Steven Delarue's Blog

August 28, 2025

Net verschenen: ‘Meertaligheid in de klas. Veelgestelde vragen beantwoord’

De afgelopen maanden heb ik hard gewerkt aan een nieuw boek, dat net verschenen is bij uitgeverij Academia Press: Meertaligheid in de klas. In het boek beantwoord ik 40 veelgestelde vragen van leraren en andere onderwijsprofessionals, met aandacht voor wetenschappelijk onderzoek én de vertaalslag ervan naar de school- en klasvloer.

Je krijgt in het boek bijvoorbeeld een antwoord op vragen als:

Waarom wordt de ene thuistaal vaak als waardevoller gezien dan de andere?Hoe kan je als school omgaan met de thuistalen van je leerlingen?Wat kun je doen als je je zorgen maakt om de taalontwikkeling van een meertalige leerling in je klas?Waar kun je boeken en verhalen in verschillende talen vinden?Hoe geef je meertaligheid een plek in je taalbeleid?

Het boek wil een houvast bieden aan iedereen die met meertalige leerlingen werkt, in welk onderwijsniveau dat ook is.

Benieuwd naar het boek? Op de website van Academia Press vind je alle (bestel)informatie. Je kunt het boek er ook inkijken.

Op vrijdag 26 september 2025 (19u30-21u45) vindt in Gent de boekvoorstelling plaats, in Bibliotheek De Krook. Inschrijven is verplicht en kan hier, zolang de voorraad strekt. Misschien tot dan!

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on August 28, 2025 03:30

December 12, 2024

Meertaligheid in onderwijs is helemaal geen ideologie, het is ‘common sense’

Het stormt eens te meer in ons onderwijs. Of eerder: in het maatschappelijke debat over onderwijs. De leraren zelf zitten immers, samen met hun leerlingen, in volle examenmodus en focussen zich vooral op die belangrijke eindsprint richting de kerstvakantie. Geen ‘uitbolweek’, zoveel is zeker.

Maar intussen waait en hagelt het dus buiten: na de dalende curves van PISA en PIRLS, kregen we nu ook de weinig bemoedigende resultaten van TIMMS over ons heen, waarbij leerlingen van het vierde leerjaar getest worden op hun kennis van wiskunde en wetenschappen, en waren ook de maandag nog voorgestelde uitkomsten van de PIAAC-studie niet meteen een reden tot feestvieren, aangezien de kloof tussen mensen die hoog- en laaggeletterd en -gecijferd zijn blijkt toe te nemen. Van kleuters tot volwassenen: blijkbaar gaat het met de (taal)kennis en vaardigheden die we opbouwen niet de goeie kant op.

Die analyse is verre van nieuw, en de remedies die als reactie naar voren worden geschoven evenmin. Van lees- en taaloffensieven over Koala-testen en Vlaamse toetsen tot taalintegratietrajecten en financiële bestraffingen voor ouders “die niet bereid zijn het Nederlands te leren”: de leuze ‘Nederlands, Nederlands, Nederlands’ als enige school- en instructietaal zit diep verankerd in de onderwijsvisie van de nieuwe Vlaamse regering.

Alleen: dat was voordien nu eigenlijk ook niet zó anders. In de beleidsnota’s van de vorige ministers van Onderwijs ging het evengoed zeer nadrukkelijk over het belang van het Nederlands, en ten tijde van Frank Vandenbroucke en Pascal Smet kregen we zelfs nog specifieke ‘talenbeleidsnota’s’ op ons bord, die specifiek op het belang van (standaard)taal voor onderwijs ingingen. Weinig nieuws onder de zon dus.

Wat wél nieuw is, is de extreme verharding en polarisering die in de discussies over ons onderwijs is geslopen. Die debatten zijn – in alle eerlijkheid – wellicht nooit zeer liefdevol verlopen, maar de loopgraven zijn de laatste jaren in hoog tempo uitgediept. De zoveelste internationale studie met een dalende curve doet de emmer dan al vlug overlopen: in een brandbrief van Dirk Van Damme, die zich naar eigen zeggen “de scherpe woorden niet meer schuwt” en een lange oplijsting meegeeft van alles wat in ons onderwijs op de schop moet, in een opiniestuk van Philip Brinckman van de commissie Beter Onderwijs, die Van Dammes lijstje netjes herverpakt en er wat anekdotes-uit-eigen-school overheen gooit om de  “vergiftiging van ons onderwijs” vast te stellen, in royaltywatchers die op nationale tv menen het hele kleuteronderwijs even de mantel uit te moeten vegen (en toegegeven, nadien vrij snel tot inkeer komen, maar het kwaad is intussen wel geschied).

Gooi die dwingende focus op het Nederlands en de polarisering in onderwijsdebatten samen, en je krijgt als vanzelf een hernieuwde aanval op het gebruik van thuis- en moedertalen in ons onderwijs. Nochtans toont onderzoek, in binnen- en buitenland, steeds opnieuw aan dat positieve aandacht voor meertaligheid op school en in de klas een sterke impact kan hebben op het (taal)leerproces, de identiteitsontwikkeling en het welbevinden van leerlingen. Bovendien liet het Thuistaalproject bij ons in Gent, ook al ruim tien jaar geleden intussen, zien dat het benutten van thuis- en moedertalen in de klas ook zorgt voor meer interactie en een toegenomen bekwaamheidsgevoel (self-efficacy) bij leraren.

Toch zetten Van Damme, Brinckman en co ook deze week weer de aanval in op de “ideologisering van de ‘meertaligheid’” (Brinckman) en het “nefaste taalbeleid” (Van Damme) waarin dat gekaderd wordt. Dat verwijt van ideologisering en de vaststelling dat dat een negatieve impact zou hebben op de rol en de kennis van het Nederlands zijn niet nieuw, maar blijven me verbazen.

Meertaligheid inzetten in de klas is immers geen ideologische keuze. In ons werk met leraren en schoolteams in Gentse scholen benadrukken we net dat zicht krijgen op de talige diversiteit in je klas en daar als leraar slim gebruik van maken eigenlijk gewoon common sense is: het is een inherent onderdeel van krachtig (taal)onderwijs, en de leraar is de professional die het best kan inschatten welke plek die thuis- en moedertalen kunnen krijgen in de les.

In het thema ‘ruimte’ samen de woorden voor ‘raket’ en ‘astronaut’ opzoeken in de verschillende thuistalen van de klas, informatie bij elkaar zoeken in je thuistaal voor een presentatie over zonne-energie (die uiteraard in het Nederlands gebeurt), samen tot 10 leren tellen in het Farsi, vergelijken hoe de zinsvolgorde er in het Nederlands, Bulgaars, Frans en Turks uitziet en daar conclusies uit trekken: het zijn allemaal voorbeelden die ik de afgelopen tijd in Gentse scholen heb gezien, van de kleuterklas tot het NT2-onderwijs aan volwassenen. Die lessen werden niet gegeven door leraren die daarmee Grote Ideologische Keuzes meenden te maken, maar door mensen die het volle potentieel van hun leerlingen en cursisten zagen, en daar actief op wilden inspelen. Mét succes overigens.

Alleen: dat gebeurt momenteel nog veel te weinig. Hoe dat komt, daar is het antwoord voor elke leraar wellicht anders op. Uit handelingsverlegenheid, uit weerstand, uit de vrees dat dat eigenlijk allemaal niet mag – je zou voor minder als je je minister alleen maar ‘Nederlands, Nederlands, Nederlands’ hoort zeggen. We moeten leraren steeds opnieuw laten zien dat het wél mag, dat het wél kan. Onze gloednieuwe Videoroute Meertaligheid, waarin Vlaamse en Nederlandse leraren laten zien hoe zij het in hun klas aanpakken (en waarom), is daar trouwens een perfect instrument voor, wars van enige ideologisering.

Maar hoe kan iets dat eigenlijk nog zo weinig gebeurt, waar leraren nog de aanmoediging en de handvatten voor missen om dat structureel en doorgedreven te doen, dan opeens de oorzaak zijn van onze dalende onderwijskwaliteit? Dat begrijp ik oprecht niet. Inzetten op meertaligheid is geen bedreiging voor ons taalonderwijs, maar net een van de sleutels om de kwaliteit ervan aan te zwengelen. Misschien schuilt het echte taaloffensief wel in het aanpassen van die perceptie, zodat we ook echt samen werk kunnen maken van sterker en beter Nederlands – op een inclusieve manier.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on December 12, 2024 04:59

September 13, 2023

6 aanbevelingen voor een sterker nieuwkomersonderwijs in Vlaanderen en Nederland

Elk jaar starten in het Vlaamse en Nederlandse onderwijs duizenden nieuwkomers aan hun schoolloopbaan – en daarmee ook aan hun taalverwervingsproces in het Nederlands. Leerlingen tussen 12 en 18 jaar komen daarbij in specifieke klassen voor nieuwkomers terecht. In Vlaanderen is dat het OKAN-onderwijs, waarbij OKAN staat voor ‘Onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers’, terwijl nieuwkomers in Nederland in een ‘Internationale Schakelklas’ (ISK) starten. Daarna stromen leerlingen door naar een vorm van vervolgonderwijs. Die overstap is echter vaak niet evident, en gaat gepaard met heel wat drempels en uitdagingen. Voor het nieuwkomers- en het vervolgonderwijs is het dan ook een gedeelde opdracht om leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op die stap.

Hoe kan de doorstroom van nieuwkomersonderwijs naar vervolgonderwijs nog beter verlopen voor nieuwkomers? Dat was de kernvraag waarover een groep Nederlandse en Vlaamse deskundigen zich de afgelopen tijd heeft gebogen, onder begeleiding van de Taalunie. De werkgroep, waarvan ik ook deel mocht uitmaken, ging daarvoor niet enkel samen rond de tafel zitten, maar bezocht ook tal van nieuwkomers- en vervolgscholen in Nederland en Vlaanderen. Uit die bezoeken en gesprekken volgde de nota OKAN/ISK en daarna, met zes concrete aanbevelingen:

Zorg voor gedeelde verantwoordelijkheid en tweerichtingsverkeer. Nu ligt de verantwoordelijkheid vaak nog bij het nieuwkomersonderwijs, maar de beslissingskracht grotendeels bij het vervolgonderwijs (denk maar aan de toelatingsklassenraad die in Vlaanderen al na 35 kalenderdagen beslist over het al dan toelaten van leerlingen in het vervolgonderwijs). Er is echter nood aan meer tweerichtingsverkeer, structurele samenwerking en duidelijke aanspreekpunten. Zet in op ontwikkelgerichte beeldvorming en doorlopende monitoring. Het is van belang om een gedetailleerd dossier op te bouwen van een leerling, waarbij breed wordt gekeken naar de competenties, de interesses en de persoonlijkheid van de leerling. Ook het toekomstperspectief, de mogelijkheden en de ambities van de leerling moeten daar een plaats in krijgen. Die informatie gaat dan mee naar de vervolgschool, waar verder vanuit een groeigerichte mindset moet worden ingezet op het versterken van de (taal)competenties van de leerling, doorheen diens hele onderwijsloopbaan.Veranker de criteria voor een warme overdracht. Er is al veel aandacht voor de overdracht van leerlingen van nieuwkomers- naar vervolgonderwijs, maar er zit nog veel verschil in hoe dat op verschillende plaatsen verloopt. Door meer uniformiteit te creëren in de doorstroomdossiers, de wederzijdse verwachtingen tussen nieuwkomers- en vervolgscholen te expliciteren en nog meer in te zetten op gesprekken en ‘snuffelstages’, worden de drempels voor een overstap nog lager.Bied maatwerk in het vervolgonderwijs. De twee vorige aanbevelingen – brede beeldvorming en een warme overdracht – kunnen al een grote stap betekenen in het op maat begeleiden van leerlingen. Maar het vergt ook afspraken over brede basisondersteuning, extra maatregelen, flexibele trajecten of aanpassingen in de evaluatie. De overheid laat op dat vlak al veel toe, maar daar zijn scholen zich nog niet altijd even sterk van bewust. Het is ook van belang om maatregelen tijdig weer af te bouwen, op het moment dat de leerling ze niet meer nodig heeft. Professionaliseer elke leraar op het gebied van tweedetaalverwerving en taalontwikkelend lesgeven. Hoe kun je meertalige leerlingen het best ondersteunen? Hoe kun je taalontwikkelend lesgeven? Die informatie en vaardigheden moeten nog nadrukkelijker deel uitmaken van de lerarenopleiding én van professionalisering voor in-service leraren. Kennis over (tweede)taalverwerving, omgaan met meertaligheid en taalontwikkelend lesgeven komt immers élke leerling ten goede, niet enkel de nieuwkomer. In Vlaanderen spelen vervolgschoolcoaches hier een belangrijke rol in richting schoolteams.Zet in op meer onderzoek naar en ondersteuning voor nieuwkomers in het vervolgonderwijs. Als we een sterk onderbouwd beleid willen uittekenen rond nieuwkomersonderwijs, dan hebben we nood aan bijkomend onderzoek. We missen op dit moment vooral nog longitudinaal onderzoek naar de schoolloopbanen van nieuwkomers: hoe loopt die van begin tot einde en waar komen ze uiteindelijk terecht? Daarnaast is er ook bijkomend onderzoek nodig naar de effectiviteit van verschillende vormen van taalondersteuning en van de huidige organisatie van het nieuwkomersonderwijs. Inzichten op dat vlak kunnen helpen om de ontwikkelingsdoelen in het OKAN-onderwijs, die intussen al ruim 15 jaar oud zijn, te herformuleren. Meer ondersteuning vanuit de overheid, niet alleen inhoudelijk maar zeker ook financieel, is dus wenselijk.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on September 13, 2023 04:28

August 16, 2023

Leestips: 20 x taal en meertaligheid in onderwijs

Het nieuwe schooljaar staat zo stilaan weer voor de deur, en hoewel dat voor sommigen misschien een spijtige zaak is, zie ik op Facebook, Instagram of LinkedIn ook veel enthousiastelingen die klaar zijn om uit de startblokken te schieten. Mocht je ook zo’n leraar zijn die nu al begint warm te lopen, dan kan ik je aanraden om de komende tijd even in het steeds ruimer wordende gamma aan onderwijsboeken te duiken – kwestie van goed voorbereid aan de start te komen in september. En waarom zou je je dan niet meteen eens verdiepen in taal, taalbeleid en meertaligheid?

Het belang van taal voor een sterke onderwijsloopbaan en succesvolle deelname aan de samenleving valt immers niet te onderschatten, maar met meer leerlingen dan ooit die thuis andere talen spreken dan het Nederlands, wordt het ook steeds belangrijker om goed na te denken over een sterk taalbeleid dat recht doet aan de volledige taalrepertoires van de leerlingen en naast het Nederlands ook al die andere talen positief benadert én actief benut. Inzetten op meertaligheid is immers zo belangrijk, daar schreef ik eerder al over op deze blog.

Voor wie nu helemaal overtuigd is maar even niet weet waar te beginnen: hieronder vind je maar liefst 20 boekentips, waarmee je je niet enkel in je strandstoel, maar evengoed op de bank, in bed, of binnenkort onder de kerstboom bezig kunt houden. Warm aanbevolen lectuur! Zelf ook nog een ultieme tip? Laat het me dan zeker weten.

1. ‘Meertalig’

Viorica Marian – Ambo Anthos – 2023

In het net in het Nederlands vertaalde Meertalig neemt de Amerikaanse taalwetenschapper Viorica Marian (Northwestern University) je mee in de wondere wereld van meertaligheid. Hoofdstuk na hoofdstuk laat ze op een onnavolgbare manier zien hoeveel voordelen er wel niet verbonden zijn aan meer dan één taal spreken of begrijpen. Alles wordt onderbouwd met wetenschappelijke studies, maar Marians verhalende vertelstijl weet op een uitstekende manier het evenwicht te bewaren tussen gedetailleerde wetenschappelijke informatie en persoonlijke anekdotes. Marian is immers ervaringsdeskundige: ze groeide op in Moldavië en verhuisde later naar de VS voor haar studies. Speciaal voor de Nederlandse vertaling van het boek schreef ze een nieuw voorwoord, waarin ze haar liefde voor het Nederlands – haar man komt trouwens uit Nederland – niet onder stoelen of banken steekt.

2. ‘Meertaligheid en onderwijs’

Orhan Agirdag & Ellen-Rose Kambel (red.) – Boom – 2018

Dit laagdrempelige boek geeft je niet enkel een mooi overzicht van wat de wetenschap te vertellen heeft over meertaligheid en meertalig onderwijs, maar zet ook het maatschappelijke belang ervan sterk in de kijker. Twee bijzondere troeven van Meertaligheid en onderwijs zijn het sterk internationale perspectief (naast het Nederlandse en Vlaamse onderwijs komt ook de aanpak rond meertaligheid in Suriname, Zweden, Friesland en de Caribische gebieden aan bod) en de ruimte die expliciet wordt gegeven aan de meertalige sprekers zelf. In een vijftiental bijdragen komen ze aan het woord over hun ervaringen met meertaligheid, zowel positief als negatief. Die persoonlijke verhalen, uit alle hoeken van onze samenleving, tonen eens te meer waarom het zo belangrijk is om op school – waar de hele maatschappij samenkomt – met meertaligheid en (taal)diversiteit aan de slag te gaan, op een verwelkomende en stimulerende manier.

3. ‘Antwoorden op veelgestelde vragen over omgaan met meertaligheid in het onderwijs in het Nederlandse taalgebied’

Anna de Graaf, Steven Delarue en Kevin De Coninck – 2019 – hier gratis te downloaden

Zonder twijfel de minst catchy titel in het rijtje, maar geef toe: je weet wel meteen waar het precies over zal gaan. In dit kennisdossier krijgen 24 veelgestelde vragen van beleidsmakers, onderwijsprofessionals en ouders rond meertaligheid en onderwijs een antwoord. Die vragen werden voorgelegd aan 8 gereputeerde taalwetenschappers uit Nederland en Vlaanderen, die elk vanuit hun kennis en expertise input aanleverden. Onder begeleiding van de Taalunie verwerkten de redacties van Meertaligheid.be (ikzelf) en Meertalig.nl die input tot coherente antwoorden op alle vragen, met verwijzingen naar relevante wetenschappelijke literatuur. Op de website van meertaligheid.be vind je bovendien enkele tools die de informatie uit het kennisdossier nog toegankelijker maken en je helpen om er meteen mee aan de slag te gaan.

4. & 5. ‘Volop Taal’ en ‘Voluit Taal’

Mariet Schiepers, Pandora Versteden, Jozefien Loman, Ine Callebaut, Brenda Froyen, Jona Hebbrecht, Hilde Imberechts, Els Moonen, Els Ringoet, Elena Schutjes, Saskia Timmermans, Christel Truyts, Jan T’Sas, Tinneke van Bergen, Anouk Vanherf, Tine Van Houtven en Iris Vansteelandt – Owl Press – 2020, 2022 (herwerkte editie)

Mariet Schiepers, Lisa Verhelst, Pandora Versteden, Steven Delarue, Heleen Rijckaert, Barbara Axters, Tamara Bollaert, Liesbeth Ghesquière, Maarten Van Nieuwenhove, Kim Willems – Owl Press – 2022

Ambitieus, inclusief, geïntegreerd en taalkrachtig taalonderwijs Nederlands, op maat van de kansen en uitdagingen van de 21ste eeuw: dat is de insteek van deze twee handboeken voor didactiek Nederlands, verschenen bij Owl Press. Voor Volop Taal sloeg het Centrum voor Taal en Onderwijs (KU Leuven) de handen in elkaar met 14 lerarenopleiders uit alle hoeken van Vlaanderen, met als resultaat een sterke pedagogisch-didactische handleiding voor (toekomstige) leraren lager onderwijs. Vorig jaar verscheen met Voluit Taal een opvolger voor de eerste twee graden van het secundair onderwijs, waar we vanuit Fons ook actief aan meewerkten. In beide boeken is ruime aandacht voor meertalige leerlingen en hoe je ook hen kunt ondersteunen en versterken als het gaat over sterk taalonderwijs. Volop Taal en Voluit Taal blinken uit door de vele praktijkvoorbeelden en heldere (kader)teksten, en zijn gebaseerd op recent wetenschappelijk onderzoek. Een opvolger voor het kleuteronderwijs is momenteel in de maak.

6. ‘Talenbewust lesgeven’

Joana Duarte, Mirjam Günther, Fauve De Backer, Carolien Frijns en Babs Gezelle Meerburg (red.) – Uitgeverij Coutinho – 2022

‘Elke leraar is een taalleraar’, oreerde Frank Vandenbroucke lang geleden, toen hij nog minister van Onderwijs was. Dat is (uiteraard) niet zo, maar elke leraar zou wél een talenbewuste leraar moeten zijn. Als talenbewuste leraar zoek je naar wat leerlingen precies nodig hebben, zodat ze zich kunnen ontwikkelen tot trotse en bekwame taalgebruikers. Aan de slag gaan met talige diversiteit in de klas, op een positieve en ondersteunende manier, vormt daar een belangrijk onderdeel van. Hoe je dat dan precies doet, dat talenbewust lesgeven, dat ontdek je in dit boek. In 17 hoofdstukken vertellen een hele resem auteurs (waaronder ondergetekende) je alles over krachtig taalonderwijs, de relatie tussen taal in de klas en de samenleving en de organisatie van talenbewust onderwijs op schoolniveau. Elk hoofdstuk begint met een praktijkvoorbeeld, gevolgd door wat theorie en concrete tips voor in de klas. Bij het boek hoort ook een website met links naar sites, databanken, artikelen en podcasts. Ook vind je er artikelen, video’s, ander (beeld)materiaal, oefeningen en lesideeën om met leerlingen in de klas aan de slag te gaan.

7. ‘Handboek taalbeleid basisonderwijs’

Kris Van den Branden – Acco – 2010

Hoe werk je aan taalbeleid in de basisschool? Sinds Frank Vandenbroucke – daar is hij weer – Vlaamse scholen een jaar of vijftien geleden verplichtte om een taalbeleid te hebben, is het een vraag waar veel scholen (nog steeds) mee worstelen. In dit intussen iconische handboek brengt Kris Van den Branden, verbonden aan de KU Leuven, antwoorden samen op allerlei veelgestelde vragen rond taalbeleid op de basisschool. Hoe kan je de taalontwikkeling van kleuters en leerlingen van het lager onderwijs stimuleren? Hoe kun je omgaan met taal in leergebieden als wiskunde, wereldoriëntatie en muzische vorming? Hoe evalueer je taalvaardigheid? Hoe schrijf je een taalbeleidsplan? En hoe werk je met een team dat taalbeleid uit? De antwoorden op die – en nog veel meer – vragen worden geïllustreerd met voorbeelden uit het kleuter- en lager onderwijs. Intussen 13 jaar oud, dit boek, maar nog steeds een referentiewerk!

8. ‘Taal op school’

Kris Van den Branden en Marieke Vanbuel – Pelckmans – 2023

Werk je in een secundaire school, dan was het voorgaande boek misschien niet meteen iets voor jou. Er verscheen echter met het Handboek taalbeleid secundair onderwijs (2010) een uitstekende tegenhanger van. Ook die blijft anno 2023 nog erg leesbaar, maar met Taal op school is dit jaar een bijzonder mooie opvolger verschenen. Kris Van den Branden sloeg daarvoor de handen in elkaar met Marieke Vanbuel, die een doctoraat wijdde aan taalbeleid op school en de resultaten daarvan in dit vlot leesbare boek met jullie deelt. Via 75 veelgestelde vragen over de school- of klaspraktijk biedt dit boek heldere antwoorden, op maat van het secundair onderwijs en afgestemd op inzichten uit recent onderzoek naar krachtig taalonderwijs. Met praktijkvoorbeelden, kijkwijzers en andere tools krijg je bovendien meer dan genoeg handvatten om op weg te gaan naar een strategisch taalbeleid bij jou op school.

9. ‘Meertaligheid: een troef!’

Sara Gielen en Ayse Isçi – Abimo – 2015

‘Inspirerend werken met meertalige kinderen op school en in de buitenschoolse opvang’, zo luidt de ondertitel van dit boek, en inspirerend is inderdaad het kernwoord in dit boek, dat in 2016 werd bekroond met een Europees Talenlabel. De twee auteurs hebben beiden ruime expertise als het gaat over het inzetten op en benutten van meertaligheid op school en in de kinderopvang, en dat vertaalt zich in een kloek boek, vol achtergrondinformatie, checklists, praktijkgerichte instrumenten en kijkwijzers. Op die manier kun je als leerkracht of schoolteam meteen aan de slag. De talenrijkdom van kinderen wordt in dit boek resoluut als een meerwaarde gezien, zoals de titel ook onmiskenbaar meegeeft: de thuistaal van meertalige kinderen is een bron voor het leerproces, en ook een krachtig startpunt om het Nederlands als schooltaal snel en efficiënt te verwerven. Op basis van de bevindingen van het Gentse Thuistaalproject, een wetenschappelijk onderzoeksproject dat de effecten van het benutten van thuistaal op school in kaart wou brengen, bieden de auteurs een duidelijk en helder kader, dat schoolteams toelaat om zelfstandig de nodige stappen te zetten richting een gedragen en positief talenbeleid.   

10. ‘Haal meer uit meertaligheid’

Lore Van Praag, Sven Sierens, Orhan Agirdag, Peter Lambert, Stef Slembrouck, Piet Van Avermaet, Johan Van Braak, Piet Van de Craen, Kris Van den Branden, Koen Van Gorp en Mieke Van Houtte (red.) – Acco – 2016

De afgelopen jaren gebeurde er in Vlaanderen best veel wetenschappelijk onderzoek rond meertaligheid in het basisonderwijs. Het interuniversitaire Validiv-project, dat tussen 2012 en 2015 liep, is daar een mooi voorbeeld van. Binnen Validiv – voluit Valorising Linguistic Diversity in Multiple Contexts of Primary Education – werden instrumenten ontwikkeld waarmee de bestaande taaldiversiteit in het Vlaamse en Brusselse basisonderwijs volop benut kon worden. Zo is er bijvoorbeeld E-Validiv, een online meertalige leeromgeving die leerlingen van het vierde, vijfde en zesde leerjaar meeneemt op ontdekking in verschillende thema’s rond wereldoriëntatie. Die tool is overigens gratis beschikbaar via KlasCement. Naast dat ‘valorisatiedeel’ was er ook een wetenschappelijk luik in het Validiv-project, waarin niet alleen onderzocht werd hoe effectief de ontwikkelde instrumenten waren, maar ook wat de bepalende factoren en de gevolgen waren van het al dan niet benutten van taaldiversiteit in de basisschool. De onderzoekers deden daarvoor kwantitatief en kwalitatief onderzoek in een 60-tal scholen in Brussel, Gent en de Limburgse mijngemeenten, en kwamen daarbij tot interessante conclusies en inzichten, die in dit boek samengebracht worden. Een verrassend dun boekje, barstensvol informatie.

11. ‘Taal in de klas’

Jordi Casteleyn, Astrid Geudens, Kirsten Schraeyen, Helena Taelman, Marit Trioen, Mathea Simons, Tom F.H. Smits – LannooCampus – 2022

Een sterke(re) focus op taalontwikkeling in het Nederlands voor leerlingen die daar nood aan hebben, dat was de doelstelling van de Vlaamse regering toen die aan de Universiteit Antwerpen, Odisee en Thomas More de opdracht gaf om een wetenschappelijk onderbouwd taalintegratietraject te ontwerpen voor leerlingen die nood hebben aan taalsteun. Die opdracht mondde uit in de website www.taaltrajecten.be, waar je een goed uitgewerkte praktijkgids terugvindt met zes praktische bouwstenen om effectieve taaltrajecten op te zetten. Ook in het boek Taal in de klas vind je diezelfde zes bouwstenen terug, ondersteund door wetenschappelijke inzichten. Er is sterk evidence-informed gewerkt en de vele praktische voorbeelden zijn een grote troef, al zijn er wat mij betreft in dit hele project wel kansen blijven liggen om meer positieve aandacht te besteden aan meertaligheid en het inzetten op de thuistalen van leerlingen. Integratie (en dus ook taalintegratie) is immers geen assimilatie, maar tweerichtingsverkeer. Ga dus zeker met taaltrajecten aan de slag bij jou op school, als een handig kader, maar leg de andere leestips hieronder en hierboven er absoluut ook naast.

12. ‘De vliegtuigklas’

Carolien Frijns – Pelckmans Pro – 2018

Een boek zoals geen ander: in De vliegtuigklas combineert Carolien Frijns wetenschap en literatuur tot een krachtige tandem, die je laat zien hoe je een krachtige taalleeromgeving creëert op school en daarbij de handen in elkaar slaat met ouders. Het is een literair-professionele gids waarin laagdrempelige wetenschappelijke inzichten over taal leren, meertaligheid en een krachtig partnerschap met ouders worden afgewisseld met korte verhalen, miniatuurtjes die een klein, bijna voyeuristisch inkijkje geven in hoe het er op school en bij gezinnen thuis aan toegaat. Ze katapulteren je zo richting woonkamers van Turkstalige gezinnen, koffiemomenten in lerarenkamers, en de dromen van jonge en iets minder jonge mensen. Het zijn fictieve verhalen, maar ze voelen levensecht, omdat ze geïnspireerd zijn door de observaties die Frijns deed tijdens haar promotieonderzoek.  

13. ‘Talen die de school in komen’

Lidy Peters – LannooCampus – 2021

Met Talen die de school in komen krijg je een boek in handen van een auteur met decennia onderwijservaring, als intern begeleider en leraar. Lidy Peters doorspekt haar boek dan ook met tal van praktijkverhalen, casussen en reflecties. Dat is zonder meer een sterkte, want zo is dit boek voor veel leraren een feest van herkenning, en een weerspiegeling van Peters’ eigen pittige zoektocht in een onderwijslandschap in verandering. Alleen betekenen die worstelingen en omzwervingen ook dat Talen die de school in komen niet meteen uitblinkt door een zeer heldere structuur of een duidelijke rode draad. Ze probeert in haar boek wel héél veel te behandelen, waardoor er soms (te) weinig diepgang in zit. Lees dit boek dus vooral als een herkenbaar praktijkverhaal, waarbij je een inleiding krijgt in een aantal thema’s en van dichtbij kunt zien hoe sterk ons onderwijs aan het veranderen is en waarom het zo belangrijk is om meertaligheid en diversiteit op een positieve manier te benaderen. Peters is immers op haar best wanneer ze uit haar eigen ervaringen put.

14. ‘Het meertalige kind’

Marinella Orioni – SWP Uitgeverij – 2020

Net als de handboeken taalbeleid van hierboven behoort ook het werk van Marinella Orioni stilaan tot het rijtje klassiekers in het genre. Samen met Meertalig opvoeden kreeg Het meertalige kind enkele jaren terug een opfrisbeurt, maar de doelstelling van het boek bleef volledig dezelfde: een laagdrempelig vertrekpunt bieden voor leraren (en anderen) die voor het eerst met meertaligheid worden geconfronteerd, of nog met grote vragen zitten over hoe meertaligheid zich bij kinderen manifesteert en hoe hun taalontwikkeling er precies uitziet. Het boek bestaat uit drie delen. Het eerste deel geeft een beknopte stand van zaken rond meertaligheid, waarbij tal van vooroordelen en hardnekkige misverstanden uit de weg worden geruimd. In het tweede deel verlegt Orioni de focus naar het meertalige kind zelf. Welke rol speelt taal? Hoe verloopt de meertalige taalontwikkeling? Hoe ziet het meertalige brein eruit? En hoe zit het met de multiculturele identiteit, meertalige woordenschat en het vermengen van talen? Tot slot is er deel drie, waarin het meertalige kind en zijn voortdurende interactie met de samenleving centraal staan: thuis, in de voorschoolse opvang, op school en bij de logopedist.

15. ‘Handboek taalgericht vakonderwijs’

Maaike Hajer en Theun Meestringa – Uitgeverij Coutinho – 2020

Nog zo’n klassieker, dit Handboek taalgericht vakonderwijs. De eerste editie verscheen al in 2004, maar sindsdien is er bijzonder veel onderzoek bij gekomen en heeft het kader ‘taalgericht vakonderwijs’ – met z’n drie pijlers context, interactie en taalsteun – breed ingang gevondenin het onderwijs. Met dit boek verwerf je diepgaand inzicht in die drie pijlers en hoe je zo als leraar kunt inzetten op een taalgerichte vakdidactiek. Door taalsteun te bieden, veel interactiemogelijkheden te creëren en contextrijk onderwijs te geven, werk je als leraar niet enkel aan je vakdoelen, maar ook aan de taalontwikkeling van je leerlingen. Het Handboek taalgericht vakonderwijs koppelt de theorie op intelligente wijze aan de praktijk, en de vernieuwde (vierde) versie die onlangs verscheen, heeft een scherpere en duidelijkere structuur meegekregen, met nóg meer voorbeelden.

16. ‘Kleuterleerkracht’

Eva Dierickx en Astrid Koelman – Academia Press – 2021

Wat doe je als je niet meteen het naslagwerk vindt waar je naar op zoek bent? Dan schrijf je het toch gewoon zelf, dachten lerarenopleider Eva Dierickx en kleuterleerkracht Astrid Koelman. Zo kwam Kleuterleerkracht tot stand, een verrassend veelzijdig boek over sterk kleuteronderwijs, met zowel aandacht voor wetenschappelijk onderzoek als voor verhalen uit de school- en klaspraktijk. Daardoor komt iedereen aan z’n trekken: van de ervaren kleuterleerkracht die graag wat meer evidence informed aan de slag wil, tot de pas afgestudeerde leerkracht of leraar in opleiding die vooral op zoek is naar tips en ideeën om aan de slag te gaan met pakweg time-outs, executieve functies of kleuters met een andere thuistaal. Kleuterleerkracht is een boek dat veel breder gaat dan taal alleen, maar dat toch niet in dit lijstje mocht ontbreken: het prikkelt, daagt uit, zet aan het denken, en mag daarom bij geen enkele kleuterleerkracht thuis ontbreken. Niet ergens diep in de boekenkast, maar binnen handbereik op je bureau of nachtkastje.

17. ‘Taal leren’

Koen Jaspaert en Carolien Frijns (red.) – Lannoo Campus – 2017

Taal leren verscheen kort na het voortijdige overlijden van Koen Jaspaert, wiens geest onmiskenbaar in het boek aanwezig is. Jaspaert stond steevast voor taalonderwijs dat de (tweede)taalverwerving van kinderen, jongeren en volwassenen maximaal stimuleert, en het is dan ook niet toevallig dat het boek opent met een visietekst van zijn hand, die de toon zet voor dit boek. De acht daaropvolgende hoofdstukken bieden niet alleen een staalkaart van recent wetenschappelijk onderzoek rond taalverwerving en taalontwikkeling, maar ook diverse praktijkvoorbeelden, tips en aanbevelingen voor beleidsmakers. De grote sterkte van het boek is dat het niet louter is gericht op het basisonderwijs, zoals dat in het meeste onderzoek naar taal en taalontwikkeling nog steeds het geval is, maar dat de blik breed wordt opengetrokken: van taalstimulering in de kleuterklas en leesplezier in het lager onderwijs over taalontwikkeling in het secundair onderwijs naar twee erg boeiende en lezenswaardige hoofdstukken over de NT2-klas in het volwassenenonderwijs. Het levert na de lectuur van Taal leren een vol hoofd op, maar ook een hoofd vol inspiratie en nieuwe perspectieven. Ideaal voor wie graag over het muurtje kijkt.

18. ‘Flexibele leerwegen voor meertalige nieuwkomers’

Machteld Vandecandelaere – Lannoo Campus – 2020

Een paar jaar terug stelde ik voor Fons ook al eens een lijstje samen met leestips rond taal en meertaligheid in het onderwijs, en daar zette ik dit boek toen al in – ondanks het feit dat het nog niet eens was verschenen. M’n vertrouwen in Machteld Vandecandelaere bleek gerechtvaardigd: met dit boek laat ze overtuigend zien hoe een aanbod op maat (‘flexibele leerwegen’) voor nieuwkomers vorrm kan krijgen. Hoe ziet het wettelijk kader eruit? Wat mag en wat mag niet? En hoe pakken scholen die flexibele leertrajecten concreet aan? Daar krijg je in dit boek een antwoord op. Zeker nu het aantal nieuwkomers – in het boek wordt trouwens bewust (en terecht) niet van anderstalige maar van meertalige nieuwkomers gesproken – op korte tijd sterk is gestegen, wordt het des te belangrijker om ook aan hen maximale ontwikkelings- en ontplooiingskansen te bieden. Enkel zo wordt de onderwijsloopbaan van de gemiddelde nieuwkomer er niet eentje van zittenblijven, heroriëntering en schooluitval, maar van sterke ondersteuning, krachtig taal leren en inspelen op competenties, interesses en ambities.

19. ‘How languages are learned’

Patsy Lightbown en Nina Spada – Oxford University Press – 2021 (vijfde editie)

Soms moet je het van je collega’s hebben: dit boek ontdekte ik net voor de coronapandemie dankzij de overigens zeer lezenswaardige blog van Piet Vervaecke, directeur van Onderwijscentrum Brussel. Sindsdien verscheen er een nieuwe editie van How languages are learned, de vijfde intussen al. Het is het enige boek in het Engels in dit lijstje, maar laat je daar zeker niet door afschrikken: dit boek is zonder twijfel qua schrijfstijl een van de meest toegankelijke en heldere werken die ik al over taal leren heb gelezen, en tegelijk is het een absolute autoriteit in het genre. Deze vijfde editie brengt het recentste onderzoek samen met theorieën en kaders die intussen al hun kracht in onderwijs hebben bewezen, en neemt je mee doorheen zes goed opgebouwde hoofdstukken die je stapsgewijs alles vertellen over tweedetaalverwerving en hoe je daarmee op school en in de klas aan de slag kunt.

20. ‘A is van Bij’ (en bij uitbreiding alle meertalige boeken)

Ellen Heck – Querido – 2022

Ik eindig bewust met een persoonlijke favoriet van het afgelopen jaar, maar laat dit een uitnodiging zijn om meteen ook eens te gaan grasduinen in elk ander meertalig (kinder)boek dat je in handen kunt krijgen – of je de taal in kwestie nu spreekt of niet. Meertaligheid is immers ook verwondering en schoonheid, al durven we dat al eens te vergeten. A is van Bij is alvast een prachtig geïllustreerd boek dat de kracht van meertaligheid nadrukkelijk in de verf zet. In dit mooie abc-boek vind je naast het Nederlands meer dan 60 andere talen terug, uit alle hoeken van de wereld. Zo is A in dit boek nu eens niét die van Aap, maar die van Bij, want in veel wereldtalen begint het woord voor Bij niet met een B, maar met een A. Denk maar aan het Turks (arı), het Portugees (abelha) of het Ojibwe (aamoo). Je kan het boek inzetten in de klas om nieuwe talen en woorden te ontdekken, en samen op zoek te gaan naar nog andere dieren en de woorden die je gebruikt om die aan te duiden. Wedden dat de thuistalen van de leerlingen in je klas een mooie aanvulling vormen op dit boek? 

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on August 16, 2023 08:20

April 22, 2021

“Versoepelde” grammaticaregels? Stop taal in te zetten als een wapen om verdeeldheid te zaaien

“Ik heb nog nooit zoveel neerlandici bij elkaar gezien!”, schreef iemand afgelopen dinsdag op Twitter, na de voorstelling van de nieuwe e-ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst die dus sinds deze week in een gloednieuw jasje zit. De lancering van zo’n vernieuwde grammatica van het Nederlands, dat is voor een neerlandicus een beetje als de nieuwe PlayStation 5 voor een verstokte gamer: je kijkt er reikhalzend naar uit, en je kunt niet wachten om eens op alle knopjes te gaan drukken en te kijken wat er gebeurt.

Clickbait

Op dat vlak stelt de nieuwe e-ANS trouwens niet teleur, want hoewel de meeste hoofdstukken nog steeds in revisie zitten en dus nog vernieuwd moeten worden, blijkt uit de vernieuwde stukken alvast dat er veel verrijkingen zijn toegevoegd: overal krijg je extra informatie, je kunt voorbeelden aanklikken, en begrippen worden meteen verklaard zodra je er even boven gaat hangen. Een feest voor de taalkundige dus, al maakte niemand zich bij de lancering illusies over bredere persaandacht voor die nieuwe grammatica. Toch een beetje niche en incrowd allemaal, nee?

Maar nadat Radio 1 in een (vrij genuanceerd) item dan toch aandacht besteedde aan de nieuwe e-ANS, waarin Timothy Colleman (UGent) een en ander in de juiste context wist te plaatsen, ging de bal al snel aan het rollen. Een stukje van VRT NWS werd omgewerkt in een clickbait-artikel op HLN.be, dat intussen het internet – en Twitter – rondgaat. Opeens heet het dat allerlei grammaticaregels “versoepeld” worden en bepaalde “taalfouten vanaf nu wel juist zijn”.

HLN.be, 22 april 2021

Dat is niet alleen luie journalistiek, het is ook het bewust verdraaien van een boodschap om er meer lezers en reacties mee aan te trekken. Dat soort gestook is uiteraard verre van nieuw, maar maakt me extra kwaad als het over taal gaat. In het hele verhaal rond de e-ANS en de “versoepelde regels” – waar trouwens in Nederland met zéér grote ogen naar gekeken wordt – zitten grosso modo twee belangrijke elementen die nodig zijn om dit verhaal in de juiste context te plaatsen: één algemeen en één specifiek element.

Ten eerste: wat is een grammatica eigenlijk? Het is geen taalwetboek, geen prescriptief iets. Grammatica’s schrijven niet voor wat je moet gebruiken of wat je niet mag gebruiken. Ze beschrijven het reële taalgebruik van de modale moedertaalspreker. Dat ze als dusdanig ook worden gebruikt in het onderwijs, met name voor wie de taal aan het verwerven is, is in dat opzicht logisch: wie een taal leert, moet ook inzicht leren krijgen in wat de gemiddelde spreker van die taal als correct of fout aanvoelt. De moeilijkheid is alleen dat grammatica’s moeten evolueren met de tijd, aangezien ook de inschatting van taalgebruikers over wat wel of niet kan in een taal evolueert. De grammatica volgt die evolutie op, zij het met enige vertraging. Daarom zie je op websites als taaladvies.net of taaltelefoon.be ook geregeld aanpassingen in taaladviezen, omdat ook de inschatting van taalgebruikers verschuift.

Breder licht op taal

Dat is een algemeen gegeven. Maar in het geval van de e-ANS is meer aan de hand. Het is immers helemaal niet zo dat de ANS in 1997 schreef dat iets niet mocht, en nu besluit dat het wel mag. De nieuwe e-ANS is, veel meer dan de vorige versie, gebaseerd op allerlei soorten teksten in het Nederlands. Daar vallen dus ook allerlei tekstgenres onder die informeler van aard zijn dan wat in de vorige ANS beschreven zou zijn, waardoor logischerwijze ook constructies aan bod komen in de nieuwe versie die in de vorige niet aanwezig waren of onderbelicht waren gebleven. Alleen: daar staan dan wel labels bij, en vaak wordt er ook extra toelichting voorzien.

In het geval van de groter dan / als-discussie, die vandaag het sterkst in de media komt, staat er in de e-ANS bijvoorbeeld het volgende bij:

Het voegwoord ‘als’ is in deze functie niet voor alle taalgebruikers aanvaardbaar. Voor velen is ‘dan’ zelfs een sjibbolet voor correct Nederlands. Wie moeilijkheden op dit gebied wil vermijden, kan zich daarom beter van het gebruik van ongelijkheid-aanduidend ‘als’ – waar op zichzelf beschouwd geen enkel bezwaar tegen bestaat – onthouden.

Je moet al van erg kwade wil zijn om daaruit te concluderen dat ‘als’ en ‘dan’ daardoor op exact dezelfde hoogte komen te staan, en al helemaal om te concluderen dat de e-ANS daarmee aan “versoepeling” zou doen. De nieuwe Spraakkunst beschrijft vooral ook nieuwe teksten en genres, en werpt daardoor een breder, uitgebreider licht op taalkundige fenomenen die vroeger onderbelicht waren gebleven. Dat is goed nieuws, bijvoorbeeld ook voor het onderwijs, waar reflecteren over taalvariatie en nadenken over grammaticale fenomenen interessante en belangrijke aspecten van de vakstudie Nederlands (kunnen) zijn.

We moeten dringend af van die typisch Vlaamse, zeer gecrispeerde houding ten aanzien van (taal)regels. Het houdt weinig steek om kwaad te worden op ‘de taalkundigen’ omdat ze proberen de taalvormen te beschrijven en te verklaren die we zélf gebruiken in ons eigen taalgebruik, omdat we vinden dat we ze eigenlijk niet zouden mogen gebruiken. De taalkunde is niet prescriptief, en hoort dat ook niet te zijn.

Hardlopers

Taal wordt steeds vaker ingezet als een wapen om verdeeldheid te zaaien. Dat is een kwalijke evolutie, die ervoor zorgt dat mensen zich niet op hun gemak voelen in hun eigen taal, maar er ook toe leidt dat nieuwkomers en niet-moedertaalsprekers van het Nederlands het steeds moeilijker krijgen om in onze taal thuis te komen. Dergelijke taalbrandjes volgen elkaar bovendien in een steeds hoger tempo op, en worden ook met gemak uit het buitenland geadopteerd (zie de uit Engeland overgenomen discussie over taal- en spelfouten aan universiteiten, die meteen verengd werd tot een bijna absurd debat over dt-fouten en “of we nu ook de werkwoordspelling gaan afschaffen”). Als je dat combineert met een steeds feller discours rond het belang van taalverwerving en Nederlands leren (zie de verstrenging voor nieuwkomers rond inburgering en taalverwerving van minister Somers, en het symbolische op de borst kloppen van minister Weyts over een strengere richtlijn qua taalverwerving voor niet-Nederlandssprekende docenten in het hoger onderwijs), en je krijgt het beeld van hardlopers die steeds harder moeten rennen, terwijl de finishlijn nog nét een tikkeltje sneller van hen wegschuift. Een race zonder einde, waar niemand beter van wordt. En dat voor iets als taal, een instrument dat we elke dag opnieuw gebruiken, en waar we liefst toch ook wat plezier zouden aan mogen beleven.

Deze bijdrage is intussen ook verschenen op Neerlandistiek.nl en Knack.be.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on April 22, 2021 08:23

February 14, 2021

De taalscreening bij kleuters: vier valkuilen, en hoe ze te vermijden

Vanaf september moet hij er zijn: de taalscreening voor kleuters die al geruime tijd voor beroering zorgt, en die nu volop wordt uitgewerkt. Momenteel nemen scholen verplicht een taalscreening af bij wie start in het gewoon lager onderwijs, en dat wordt nu een jaartje eerder. De leerplicht is immers vervroegd naar 5 jaar, en de taalscreening wordt vanaf volgend schooljaar gekoppeld aan de start van het leerplichtonderwijs. Als uit die screening blijkt dat een kind het Nederlands onvoldoende machtig is, dan worden kinderen op dat vlak de rest van het schooljaar bijgespijkerd – met mogelijkheden die zich uitstrekken van extra taalondersteuning tot een heus ‘taalintegratietraject’.

Dat levert meteen veel vragen op. Hoe kun je de taalvaardigheid van 5-jarige kleuters op een betrouwbare en valide manier meten? Het Centrum voor Taal en Onderwijs (KU Leuven) heeft de opdracht gekregen dat te onderzoeken, en wil daarvoor voortbouwen op de SALTO, een bestaand taalscreeningsinstrument dat al sinds 2007 beschikbaar is voor gebruik aan de start van het eerste leerjaar. Dat zomaar vertalen naar 5-jarige kleuters is echter geen sinecure, en het wordt dan ook een uitdaging om voor die doelgroep een instrument te ontwerpen dat niet alleen betrouwbare en gevalideerde informatie biedt, maar waarvan de resultaten ook op een onderbouwde en effectieve manier kunnen worden ingezet, in het belang van de kleuter.

Een tweede vraag: hoe moeten die ‘taalintegratietrajecten’ voor kleuters die laag taalvaardig zijn in het Nederlands er dan precies uitzien? Daar zijn de Universiteit Antwerpen en de hogescholen Odisee en Thomas More momenteel volop voorbeelden van goede praktijk rond aan het verzamelen. Hoe pak je dat als school aan, en vanuit welk referentiekader? In een beweging worden daarin zowel het kleuter-, lager als secundair onderwijs meegenomen.

Veel vragen dus, dat wel, maar taalscreenings en -testen hebben absoluut hun waarde (en in tegenstelling tot wat je vaak hoort roepen op Twitter, zal geen enkele expert dat tegenspreken). Er zijn echter wel een aantal belangrijke valkuilen die je maar beter kunt vermijden. In deze blogpost bespreek ik er vier, met aandacht voor hoe je er veilig omheen kunt slalommen.

1. Een test is een middel

In het advies dat de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) vorige week over de taalscreening bij kleuters presenteerde, wordt het verschillende keren benadrukt: zo’n taalscreening kan en mag niet op zichzelf staan. Het is van belang om goed na te denken over welk doel die screening precies dient, en de test aan te vullen met een ondersteuningsaanbod dat naar dat doel toewerkt. Kris Van den Branden, die vanuit het Centrum voor Taal en Onderwijs de herwerking van de SALTO coördineert, benadrukt dat ook zelf in een recent stuk daarover op zijn blog: “Of het instrument een positief effect zal hebben op de taalvaardigheid van de kleuters, zal in de eerste plaats afhangen van het gebruik van het instrument en de opvolging van de toetsresultaten, eerder dan van het instrument zelf.”

Zo’n instrument oordeelkundig inzetten, betekent ook: een brede kijk hebben op de taalontwikkeling van kinderen. In dat opzicht noopt de precieze formulering in het decreet toch tot enige bezorgdheid. Daarin staat immers dat kleuters die (louter) “op basis van de resultaten van de taalscreening” het Nederlands onvoldoende blijken te beheersen, een taalintegratietraject Nederlands moeten volgen. De VLOR geeft in haar advies terecht aan dat “de informatie uit de screening, die focust op
luistervaardigheid, steeds samengelegd moet worden met andere observaties rond het (talig)
functioneren. Hierbij is aandacht nodig voor meertaligheid, lage SES en eventuele leer- en
ontwikkelingsproblemen die kunnen spelen” (p. 5).

2. Een test is een momentopname

Daarbij aansluitend: een test is altijd een momentopname. Zeker bij jonge kinderen betekent dat toch dat voorzichtigheid geboden is, want hoe toets je een vijfjarige op een betrouwbare en valide manier? Het is niet omdat je die ene dag toevallig slecht scoort, dat het op een andere dag niet opeens een pak beter zou kunnen zijn, en omgekeerd. De taalontwikkeling bij jonge kinderen is een langdurig en grillig proces, en dat laat zich moeilijk rijmen met een test met een vaste cesuur.

De onderzoekers die bij de uitwerking van het instrument betrokken zijn, blijken zich daar terdege van bewust, zoals ook het VLOR-advies aangeeft, maar in het vorige punt bleek al dat het decreet op dat vlak voor twijfels zorgt: zal er wel breed genoeg worden gekeken? Door kleuters te observeren, productieve gesprekken met hen te voeren, de ouders actief te betrekken en de thuiscontext bewust mee te nemen, kan er veel meer informatie verzameld worden dan die ene testscore, wat toelaat om in een (taal)ondersteuningsaanbod op maat te voorzien.

3. Met de resultaten actief aan de slag gaan is cruciaal

De taalscreening afnemen is één ding, maar wat met de resultaten ervan? Hoe schoolteams daarmee aan de slag gaan, is cruciaal voor het rendement dat de screening al dan niet oplevert. Dat betekent dat scholen de taalscreening en de daaropvolgende aanpak een plek moeten geven in hun talenbeleid, hun leerlingenbegeleiding en hun kwaliteitszorg, maar ook dat leerkrachten elke dag opnieuw moeten voorzien in een krachtige taalleeromgeving. Kinderen zullen het best (taal) leren in een omgeving waarin ze zich goed voelen, waar ze taalactiviteiten uitvoeren en waar ze kwaliteitsvolle gesprekken hebben met de leerkracht en andere kinderen. De leerkracht maakt op dat vlak echt het verschil.

Maar die leerkracht heeft daarvoor ook extra ondersteuning nodig, in de vorm van mensen, middelen en expertise. En het is maar zeer de vraag hoeveel er op dat vlak te verwachten valt. De minister heeft extra middelen voorzien voor de taalintegratietrajecten, maar wat zullen die concreet betekenen op scholen? In hoeverre zullen er daadwerkelijk meer handen aanwezig zijn in de klas, en zullen scholen financieel ondersteund worden om die taalondersteuning uit te rollen? Ook qua expertise is het maar de vraag waarop scholen zullen kunnen rekenen. Dat de UA momenteel goede praktijken verzamelt, is zeker waardevol, maar met alleen een inspiratiegids zullen scholen het niet redden. De CLB’s en de pedagogische begeleidingsdiensten zijn qua expertise uitstekend gewapend om scholen hierin te ondersteunen, maar worden geplaagd door een uitdijend takenpakket en opgelegde besparingen. Nochtans is professionalisering bij schoolteams in het creëren van een krachtige taalleeromgeving bij kleuters, met ruimte voor interactie en productie, cruciaal voor het versterken van de taalvaardigheid van die kleuters in het Nederlands.

4. Een taalbad is niet dé oplossing

Tot slot is het ook belangrijk om goed na te denken over de precieze invulling van de remediëring waarin voorzien wordt. Het kan bijvoorbeeld gaan om gerichte extra begeleiding tijdens of na de schooluren, maar voor kinderen met een relatief grote taalachterstand pleitte de minister al voor een taalbadjaar tussen de kleuterklas en de lagere school. Een taalbad is echter niet dé oplossing om een taalachterstand in het Nederlands weg te werken, zeker als het zou gaan om de ‘OKAN’-vorm die in het secundair onderwijs courant is. In die aparte onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers worden leerlingen gedurende één jaar (soms meer, soms minder) intensief begeleid, terwijl er eigenlijk amper wetenschappelijk bewijs is voor de aanname dat dergelijke pull-out-klassen beter zouden werken.

Die stroken immers niet meteen met hoe taalontwikkeling van nature verloopt: in interactie met moedertaalsprekers. Door anderstalige kinderen uit de klas te halen en aparte taallessen aan hen te geven, ontneem je hen de kans om te interageren met de leerkracht en Nederlandstalige kinderen. Nochtans leren kinderen net heel veel van elkaar: door taalsterkere kinderen als buddy in te zetten, krijgen kinderen die minder ver staan in het Nederlands extra taalinput en meer spreekkansen. Daar ontbreekt het met name meertalige kleuters vaak nog aan: recent Gents onderzoek toont aan dat kleuters die niet goed Nederlands spreken, op minder taalinput en minder oefenkansen kunnen rekenen in de klas.

Daarop inzetten, dát is van belang. Niet via een aparte taalbadklas, wel via ondersteuning voor leerkrachten, bijkomende professionalisering en meer ruimte voor overleg. En dat doe je bijvoorbeeld door – zoals de VLOR ook benadrukt in haar advies – de leerling-leraarratio te verkleinen, zoals de minister in z’n beleidsnota ook heeft beloofd.

Meer lezen?Het advies Taalscreening bij kleuters als hefboom voor een betere beheersing van het Nederlands van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) verscheen op 3 februari 2021 en is hier na te lezen. Piet Vervaecke, directeur van Onderwijscentrum Brussel, selecteerde vorige week in een post op z’n blog enkele interessante elementen uit het VLOR-advies. Over de herwerking van de SALTO als taalscreeningsinstrument voor 5-jarige kleuters lees je meer op deze pagina van het Centrum voor Taal en Onderwijs.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 14, 2021 22:00

February 8, 2021

Hoe help je nieuwkomers richting een succesvolle schoolloopbaan? 5 inzichten uit de ‘Operatie Geslaagd’-podcast

Nog te veel jongeren verlaten het Gentse onderwijs zonder kwalificatie. Om dat aan te pakken, bundelt Onderwijscentrum Gent de krachten met tal van partners. Onder de vlag ‘Operatie Geslaagd’ wordt ingezet op meer gekwalificeerde uitstroom, met onder meer een jaarlijkse actiedag voor wie actief is in het secundair onderwijs of in beleidsdomeinen zoals werk, welzijn, jeugd, cultuur en vrije tijd. Omdat die door corona niet kon doorgaan, gooit Onderwijscentrum Gent het nu over een andere boeg: in een reeks inspirerende podcastafleveringen gaan we in gesprek met jongeren, leerkrachten en partners om vanuit verschillende invalshoeken een antwoord te vinden op de vraag: hoe zorgen we ervoor dat meer jongeren een kwalificatie halen en zo met vertrouwen hun toekomst tegemoet kunnen gaan? In een van de podcastafleveringen focussen we op anderstalige nieuwkomers, omdat zij een extra kwetsbare groep zijn als het gaat over ongekwalificeerde uitstroom. We selecteerden uit de podcastaflevering vijf interessante inzichten om nieuwkomers maximaal te ondersteunen in hun onderwijsloopbaan.

OKAN is zoveel meer dan een taalbad

Wie als nieuwkomer naar België komt en tussen 12 en 18 is, heeft twee maanden de tijd om zich in te schrijven in een school die onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers (OKAN) aanbiedt. Daar worden jongeren gedurende een schooljaar – soms langer, soms korter – intensief ondersteund bij hun eerste stappen in onze samenleving. Het Nederlands leren is daarbij uiteraard cruciaal, maar OKAN is zoveel meer dan louter een taalbad. Jongeren maken er ook kennis met vrijetijdsinitiatieven, jeugdhuizen, de bibliotheek, sportinitiatieven en cultuurhuizen, noem maar op. Via uitstappen en activiteiten leren ze onze maatschappij kennen, de waarden en normen waaraan we belang hechten. Zo maakt OKAN actief werk van integratie, van een rechtstreekse lijn tussen school en samenleving. Het engagement van wie in OKAN werkt is dan ook groot, maar je krijgt er ook veel voor terug. Ruben Vanhee, leerkracht in VISO, vertelt bijvoorbeeld in de podcast hoe hij met enkele leerlingen van Ghanese herkomst naar een concert ging van een artiest uit hun geboorteland, tot groot enthousiasme van de jongeren.

Geduld, tijd en liefde: daar begint het mee

In de podcast komen ook twee jongeren aan het woord die zelf enkele jaren terug OKAN volgden en dus als geen ander kunnen vertellen over hoe ze dat ervaren hebben en welke tips ze aan leraren zouden geven. Ayoub (17, uit Algerije) en Eric (18, uit Ghana) staan in hun getuigenissen stil bij hoe ingrijpend het is om van de ene dag op de andere naar een school te gaan waar je niemand begrijpt, omdat je de taal nog niet spreekt, en zo alle kansen wordt ontnomen om jezelf te uiten. Hun verhalen laten duidelijk zien dat het intussen wel snor zit met dat Nederlands, maar ze willen leraren op het hart drukken dat het zo belangrijk is om jongeren genoeg tijd te geven, niet alleen in OKAN, maar ook bij de overstap naar het vervolgonderwijs. Je ergens goed voelen, dat vergt tijd en geduld. En, zoals Eric benadrukt: ook veel liefde voor je leerlingen.

Transities zijn moeilijk: focus vooral op groei

Overstappen van de ene school van de andere, of het nu van het basisonderwijs naar het secundair is, of van OKAN naar een vervolgschool: makkelijk is het nooit. Zeker voor nieuwkomers is het vaak erg lastig om van het ‘veilige nest’ dat de OKAN-klas vaak is, de sprong te wagen naar een vervolgopleiding. De klassen zijn groter, de pakketten leerstof uitgebreider, en de combinatie van nieuwe omstandigheden met hoge verwachtingen maakt de eerste maanden voor ex-OKAN-leerlingen vaak bijzonder uitdagend. Ruben Feys, die in KTA-GITO Groenkouter als vervolgschoolcoach een belangrijke rol speelt in het ondersteunen en begeleiden van OKAN’ers in de overstap naar een vervolgopleiding, benadrukt in de podcast dan ook dat leraren er goed aan doen om vooral te focussen op de groei die een leerling kan maken, in plaats van op de eindmeet die gehaald moet worden.

Taalontwikkelend lesgeven is de sleutel

Het taalverwervingsproces van een nieuwkomer is na een jaar OKAN verre van afgerond. Als je weet dat het voor een niet-moedertaalspreker gemiddeld 7 tot 9 jaar duurt om de schooltaal onder de knie te krijgen, dan is meteen duidelijk hoe belangrijk het is om ook als leerkracht in het vervolgonderwijs te zorgen voor een krachtige taalleeromgeving, zodat ex-OKAN’ers hun taalvaardigheid in het Nederlands verder kunnen versterken. De drie principes van taalontwikkelend lesgeven kunnen daarbij een houvast zijn: door in te zetten op context, interactie en taalsteun creëer je een klimaat waarin taal kan groeien en zich verder kan ontwikkelen. Een leraar die taalontwikkelend lesgeeft, creëert betekenisvolle, rijke contexten die aansluiten bij de leefwereld en de voorkennis van leerlingen, gebruikt actieve werkvormen en voorziet op diverse manieren taalsteun (bijvoorbeeld via schrijfkaders of woordenlijsten).

De vervolgschoolcoaches staan voor je klaar

Heb je het gevoel dat je als leraar wel wat ondersteuning kunt gebruiken om die principes van taalontwikkelend lesgeven in de praktijk te brengen, wil je een aantal tips om de ex-OKAN’ers bij jou in de klas beter te kunnen ondersteunen, of ben je op zoek naar meer informatie over welke flexibele trajecten er mogelijk zijn voor ex-OKAN-leerlingen? Dan is er goed nieuws, want daarvoor kun je steeds terecht bij de vervolgschoolcoaches, die naast het begeleiden en ondersteunen van OKAN-leerlingen bij hun studiekeuzeproces en hun schoolloopbaan ook instaan voor de ondersteuning en coaching van leraren en schoolteams in het vervolgonderwijs. Aarzel niet om hen aan te spreken bij concrete noden of vragen. Meestal vind je hun gegevens op het doorstroomdossier dat je als school van de OKAN-school voor elke doorgestroomde leerling hebt gekregen. Daarnaast kun je met didactische ondersteuningsvragen uiteraard ook terecht bij de pedagogische begeleidingsdiensten, of bij andere expertisecentra.


Meer weten over de ‘Operatie Geslaagd’-podcast?

BELuister hem via spotify of de website van onderwijscentrum gent.
 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on February 08, 2021 06:47

January 27, 2021

Mo how wi, zie ’t si! 5 typische West-Vlaamse tussenwerpsels en hun betekenissen

Twitter, het is een bijzondere plek. Een microkosmos waar alles onder het vergrootglas wordt gelegd, waar kleine meningsverschillen uitgroeien tot epische gevechten, en ook een vergaarbak voor irritatietweets die herverpakt worden tot clickbait op de HLN’s en Newsmonkey’s van deze wereld. En toch blijf ik er actief, want voor taalkundigen is het een ware speeltuin. Taalvariatie in het wild, taalverandering in de dop en taalfrustraties in ongecensureerde vorm: je komt het er allemaal tegen. Zo ging afgelopen weekend opeens een berichtje van ene @scottiefottie viraal, waarin die het gemunt heeft op het West-Vlaamse woordje wi, dat naar eigen zeggen eerder bestemd lijkt voor kinderen die van een glijbaan af roetsjen.


wrm zeggen sommige west vlamingen “wi” achter hun zin? voer je een conversatie of ga je van een glijbaan?

— wat zegt deze guy🥷🏼 (@scottiefottie) January 23, 2021

Elke taal en elk dialect beschikt over een hele reeks van die zogenaamde tussenwerpsels, kleine woordjes die op zichzelf niet veel betekenis hebben, maar die wel erg nuttig zijn in de communicatie. Ze geven immers de houding van de spreker weer tegenover de inhoud van de mededeling, en zijn doorgaans bedoeld om aan de hoorder te kennen te geven hoe die de boodschap moet opvatten. Omdat ze erg frequent zijn in het mondelinge taalgebruik, zijn ze vooral in dialecten alomtegenwoordig, en zijn ze vaak ook kenmerkend voor een specifiek dialect – denk aan de wi in de tweet hierboven, die automatisch aan het West-Vlaams wordt gelinkt. Typisch voor die tussenwerpsels is dat ze niet makkelijk te vertalen zijn in het Standaardnederlands: meestal is er geen AN-equivalent dat precies dezelfde functies en gebruiksmogelijkheden heeft.

Het West-Vlaams heeft trouwens wel meer boeiende tussenwerpsels te bieden dan wat er in die tweet staat, wi. In deze blogpost zet ik er vijf op een rijtje, en daarvoor baseer ik me op informatie uit het boekje West-Vlaams (Magda Devos & Reinhild Vandekerckhove), dat deel uitmaakt van de boeiende 25-delige reeks Taal uit stad en land van begin jaren 2000. Dankzij de DBNL is de hele reeks trouwens digitaal beschikbaar.

1. Mo how zeg! Het is een van de bekendste West-Vlaamse tussenwerpsels, dat ook typisch opduikt in zowat elke parodie van een West-Vlaming: how of gauw. Qua betekenis komt het ongeveer overeen met het Nederlandse kom!, en het wordt op verschillende manieren gebruikt, net zoals allee, waar het trouwens vaak mee gecombineerd wordt (en waar ik eerder al eens over schreef). Je kan het relativerend gebruiken (Hij heeft zeker honderd pinten, allee how, dertig pinten gedronken gisteren), maar ook aansporend (Allee how, we zijn weg!).

2. Zieetsi! De woordjes si en zi gaan terug op de gebiedende wijs van het werkwoord zien, en kunnen net als how/gauw verschillende betekenissen aan de boodschap toevoegen. In een zin als Si/zi, ‘k ga dat een keer uiteendoen (‘Kijk, ik ga dat eens uitleggen’) vraagt si/zi de aandacht van de toehoorder. Het wordt ook als zelfaansporing gebruikt (‘k ga ’t subiets gaan halen, zi), om afkeuring of irritatie uit te drukken (si, je loopt alweer met je vuile schoenen over mijn gekuiste vloer), of met de betekenis ‘zie je wel?’, zoals in si, he(b) ‘k het niet voorspeld? Daar kun je ook zieëtsi (zie je ‘t, si?) krijgen, naast ziejwè/zieëwè, dat een samentrekking van zie je wel is.

3. Ni, pak moa mee! Het woordje ni (of ), is afgeleid van de gebiedende wijs van nemen en heeft al evenzeer meerdere betekenissen. Soms signaleert het dat de spreker iets gunt of geeft aan de hoorder (je meugt dat hên, ni), soms drukt het uit dat iets voltooid is (ni, ‘k heb gedaan met eten). Daarnaast kan het ook ongenoegen (‘k doe nie meer mee, nè!) of verwondering (ni, die haag is gesnoeid) uitdrukken. In dat laatste geval is ni of dan synoniem voor tiens, dat aan het Frans ontleend is.

4. Zie’j nie tuus dè? In West-Vlaamse vraagzinnen krijg je dan weer vaak het partikel (of da) te horen. Het drukt vooral verwondering (of soms irritatie) uit. Moet je vandaag niet gaan werken, dè? Op dat vlak lijkt een beetje op dan in het Algemeen Nederlands (Moet je vandaag niet gaan werken dan?), en mogelijk gaat het daar ook etymologisch op terug. kan ook gecombineerd worden met andere tussenwerpsels: ja dè of allez dè bijvoorbeeld, om zo verwondering of verbaasde bewondering uit te drukken. In West-Vlaanderen hoor je daar echter steeds vaker ook uitingen als ouw, zeker! of het geïmporteerde jawadde!

5. We zijn weg wi! En dan dus het ‘schommelgeluidje’ wi, als laatste in dit rijtje van vijf. Wi is een bevestigend partikel, dat net als de AN-tegenhanger hoor gebruikt wordt om in mededelende zinnen de inhoud extra te bevestigen. In een zin als Je mag het niet vergeten, wi! krijgt de hoorder door die wi nog eens een extra aanmaning om de mededeling zeker ter harte te nemen. Etymologisch is niet helemaal duidelijk waar die wi vandaan komt: het zou afgeleid kunnen zijn van weet je (in het West-Vlaams wit je), maar ook van willen.

Eigenlijk had ik in deze blog ook wel voor tien West-Vlaamse tussenwerpsels kunnen gaan, want we hebben nog wel meer moois in de aanbieding – van ouw (Ouw, ‘k ben mis!) tot (Bè ja, ’t is te zeggen). Maar da’s voor een andere keer, wi.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on January 27, 2021 01:29

December 31, 2020

Boeken over taal en taalonderwijs: mijn 10 van 2020

2020: het was niet alleen het jaar van corona, maar ook het jaar waarin ik m’n boekenkast herontdekte. Zeker in het voorjaar was er opeens wat meer tijd om te lezen, zowel privé als professioneel. Wie meer wil weten over m’n fictievoorkeuren, die moet op m’n Goodreads-profiel zijn, maar hier deel ik met jullie graag m’n 10 favoriete boeken van 2020 over taal en taalonderwijs. Er was dit jaar blijkbaar niet alleen tijd om te lezen, maar ook om te schrijven: zoveel boeiend leesvoer dat er verschenen is! Genoeg om een paar maanden mee zoet te zijn. Mijn toptien van 2020, in willekeurige volgorde.





Mijn 10 van 2020



Volop Taal. Didactiek Nederlands voor de lagere school (Mariet Schiepers et al., Owl Press). Een uniek (en uitzonderlijk goed) handboek taaldidactiek voor de basisschool, geschreven door een uitgebreid auteursteam: 14 docenten van lerarenopleidingen over heel Vlaanderen schreven samen met het Centrum voor Taal en Onderwijs (KU Leuven) mee aan Volop Taal. Een bérg aan expertise dus, en dat merk je ook in dit boek, dat aan de hand van zeven heldere didactische principes toont hoe je als leerkracht werk kunt maken van goed en krachtig (taal)onderwijs. Inspirerend, praktisch inzetbaar en vlot leesbaar: zo heb ik m’n vakliteratuur graag!





Semicolon: The Past, Present, and Future of a Misunderstood Mark (Cecelia Watson, Ecco). Eigenlijk uit 2019, maar pas dit jaar ontdekt en gelezen. Een entertainend boek(je) over het meest intrigerende leesteken dat we hebben (op het ironieteken na, misschien): de puntkomma. In de drie delen van dit boek beschrijft Watson van de illustere puntkomma het verleden (waar leestekens vooral werden gezien als het ritme van een tekst, als noten op de partituur), het heden (waar Watson gaat kijken bij een aantal bekende schrijvers om te kijken hoe zij met die puntkomma aan de slag zijn gegaan), en de toekomst (waar een lans wordt gebroken voor meer openheid ten aanzien van taalvariatie). Semicolon zal je misschien niet van je sokken blazen, maar Watson biedt een verfrissende blik op dit onderbelichte hoekje van je toetsenbord.





Buurtaal. Praktische gids voor het Nederlands in België en Nederland (Miet Ooms, Sterck & De Vreese). We delen in Vlaanderen een taal met onze noorderburen, maar dat Nederlands is in het noorden en zuiden van ons taalgebied toch niet helemaal hetzelfde Nederlands. Die taalverschillen krijgen op mijn blog wel vaker aandacht, maar Miet Ooms duikt in dit vlot leesbare en inzichtrijke boek een pak dieper in het thema. Je krijgt in Buurtaal uiteraard veel lijstjes en voorbeelden voor de kiezen, maar het boek is vooral beschrijvend, niet voorschrijvend. Verwacht dus geen overzicht van taalregels, wel een helder boek dat inzicht biedt in hoe het nu met die verschillende ‘Nederlandsen’ zit, en hoe we eigenlijk in die situatie zijn terechtgekomen. Een frisse blik op een klassiek thema, en dat konden we wel gebruiken.





Flexibele leerwegen voor meertalige nieuwkomers (Machteld Vandecandelaere, Lannoo Campus). Anderstalige nieuwkomers, het is een van de thema’s waar ik bij Onderwijscentrum Gent rond werk, en waar nog veel ruimte ligt voor didactische inzichten, inspirerende praktijkvoorbeelden en ondersteuning voor leerkrachten. Scholen weten immers vaak nog niet goed hoe ze met anderstalige nieuwkomers aan de slag kunnen, of wat de mogelijkheden op dat vlak zijn. Dat is nochtans van belang, want bij nieuwkomers komen zittenblijven, heroriëntering en schooluitval veel vaker voor dan gemiddeld, terwijl de Vlaamse regelgeving tal van mogelijkheden biedt om hen op maat te begeleiden. Wie op zoek is naar meer informatie over wat wel of niet kan, is bij dit boek aan het goede adres. Je krijgt ook tal van concrete voorbeelden uit Vlaamse scholen, met tips voor je eigen school- en klaspraktijk.





Handboek taalgericht vakonderwijs (Maaike Hajer en Theun Meestringa, Coutinho). Een klassieker sinds de eerste editie (uit 2004 alweer), dit boek over hoe je als leerkracht kunt inzetten op een taalgerichte vakdidactiek. Door taalsteun te bieden, veel interactiemogelijkheden te creëren en contextrijk onderwijs te geven, werk je als leraar niet enkel aan je vakdoelen, maar ook aan de taalontwikkeling van je leerlingen. Dit boek koppelt de theorie op intelligente wijze aan de praktijk, en de vernieuwde (vierde) versie van dit jaar heeft een scherpere en duidelijkere structuur meegekregen, met nóg meer voorbeelden.





De vliegtuigklas. Naar sterk taalonderwijs op de basisschool (Carolien Frijns, Pelckmans Pro). Deze ‘literair-professionele gids’ tipte ik eerder al, zowel op m’n blog als in een artikel voor Fons, maar De vliegtuigklas haalt ook met gemak dit toptienlijstje. Op een unieke manier weet Carolien Frijns immers wetenschappelijke inzichten over taal leren, meertaligheid en een krachtig partnerschap met ouders te verbinden met korte verhalen die aan je ribben blijven plakken, miniatuurtjes die een klein, bijna voyeuristisch inkijkje geven in hoe het er op school en bij gezinnen thuis aan toegaat. Wetenschap en literatuur vormen zo een krachtige tandem voor een inspirerend boek rond sterk(er) taalonderwijs op school.





De geniale eenvoud van taal. Wat ons allemaal tot talenwonder maakt (Hedde Zeijlstra, Wereldbibliotheek). Misschien heb je ze ook wel, van die taalminnende vrienden of familieleden die graag praten en lezen over taal, maar geen behoefte hebben aan wetenschappelijke artikels of gedetailleerde taalkundige publicaties. Er bestaat best wel al wat populariserend werk rond taal, maar dit boek van Hedde Zeijlstra, zelf taalkundige, is een mooie toevoeging aan de lijst. Verwondering staat immers centraal in dit boek, dat een antwoord probeert te geven op de vraag hoe het komt dat talen zo eenvoudig zijn. Het is een prikkelende vraag, want talen worden vaak net als ingewikkeld en moeilijk beschouwd. Maar hoe komt het dan dat kinderen die talen zo vlot kunnen verwerven? Zeijlstra schrijft op een laagdrempelige en meeslepende manier, wat dit boek een aanrader maakt voor iedereen die zich graag over taal verwondert.





Handboek vreemdetalendidactiek (onder redactie van Sebastiaan Dönszelmann et al., Coutinho). Het derde handboek in het lijstje, maar er is dit jaar dan ook bijzonder veel moois verschenen rond taaldidactiek. In dit boek, waaraan maar liefst dertig vakexperts meewerkten, staat vreemdetalendidactiek centraal. 3 V’s vormen de ruggengraat van het handboek: vertrekpunten (onderbouwde didactische inzichten), vaardig (over kennis, vaardigheden en strategieën) en vakinhoudelijk bewust (over taalbewustzijn, meertaligheid, interculturele competentie,…). Het Handboek vreemdetalendidactiek bevat veel theorie, maar die wordt op een erg inzichtelijke en vlot leesbare manier gebracht. Er hoort ook een website bij het boek, met verwerkingsopdrachten, links en tips om verder te lezen.





Onderwijs in een gekleurde samenleving (Orhan Agirdag, Epo). Een rollercoaster van een boek, waarin socioloog Orhan Agirdag je laat zien hoe etnische diversiteit een hefboom kan zijn voor goed onderwijs. Op z’n zachtst gezegd niet meteen een mainstreamstandpunt, als je de debatten rond onderwijs zo’n beetje volgt: vaak worden etnische diversiteit en kwaliteitsvol onderwijs daarin als water en vuur voorgesteld. Taal speelt in die discussies een centrale rol: het spreken van een andere thuistaal, en de vermeende ‘taalachterstand’ die daarmee gepaard gaat, zou dé verklaring zijn voor onderwijsongelijkheid. Die mythe – en vele andere – weet Agirdag in z’n boeiende en bijzonder actuele boek overtuigend te ontkrachten. Met Onderwijs in een gekleurde samenleving krijg je eigenlijk drie boeken in een: een populariserend wetenschappelijk werk dat inzicht biedt in het onderzoek naar diversiteit in onderwijs, een praktijkboek dat scholen en leerkrachten inspiratie en stof tot nadenken biedt, maar evengoed een manifest of pamflet dat de Vlaamse samenleving en al haar zelfverklaarde onderwijsexperts wil schoppen tot ze een geweten krijgen, om het met Louis Paul Boon te zeggen.





Japan in honderd kleine stukjes (Paulien Cornelisse, Uitgeverij Cornelisse). Wat een héérlijk boekje is dit, zowel vanbuiten als vanbinnen. Japan in honderd kleine stukjes is geen echt boek over taal zoals Cornelisse er al een aantal heeft geschreven – met Taal voor de leuk (2018) als recentste werk – maar ook in deze heuse liefdesverklaring aan Japan wemelt het van de taalfeitjes en leuke weetjes over het Japans. Toegegeven, ik was sowieso nog een leek wat het Japans betreft, maar ik heb bijzonder veel bijgeleerd over de verschillende schriften, de intrigerende tekens en de bijzondere manieren waarop Japanners met elkaar communiceren. Cornelisses trefzekere en vaak humoristische stukjes zijn doorspekt met mooie illustraties, en laten zich het best lezen als tussendoortjes. Laat dit pocketboekje dan ook gewoon maar in je tas, op je werktafel of je nachtkastje slingeren, en lees nu en dan een paar stukjes. En dan maar opletten dat je je niet onverhoeds voor een cursus Japans inschrijft.

1 like ·   •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on December 31, 2020 00:56

June 18, 2020

Trek meertaligheid ook door naar je evaluatiepraktijk

Telkens als ik een doctoraatsverdediging bijwoon, denk ik onvermijdelijk terug aan die van mij, intussen bijna een jaar of vier geleden. Het is een dag die ik toen grotendeels in een roes heb beleefd, door alle stress, emotie en adrenaline die ermee gepaard ging, en waarvan ik me vooral het verlossende applaus herinner dat volgde op de melding van de juryvoorzitter dat ik het diploma van doctor had behaald. En de receptie, die herinner ik me ook nog zeer levendig.


Laat het nu net die receptie zijn die spijtig genoeg wegvalt in deze tijden van corona, waarin alles – en dus ook zo’n doctoraatsverdediging – online moet plaatsvinden, met alle ongemakken die daarbij horen: camera’s die niet mee willen, microfoons die op mute gaan staan wanneer het ze uitkomt, luide echo’s en rare achtergrondgeluiden. Fauve De Backer, verbonden aan het Steunpunt Diversiteit en Leren (UGent), mocht het eergisteren allemaal van op de eerste rij meemaken toen ze haar proefschrift over multilingual assessment in education (kortweg MulAE gedoopt) verdedigde.


Het was een doctoraat waar ik al lang naar uitkeek, want hoewel we intussen steeds meer te weten komen over de krachtige rol die meertaligheid en meertalige repertoires van leerlingen kunnen spelen op school en in de klas, is de link van die meertaligheid met processen van evaluatie en beoordeling (assessment in het jargon) nog goeddeels onontgonnen terrein.


Validiteitsproblemen

Nochtans zijn de uitdagingen waar de combinatie van een meertalige populatie met een eentalige evaluatiecultuur ons momenteel voor stelt wijdverspreid. Specifieke schooltaalwoorden kunnen vaak een stevige hindernis vormen voor kinderen en jongeren, zeker als het gaat om nieuwkomers of als de thuistaal niet het Nederlands is. Het is alsof je opeens deze wiskundetoets in het Turks voorgeschoteld zou krijgen:


[image error]Een wiskundevraag uit het internationale TIMSS-onderzoek, gericht op leerlingen uit het vierde leerjaar (bron).

Weinig kans dat je dit zomaar opgelost krijgt, terwijl de Nederlandse versie ervan je wellicht amper moeite zal kosten. Iemand die goed is in wiskunde, kan dus tóch slecht scoren op een toets, puur omdat het niet lukt om de vraagstukken te begrijpen. Er speelt daar met andere woorden een validiteitsprobleem: in welke mate slaagt zo’n test erin om het zogenaamde ‘toetsconstruct’ te meten zoals door de leraar werd bedoeld?


Accommodaties inzetten

Precies daar zit ‘m de aanleiding voor het onderzoek dat Fauve De Backer de afgelopen jaren heeft gevoerd: hoe kun je de validiteit van dit soort testings of evaluaties verhogen, zodat wiskundetoetsen wel degelijk wiskunde evalueren, en niet puur neerkomen op het evalueren van taalvaardigheid? De Backer ging daarvoor aan de slag met ‘accommodaties’: aanpassingen aan de test. Ze nam toetsen af van in totaal 1.117 leerlingen, die in bepaalde gevallen konden beschikken over bijvoorbeeld een vertaling van de toets in hun thuistaal of audio-ondersteuning bij de test in hun thuistaal of het Nederlands. Daarnaast nam ze ook interviews af met 35 leerlingen en 10 leraren, om naar hun percepties ten aanzien van deze accommodaties te peilen.


Die kleinschalige perceptiestudie bleek interessante resultaten op te leveren: leerlingen gaven aan dat ze zo’n vertaling interessanter vonden dan die audiohulp, maar dat ze die vertaling enkel maar gebruikten als het écht nodig was, bijvoorbeeld als ze een woord in de opgave niet begrepen. Voor de rest werd de thuistaalversie amper bovengehaald, gaven ze aan. De cijfers ondersteunen dat overigens ook: de ondersteuning werd slechts zeer beperkt benut. De vaak geciteerde vrees dat ondersteuning in de thuistaal ertoe zal leiden dat ook echt enkel die thuistaal nog gebruikt zal worden, blijkt dus goeddeels onterecht. Leerlingen blijken het ook best billijk te vinden dat bepaalde leerlingen over zo’n ondersteuning kunnen beschikken, als ze dat nodig hebben: ze ervaren het als positief dat andere leerlingen zo beter mee kunnen in de klas, en vinden het goed dat nieuwkomers op die manier bijvoorbeeld sneller en intensiever aan het klasgebeuren kunnen participeren.


Twee impactfactoren

Ook de analyse van de testresultaten in De Backers onderzoek leidt tot een boeiende vaststelling: uit haar analyses blijkt dat er geen significant verschil blijkt te bestaan tussen groepen met en zonder accommodaties. Met andere woorden: leerlingen die die accommodaties krijgen, scoren eigenlijk niet hoger of beter. De Backer ziet daar twee mogelijke verklaringen voor. Enerzijds werd de audio-ondersteuning amper gebruikt, en dat komt vooral doordat leerlingen dit soort accommodaties ook gewoon niet goed kennen: ze zijn er niet mee vertrouwd en maken er dus ook weinig gebruik van. Het rendement ervan blijft daardoor wellicht onder de radar. Anderzijds doet de zeer heterogene samenstelling van de groep deelnemende leerlingen ook vermoeden dat verschillende groepen elkaar hier mogelijk opheffen, waardoor een positief effect voor een bepaalde subgroep leerlingen misschien onder de radar blijft.


Extra analyses tonen dat er twee grote voorspellers zijn voor hogere testscores: de vaardigheid in de L1 (dus de thuistaal) van de leerling, en de frequentie waarmee de leerling de audio-ondersteuning heeft gebruikt bij de test. Meer nog: er is ook een interactie-effect tussen de twee. Een hogere L1-vaardigheid helpt pas als je ook die audio-ondersteuning gebruikt. Doet een leerling dat niet, dan heeft de kennis van de thuistaal ook geen impact.


Het leidt tot de (voorzichtige) conclusie dat dergelijke accommodaties wel degelijk een erg interessante aanvulling kunnen zijn in de evaluatiepraktijk van scholen en leraren, en leerlingen met meertalige repertoires ook daadwerkelijk vooruit kunnen helpen, maar dat meer onderzoek naar die accommodaties zeker nodig is. In plaats van one size fits all lijkt maatwerk hier eens te meer het codewoord: wat voor de ene leerling werkt, werkt daarom niet per se voor de andere. Maar kinderen die met deze vorm van ondersteuning vertrouwd geraken, zullen er ook van kunnen profiteren in hun leerproces, zo lijkt De Backers onderzoek in elk geval te impliceren.


Wat kunnen we hiermee?

Wat moet het onderwijs hier nu mee? Het is een vraag die je op twee niveaus kunt beantwoorden. Op beleidsniveau pleit De Backer voor twee verschuivingen. Enerzijds moeten we van een testcultuur naar een evaluatiecultuur, door in te zetten op breed evalueren (met meerdere evaluatiemomenten en meerdere evaluatievormen – van observaties en portfolio’s tot zelf- en peer-evaluatie). Daar profiteert iedereen van mee, maar voor meertalige leerlingen is het (dus) niet genoeg. Voor hen is ook een verschuiving van eentalige evaluatie naar meertalige evaluatie cruciaal. De Backer spreekt daarbij van ‘functional multilingual assessment’ als het ideaalbeeld, met een knipoog naar functioneel meertalig leren, een concept dat bij haar in het Steunpunt Diversiteit en Leren is ontwikkeld, en waar wij vanuit Onderwijscentrum Gent ook al intensief rond hebben gewerkt (zie de website stad.gent/functioneelmeertaligleren).


Naast dat hogere beleidsniveau, waarover je het best schoolbreed afspraken kunt maken, kun je ook op het niveau van de individuele leerkracht interessante elementen uit De Backers onderzoek meenemen. Kijk eens kritisch naar hoe je leerlingen nu evalueert, wat de impact daarvan is op meertalige leerlingen, en hoe je de validiteit van je evaluaties zou kunnen verhogen – zodat je wel degelijk meet wat je wil meten. Let wel: dat betekent allerminst dat je nu elke toets moet gaan vertalen, dat zeker niet. Maar het kan wel degelijk renderen om meertalige repertoires een positieve en expliciete plaats te geven in je school-, les- en toetspraktijk. Uiteraard is Nederlands en Nederlandse schooltaal verwerven en versterken cruciaal, maar het is helemaal niet of-of – integendeel: het ene kan het andere versterken. Zoals bij alles geldt: denk goed na over het doel dat je wil bereiken (in dit geval: een goed zicht krijgen op wat een leerling kan of weet). En kijk op basis daarvan of meertaligheid inzetten daar een ondersteunende rol in kan spelen. Indien ja: doen!


Op zoek naar meer praktische tips om jouw evaluatiepraktijk aan te scherpen? Op deze gastblog voor Schoolmakers verzamelde Fauve De Backer een aantal praktische tips, van jokers en verklarende woordenlijsten tot visueel werken en vragen opsplitsen. Specifiek met betrekking tot het hoger onderwijs schreef ze onlangs ook deze blog voor de Hub Ontwikkelen in Diversiteit, samen met Elien Vermeersch.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on June 18, 2020 23:00

Steven Delarue's Blog

Steven Delarue
Steven Delarue isn't a Goodreads Author (yet), but they do have a blog, so here are some recent posts imported from their feed.
Follow Steven Delarue's blog with rss.