eitje in het bos op de rechthoekige standaard, haalde de motor van het voorwiel, draaide het gas open zodat de bromfiets je trillend in de 'Lethe' bracht. Op het hoogtepunt lazerde je om en viel met druipend geslacht in de dennennaalden, een trapper haalde je been open. Voorgoed gebrandmerkt tot Onan, het litteken zal je nooit verlaten. Het spijt me je te moeten zeggen, jongen, je puisten zullen er niet minder op worden, al zullen ze geleidelijk naar binnen groeien. En dunner word je niet, verder dan Bach zul je nooit komen. De grote verandering komt niet, je zult er hooguit wat onbeduidende weetjes bijsprokkelen, zo zul je ontdekken dat de Meursault van Camus ook de naam van een godendrank is. Je droomde, je was een fantast, de werkelijkheid was saai. Boordevol verzinsels liep je alleen van en naar de school met Den Bijbel. Je verzon grootse avonturen in je zweterige kop, je loog en pochte wat af. Vertelde om toch maar aandacht te krijgen over ongelukken die niet waren gebeurd, droomde je in saaie nietse middagen spannende belevenissen. Je wist al van eenzaamheid en was je al vroeg bewust van de pijn van schoonheid. Je was stil verliefd op de dochter van de hoofdmeester (voelde op weg naar huis nog haar brandende handen op je rug van het boksspringen op gym). Je eerste liefde, het meest verwarrende van alle gevoelens, Maja heette ze. Ze zag jou niet staan, lonkte naar de schreeuwers. Je hebt nog eens een stukje Majazeep voor haar gekocht. Uiteindelijk heb je het verfomfaaide zeepje (de Spaanse danseres was door je zweethanden al bijna verdwenen) in de tuin van de pastorie gesmeten. Ernstig onhandig durfde je het niet te geven, bang om uitgelachen te worden. Houd er rekening mee dat ook dat niet zal veranderen, jongen. Voor je overgevoeligheid zul je een harnas ontwikkelen, je eenzaamheid zal een kracht worden, in het liegen zul je een stuk geslepener worden, maar je blijft je hele leven een fantaserende bangerik. En over vijftig jaar zul je je onverminderd mooier blijven voordoen dan je bent, witte voetjes willen halen, blijven haken naar applaus. En het verlangen naar het onmogelijke zal alleen maar toenemen. Je las Sartre en Joris Goedbloed, Dostojevski en Biggles. Gapte ook toen al alles bij elkaar in je schrijfsels vol spelfouten. Je wilde schrijver zijn, al vanaf je zesde ongeveer. Je zat op het overloop achter je schrijfmachine; een omgekeerde schoenendoos met letters, waaronder een oude wekker die je steeds weer opwond, waarna hij ratelend af-liep. Wat kon je toen al snel typen! Je schreef als opstel eens klakkeloos een verhaal over van Carmiggelt (...een klas schoolkinderen die behangen met pakjes brood en melkflessen Amsterdam kwamen bekijken). Je vermoedde dat de meester het wel niet door zou hebben. Je had gelijk, kreeg er een mager zeventje voor. Je was terecht bang voor de vuisten van die klootzakken op het schoolplein, maar je vreesde de volwassenen niet. Je hebt diezelfde meester eens uitgescholden voor 'zak'. Om-dat hij autoritair was en op z'n zelfgenoegzame strepen stond. Omdat hij onder het bidden door z'n spleetogen zat te loeren of je je ogen wel dicht had. Je vond het terecht een lul, en over vijftig jaar zul je dat nog steeds vinden. En je was al de rijmelaar die je altijd zult blijven al zul je het candlelight in de toekomst wat meer verstoppen in grimmige geestigheden. Je was zeker geen uitblinker, deed van alles wat, beet je nergens in vast. 'Hij is lui', stond er in je schoolrapport, en 'Hij kan wel maar wil niet.' Je vader bevestigde dat met zijn hand op de bijbel: 'wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart.' Je studeerde niet maar rommelde maar wat aan, verscheurde je schoolboeken met vreugde, werd liever een matig banketbakker, fotograaf, kantoorbediende, stempelmaker. Je hele leven zul je lui blijven. Je zult je later verschansen achter het positief klinkende 'generalisme', om je gebrek aan specifieke kennis en kunde te maskeren. Middelmatigheid zal je kenmerken. Je won een tekenwedstrijd en kreeg drie Prisma woordenboeken alvast voor de Mulo. Het was je eerste 'abstract'. In Wasco die je van je oudste broer had gekregen, met het advies om de tekening vól te maken, ook de witte stukken. Je zult er tot op hoge leeftijd mee doorgaan, grote doeken vol geleende streken, 'abstract' bij gebrek aan talent en vooral uit luiheid. Steevast zul je de witte stukken dichtsmeren. Het is maar goed dat middelmatigheid troef is, krijg je nog eens een schouderklopje. Je voetbalde niet maar bespeelde het harmonium. Soms zong je erbij, aan het open raam zodat er misschien mensen naar zouden luisteren met hun mond open van verwondering. Psalmen en variaties op psalmen. Later zul je een veel te mooie vleugel kopen, waarop je met veel pedaal los gaat in de hoop dat het opvalt, maar hoe je het dan ook verpakt, in jazz of wals, het zullen altijd psalmen blijven. En nog steeds het liefst in mineur. De majeur lag je niet. De gedachte aan de dood liep toen al met je mee. Eerst vanwege het 'aardsche tranendal' en later om de 'walging' van Sartre die je niet meer zal verlaten. Je had een zwart hart. Zo ben je geboren. Op aanraden van je godvruchtige ouders bad je vertwijfeld om een nieuw hartje. Maar je geloof was al te wankel. En voorzover je zaterdagloon het toeliet, rookte je al flink. Ook dat zal hetzelfde blijven. Je zult een zwart ongelovig hart houden en zwarte longen krijgen. Jongen van toen, ik zal je een geheim verraden: je zult nooit volwassen worden. De door jouw ouders zo nagestreefde bekering zal je niet te beurt vallen, je zult nooit 'veraandren'. Geloof je moeder maar niet als ze zegt: 'ervaring is de beste leermeester'; het is niet zo. Je zult geleidelijk aan merken dat al die ongevraagde ervaring je wordt opgedrongen, je zult er niets van leren, alleen je onschuld verliezen. Ouder worden zal een herhaling van de zetten zijn, die je al hebt gedaan. Je wilde geen kinderen, zag het leven eigenlijk niet zitten. Een ongelukkige jeugd leidt tot een ongelukkig leven. Toch! Ik zal het verklappen. Als je er al bijna te oud voor bent zal je zomaar een wonder geschieden. Er zal zomaar een kind op je pad komen, de grote vreugde in je leven. Al zal hij tegen je in opstand komen, denken dat hij het zelf veel beter weet en jou hopeloos ouderwets vinden. Dat is maar goed ook, want hij zal het zelf moeten doen, daar helpt geen lievemoeder aan. Er zullen mooie en nare dingen op zijn weg komen die hem vooral zullen afleren, maar hij zal, net als jij, niet wezenlijk meer veranderen. Dat is zijn absurde lot. Je zult hem goede raad willen geven, net als jouw ouders. Maar zoals je weet is dat nutteloos. Eén dingetje misschien: een tegeltjeswijsheid. Je zult hem vroeg of laat zelf lezen in 'De dood heeft mij een aanzoek gedaan' van Kristien Hemmerechts: 'Als je in de put zit, moet je niet graven.' Kop op! jongen, klim steeds weer naar boven, als Sysifus. En als je het kunt opbrengen, begraaf dan de hoop en de behoefte aan troost; dan zal de wanhoop je niet halen.
Ooit voor het eerst begonnen in de Nederlandse les en later in de kringloop gevonden. Ik vind het concept van dit boek heel leuk en intrigerend. Helaas hebben veel schrijvers toch (schijnbaar) vergelijkbare ervaringen gehad m.b.t. hun entrée in het “schrijverschap” waardoor het boek na enkele hoofdstukken wat in herhaling valt. Beter om af en toe een stukje te lezen en vooral te letten op de schrijfstijl, niet zo zeer het advies. (“Want ja, als je dat niet zus en zo gedaan had, had ik je ook nooit op dit punt deze brief kunnen schrijven!”; een lesje tijdreizen voor ons allemaal).