Leen Raats's Blog
April 24, 2020
Wie maakt korte metten met de minachting voor het korte verhaal?
Het kortverhaal wordt weleens het kleine broertje van de roman genoemd. Wat ik daarvan vind? Onzin.
Korte verhalen zijn een kunstvorm op zich, met hun eigen wetmatigheden. Een kort gedicht is toch ook niet ondergeschikt aan een langer gedicht? Integendeel: ik voel me vaak meer aangetrokken tot korte poëzie. Draait de dichtkunst niet vooral om veel zeggen met weinig woorden?
Stel dat het kortverhaal inderdaad de benjamin van de proza is. Wat dan nog? De jongste is vaak de felste, de meest ambitieuze, degene die zich het meest moet bewijzen. Neem het aan van iemand die zelf de jongste was thuis.
Het echte werk?
Toch doet de literaire wereld van oudsher eerder neerbuigend over kortverhalen. Bij veel uitgevers kan of kon je tot voor kort niet terecht met een verhalenbundel, zeker niet als debutant. Vaak raadt men je aan om eerst maar eens een roman te schrijven. Het echte werk. Terwijl het succes van kortverhalenschrijvers als Maartje Wortel, die wél debuteerde met een verhalenbundel, bewijst dat het kan. Ook bij de meeste literaire prijzen tellen enkel romans mee. Bundels worden vaak niet eens aanvaard.
Het goede nieuws? Uitgevers, boekhandels en niet in de laatste plaats lezers gaan stilaan overstag voor het korte verhaal. In de betere, onafhankelijke boekhandel (zelf denk ik dan bijvoorbeeld meteen aan Limerick in Gent) krijgen verhalenbundels een afzonderlijk ereplekje in de winkel, net als poëzie.
Week van het Korte Verhaal
Wat begon als een initiatief van één Nederlandse boekhandel, groeide uit tot een jaarlijkse campagne voor het kortverhaal, waar inmiddels heel wat Nederlandse en Belgische boekhandels aan meedoen. Daar vinden tijdens de Week van het Korte Verhaal vaak uitverkochte voordrachten door kortverhalenschrijvers plaats.
De VS kent al langer een rijke traditie van kortverhalen, met klappers als Raymond Carver, F. Scott Fitzgerald en Lydia Davis. Ook horrorkoning Stephen King, doorgaans een langeafstandsloper, schittert op de korte baan. Ook Roald Dahl en Edgar Allan Poe toonden zich meesters van het kortverhaal. En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Ook in de Lage Landen zijn er ontelbare voorbeelden van briljante kortverhalenschrijvers. De ‘koningin van het kortverhaal’ Sanneke Van Hassel, bijvoorbeeld. Of de verhalenbundels van Annelies Verbeke, die absoluut niet moeten onderdoen voor haar romans. Of Maarten Biesheuvel, Maarten ’t Hart en Simon Carmiggelt. De voorbeelden zijn talloos.
Een van de vele leuke aspecten van kortverhalen is dat ze een soort speeltuin vormen, ook voor ervaren romanschrijvers. Je kan nieuwe stijlen of perspectieven uitproberen, bijzondere thema’s aansnijden. Zo genoot ik van een kortverhaal van Annelies Verbeke dat ze schreef vanuit het perspectief van een baby. Heerlijk om te lezen en ongetwijfeld ook om te schrijven. Maar niet meteen iets om tweehonderd bladzijden lang te doen…
Een belichte plek in een donkere kamer
Bij veel mensen leeft de perceptie dat een kortverhaal schrijven makkelijker is dan een roman. Oké, aan een roman zal je wellicht meer tijd besteden. Maar ook kortverhalen kunnen een hele uitdaging vormen. Net omdat je minder plaats hebt, meer moet nadenken over elk woord, meer gaat bijschaven. Je hebt minder ruimte om te lanterfanten, je moet de lezer meteen bij de lurven grijpen, hem jouw wereld intrekken met een paar zinnen.
Een kortverhaal is, nog meer dan een roman, een fragment. Je kan natuurlijk proberen om iemands hele leven te beschrijven op één bladzijde. Probeer het maar, ik kan je garanderen dat het niet eenvoudig is. Vaak belichten kortverhalen echter slechts een deel van iemands bestaan: een dag, een uur, een moment. Veel kortverhalen eindigen even plots als ze beginnen. Alsof je met een lamp slechts één plek in een verder donker vertrek belicht. Alleen al de vraag welke plek je precies gaat belichten, kan je als schrijver wel even zoet houden.
Sommige verhalen uit mijn bundel Vloedlijn begonnen als een novelle van 100 pagina’s of meer. Ik kortte ze echter steeds verder in omdat ik vond dat de verhalen daardoor aan kracht wonnen.
Korte verhalen zijn een kunstvorm op zich, met hun eigen wetmatigheden. Een kort gedicht is toch ook niet ondergeschikt aan een langer gedicht? Integendeel: ik voel me vaak meer aangetrokken tot korte poëzie. Draait de dichtkunst niet vooral om veel zeggen met weinig woorden?
Stel dat het kortverhaal inderdaad de benjamin van de proza is. Wat dan nog? De jongste is vaak de felste, de meest ambitieuze, degene die zich het meest moet bewijzen. Neem het aan van iemand die zelf de jongste was thuis.
Het echte werk?
Toch doet de literaire wereld van oudsher eerder neerbuigend over kortverhalen. Bij veel uitgevers kan of kon je tot voor kort niet terecht met een verhalenbundel, zeker niet als debutant. Vaak raadt men je aan om eerst maar eens een roman te schrijven. Het echte werk. Terwijl het succes van kortverhalenschrijvers als Maartje Wortel, die wél debuteerde met een verhalenbundel, bewijst dat het kan. Ook bij de meeste literaire prijzen tellen enkel romans mee. Bundels worden vaak niet eens aanvaard.
Het goede nieuws? Uitgevers, boekhandels en niet in de laatste plaats lezers gaan stilaan overstag voor het korte verhaal. In de betere, onafhankelijke boekhandel (zelf denk ik dan bijvoorbeeld meteen aan Limerick in Gent) krijgen verhalenbundels een afzonderlijk ereplekje in de winkel, net als poëzie.
Week van het Korte Verhaal
Wat begon als een initiatief van één Nederlandse boekhandel, groeide uit tot een jaarlijkse campagne voor het kortverhaal, waar inmiddels heel wat Nederlandse en Belgische boekhandels aan meedoen. Daar vinden tijdens de Week van het Korte Verhaal vaak uitverkochte voordrachten door kortverhalenschrijvers plaats.
De VS kent al langer een rijke traditie van kortverhalen, met klappers als Raymond Carver, F. Scott Fitzgerald en Lydia Davis. Ook horrorkoning Stephen King, doorgaans een langeafstandsloper, schittert op de korte baan. Ook Roald Dahl en Edgar Allan Poe toonden zich meesters van het kortverhaal. En zo kan ik nog wel even doorgaan.
Ook in de Lage Landen zijn er ontelbare voorbeelden van briljante kortverhalenschrijvers. De ‘koningin van het kortverhaal’ Sanneke Van Hassel, bijvoorbeeld. Of de verhalenbundels van Annelies Verbeke, die absoluut niet moeten onderdoen voor haar romans. Of Maarten Biesheuvel, Maarten ’t Hart en Simon Carmiggelt. De voorbeelden zijn talloos.
Een van de vele leuke aspecten van kortverhalen is dat ze een soort speeltuin vormen, ook voor ervaren romanschrijvers. Je kan nieuwe stijlen of perspectieven uitproberen, bijzondere thema’s aansnijden. Zo genoot ik van een kortverhaal van Annelies Verbeke dat ze schreef vanuit het perspectief van een baby. Heerlijk om te lezen en ongetwijfeld ook om te schrijven. Maar niet meteen iets om tweehonderd bladzijden lang te doen…
Een belichte plek in een donkere kamer
Bij veel mensen leeft de perceptie dat een kortverhaal schrijven makkelijker is dan een roman. Oké, aan een roman zal je wellicht meer tijd besteden. Maar ook kortverhalen kunnen een hele uitdaging vormen. Net omdat je minder plaats hebt, meer moet nadenken over elk woord, meer gaat bijschaven. Je hebt minder ruimte om te lanterfanten, je moet de lezer meteen bij de lurven grijpen, hem jouw wereld intrekken met een paar zinnen.
Een kortverhaal is, nog meer dan een roman, een fragment. Je kan natuurlijk proberen om iemands hele leven te beschrijven op één bladzijde. Probeer het maar, ik kan je garanderen dat het niet eenvoudig is. Vaak belichten kortverhalen echter slechts een deel van iemands bestaan: een dag, een uur, een moment. Veel kortverhalen eindigen even plots als ze beginnen. Alsof je met een lamp slechts één plek in een verder donker vertrek belicht. Alleen al de vraag welke plek je precies gaat belichten, kan je als schrijver wel even zoet houden.
Sommige verhalen uit mijn bundel Vloedlijn begonnen als een novelle van 100 pagina’s of meer. Ik kortte ze echter steeds verder in omdat ik vond dat de verhalen daardoor aan kracht wonnen.

Published on April 24, 2020 09:50
April 21, 2020
Dorpsmens
Ik ben een dorpsmens. Net zoals ik opleef van de natuur, kan ik enorm genieten van de dorpse sfeer. Een marktplein met enkele cafés die openen om acht uur ‘s ochtends, waar mensen op het terras de krant zitten lezen, een gazon met madeliefjes en lindebomen aan de kerk, vrouwen met grote boodschappentassen die een praatje slaan met de winkelier, mensen die in hun deuropening met de buren staan praten, een emmer in de hand – want er valt altijd wel iets op te poetsen. Geen enkele omgeving voelt voor mij zo vertrouwd als de sfeer van een dorp waar de tijd nog een heel klein beetje is blijven stilstaan.
De eerste tien jaar van mijn leven bracht ik door in Essen, op enkele honderden meters van de Nederlandse grens. Ik speelde met mijn vriendinnen in de wijk en de omliggende bosjes, dwaalde over veldwegen, deed met mijn mama en broer boodschappen met de fiets in winkels waar het personeel ons bij naam kende. Onderweg kwamen we steevast bekenden tegen, waarmee mijn moeder een praatje sloeg. Het was alsof dat dorp een wereld op zich was, waar de grote, boze buitenwereld maar moeilijk doordrong.
Nadat mijn moeder stierf, ging ik bij mijn vader wonen. Eerst woonden we drie jaar in Breendonk. Je weet wel, waar den Duvel rijpt. Naast een brouwerij, een handvol cafés, een superette en twee bakkers, viel er niet veel te beleven. Vijf minuten trappen op mijn kinderfietsje en ik had het hele dorp doorkruist. Dan hobbelde ik de velden in, deed konijnen en fazanten opschrikken, kwam urenlang geen levende ziel tegen, behalve misschien een verdwaalde wandelaar of een boer die zijn akker omploegde. Als er kermis was, werd de enige hoofdstraat afgesloten om de tien attracties uit te stallen en de wekelijkse markt bestond uit niet meer of minder dan drie kramen, waar je vis, kip en groenten kon kopen.
Toen mijn vader me vertelde dat we naar Boom zouden verhuizen, werd ik hysterisch. Ik wilde niet in ‘een stad’ gaan wonen – want dat was Boom voor mij. Uiteindelijk bleek dat heel goed mee te vallen. Het ‘bruisend hart van de Rupelstreek’, zoals de gemeente zichzelf toen pleegde te noemen, was in feite ook niet veel meer dan een veredeld dorp. Bovendien woonden we tussen het park en provinciaal domein De Schorre in, op een boogscheut van de Rupeldijk. Twaalf jaar lang heb ik gefietst, gewandeld en gejogd langs die rivier-zonder-bron.
De afgelopen vijftien jaar, die me naar Mechelen en Hasselt voerden, verdween dat dorpsgevoel naar de achtergrond en ik kan dat niet anders dan als een gemis omschrijven. Het doet me altijd deugd om, op reis of tijdens citytrips, in een landelijk dorp te belanden en de sfeer op te snuiven.
Tot vanmorgen. Vanmorgen liep ik door de wijk net buiten Hasselt waar mijn vriend en ik nu zo’n vijf jaar wonen. De zon scheen, de lucht was kraakhelder en er stond een strakke bries die door de frisgroene lenteblaadjes joeg, mijn haren deed opwaaien, voor een aangenaam gevoel op mijn blote armen zorgde. En plots werd ik overvallen door dat dorpsgevoel.
Heeft het te maken met de lockdownrust? Het voorjaarsweer? Het nergens naartoe moeten (of mogen)? Ik weet het niet: maar plots was ik weer acht jaar en liep ik door dat dorp dat enkel nog in mijn herinnering bestaat.
(c) Leen Raats
De eerste tien jaar van mijn leven bracht ik door in Essen, op enkele honderden meters van de Nederlandse grens. Ik speelde met mijn vriendinnen in de wijk en de omliggende bosjes, dwaalde over veldwegen, deed met mijn mama en broer boodschappen met de fiets in winkels waar het personeel ons bij naam kende. Onderweg kwamen we steevast bekenden tegen, waarmee mijn moeder een praatje sloeg. Het was alsof dat dorp een wereld op zich was, waar de grote, boze buitenwereld maar moeilijk doordrong.
Nadat mijn moeder stierf, ging ik bij mijn vader wonen. Eerst woonden we drie jaar in Breendonk. Je weet wel, waar den Duvel rijpt. Naast een brouwerij, een handvol cafés, een superette en twee bakkers, viel er niet veel te beleven. Vijf minuten trappen op mijn kinderfietsje en ik had het hele dorp doorkruist. Dan hobbelde ik de velden in, deed konijnen en fazanten opschrikken, kwam urenlang geen levende ziel tegen, behalve misschien een verdwaalde wandelaar of een boer die zijn akker omploegde. Als er kermis was, werd de enige hoofdstraat afgesloten om de tien attracties uit te stallen en de wekelijkse markt bestond uit niet meer of minder dan drie kramen, waar je vis, kip en groenten kon kopen.
Toen mijn vader me vertelde dat we naar Boom zouden verhuizen, werd ik hysterisch. Ik wilde niet in ‘een stad’ gaan wonen – want dat was Boom voor mij. Uiteindelijk bleek dat heel goed mee te vallen. Het ‘bruisend hart van de Rupelstreek’, zoals de gemeente zichzelf toen pleegde te noemen, was in feite ook niet veel meer dan een veredeld dorp. Bovendien woonden we tussen het park en provinciaal domein De Schorre in, op een boogscheut van de Rupeldijk. Twaalf jaar lang heb ik gefietst, gewandeld en gejogd langs die rivier-zonder-bron.
De afgelopen vijftien jaar, die me naar Mechelen en Hasselt voerden, verdween dat dorpsgevoel naar de achtergrond en ik kan dat niet anders dan als een gemis omschrijven. Het doet me altijd deugd om, op reis of tijdens citytrips, in een landelijk dorp te belanden en de sfeer op te snuiven.
Tot vanmorgen. Vanmorgen liep ik door de wijk net buiten Hasselt waar mijn vriend en ik nu zo’n vijf jaar wonen. De zon scheen, de lucht was kraakhelder en er stond een strakke bries die door de frisgroene lenteblaadjes joeg, mijn haren deed opwaaien, voor een aangenaam gevoel op mijn blote armen zorgde. En plots werd ik overvallen door dat dorpsgevoel.
Heeft het te maken met de lockdownrust? Het voorjaarsweer? Het nergens naartoe moeten (of mogen)? Ik weet het niet: maar plots was ik weer acht jaar en liep ik door dat dorp dat enkel nog in mijn herinnering bestaat.
(c) Leen Raats

Published on April 21, 2020 05:23
April 18, 2020
Een hoofdstuk uit mijn boek 'De schade beperken'
Dit is een stuk uit mijn roman ‘De schade beperken’, meer bepaald hoofdstuk 7. Waarom hoofdstuk 7? Geen idee, maar geniet ervan!
7
People ask me what is wrong, I don’t see what’s right
can’t get my thoughts together, I’m still asking why
Random days keep passing by, don’t make sense to me
I’ll stop myself from thinking, ‘cause I know where it will lead
– Graveyard
Wil probeerde om niet naar het bouwvakkersdecolleté van de man te kijken. ‘Lukt het?’
Hij kwam moeizaam overeind. ‘Komt in orde.’
Dat had hij het afgelopen halfuur al drie keer gezegd.
‘Ik zou echt durven zweren dat ik hier al eens geweest ben.’
Hij wachtte ongetwijfeld tot Wil daar op in zou gaan. Dat deed ze niet. Ze ging naar de woonkamer en bladerde gedachteloos door de Aardschok tot de technieker de kamer binnenkwam. ‘Er komt wel wat bij kijken he, zo’n verhuis. Ik ben zelf een half jaar geleden verhuisd.’ Hij keek haar even recht aan. ‘Echtscheiding.’ Hij bestudeerde zijn papieren. ‘Wil… Komt dat van Wilhelmina?’
‘Neen.’
Hij krabde aan zijn voorhoofd met een stuk UTP-kabel. ‘Waarvan komt het dan?’
‘Nergens van. Ik heet gewoon Wil.’
‘Bij ons is Wil een mannennaam.’
‘Weet ik. Ik woon al twintig jaar in Vlaanderen.’
Hij leek de bitsige toon in haar stem niet op te merken. ‘En je woont hier alleen?’
‘Met een vriendin.’
Hij leek te twijfelen of hij nog iets zou zeggen toen er werd aangebeld. Wil maakte van de gelegenheid gebruik om de man buiten te werken.
Haar moeder keek de technieker na. ‘Even dacht ik dat je eindelijk een man had gevonden.’
‘Niet dus.’
‘Een mens mag nooit de hoop opgeven.’ Ze had een emmer bij, die ze prompt in Wils handen duwde.
‘Vanwaar die emmer?’
‘Die is voor jou.’
‘Waarom?’
Haar moeder marcheerde de gang door. In het midden van de woonkamer bleef ze staan. ‘Je kan nooit genoeg emmers hebben.’
Wil zette de emmer in een hoek van de kamer. Overal stonden dozen. Haar gereedschapskist op tafel kon rekenen op het gezelschap van de restanten van haar haastige ontbijt van die ochtend.
‘En, hoe luidt het verdict?’ Ze vroeg het om maar iets te zeggen. Het laatste waar Wil op zat te wachten, was haar moeders mening.
Ze keek naar het gereedschap, de spullen op de tafel, de kranten op de keukenvloer. ‘Groot. Licht. Rommelig.’
‘We zijn gisteren verhuisd.’ Tot haar eigen ergernis was Wil zich aan het verdedigen. Ze ruimde haastig de tafel af, zette haar gereedschapskist op de grond en haalde twee mokken. ‘Koffie?’
‘Heb je een vaatdoek?’
Wil haalde een vaatdoek, waarmee haar moeder eerst haar stoel en vervolgens de tafel afkuiste. Toen ze de vod op het aanrecht legde, keek ze door het keukenraam de tuin in, waar Elke koffie stond te drinken. ‘En zij woont hier nu ook? Na alles wat er gebeurd is?’
‘Daar was ik zelf ook bij betrokken.’
‘Maar jij hebt niet in de gevangenis gezeten.’
‘Dat had net zo goed wel zo kunnen zijn.’
Haar moeder keek haar aan met een gelaatsuitdrukking die ze nooit eerder bij haar zag. ‘Je bent geen liefdadigheidsinstelling, Wil. Straks denken de mensen nog dat jullie lesbisch zijn.’
Wil vond een half pak chocoladewafels dat zij en Elke de voorgaande avond bij de nachtwinkel hadden gehaald bij wijze van avondmaal. Ze zette ze met een brede grijns op tafel. Haar moeder lustte geen chocoladewafeltjes.
‘Ben je dat?’
‘Wat?’
‘Lesbisch. Het zou verklaren waarom je zoveel goede mannen laat schieten.’
Ze keken beiden op toen Elke de woonkamer binnenkwam. ‘Dat mens van hierlangs sprak me aan. Ze zei dat het gras aan de lange kant is en dat we altijd haar grasmaaier mogen lenen. Waar moeit ze zich – Oh, dag Sonja.’
Wils moeder en vriendin keken elkaar even aan. Elke mompelde iets over boven dozen uitpakken.
Toen Elke weg was, legde Wils moeder haar koffielepeltje neer en keek Wil recht aan. ‘Ben je eigenlijk van plan om ooit te trouwen? Ik zie geen reden waarom je dat niet zou doen.’
Haar moeder was er rotsvast van overtuigd dat alles met een reden gebeurde. Wils vader had haar bedrogen omdat hij een klootzak was. Ze begon telkens weer met roken omdat Wils vader een klootzak was. Junkies waren niet te vertrouwen omdat dokter Phil dat zei en boeddhisten zouden nooit iets bereiken in het leven omdat ze niet in materialisme geloofden. Wil dronk haar koffie zo snel mogelijk leeg en zette haar lege mok demonstratief op tafel. ‘Ik moet verder doen, er is nog veel werk.’
‘Dat zie ik.’
Wil stond op. Haar moeder volgde haar voorbeeld.
‘Je belt me maar als je iets nodig hebt.’
Dat was haar vaste zinnetje wanneer ze afscheid namen. Ze wisten beiden dat Wil haar nooit zou bellen als ze iets nodig had.
‘Bedankt voor de emmer!’ riep ze toen haar moeder al aan de auto stond.
Wil stond nog in de deuropening naar de plek te kijken waar zonet haar moeders auto had gestaan, toen Elke plots langs haar stond. Wil legde haar hoofd op Elkes schouder. ‘Soms zou ik willen dat we lesbisch waren.’
‘We zouden een goed koppel zijn,’ zei Elke met een uitgestreken gezicht.
Wil zette Motörhead op en ging verder met dozen uitpakken. Elke deed een weinig overtuigende poging om te helpen, maar eigenlijk bezorgde ze Wil enkel maar extra werk. Toen ze beneden alles had opgeruimd, bestelde Wil pizza, liet zich in de zetel vallen en keek rond. De woonkamer begon er stilaan uit te zien als iets dat die naam waardig was, maar ze voelde er niet veel bij. Het was niet haar kamer. Nog niet.
‘Ik voel het niet.’ Elkes stem leek uit het niets te komen.
Het verbaasde Wil al lang niet meer dat Elke zei wat zij dacht. ‘Het moet nog een paar dagen wennen. Voor je het weet, noemen we dit onze thuis.’
‘Niet het huis, de vrijheid.’ Elke lag dwars in een eenpersoonszetel. Haar benen bungelden over de rand. Ze had gestreepte sokken aan. ‘Ik bedoel, ik wéét dat ik op elk moment die deur uit kan wandelen, maar ik voel het niet. Het lijkt wel alsof ik ergens nog altijd verwacht dat iedere deur op slot is, dat er elk moment een cipier kan opduiken.’
‘Dat krijg je als mijn moeder op bezoek komt.’
‘Het voelt een beetje alsof ik gebroken ben en gemaakt moet worden. Haal de ducttape.’
‘We hebben geen ducttape in huis.’
Elke hing nu ondersteboven in de zetel en keek Wil aan met haar grote, groene ogen. ‘Iedereen heeft ducttape in huis.’
‘Wij niet.’
‘Dan gaan we het morgen kopen.’
‘Oké. Morgen kopen we ducttape. Nog iets?’
‘Paperclips.’
‘Waarom paperclips?’
‘Daar kan je van alles mee.’
‘Zoals?’
‘Nooit naar MacGyver gekeken?’
‘Neen.’
‘Ik ook niet. Maar die zou dus wel weten wat doen met paperclips.’
Wil stond op. ‘Kijk, ik weet misschien niet wat te doen met een paperclip, maar ik weet wel hoe we deze moeten gebruiken.’ Ze rammelde met haar sleutelbos voor Elkes gezicht. ‘Jij moet er even tussenuit, jongedame.’
Wil herinnerde zich dat er die avond een optreden in Brussel was van een Russische band die zich Siberian Meat Grinder noemde. Ze hadden de groep een paar jaar eerder leren kennen op Groezrock en Wil had verschillende vrienden op Facebook zien schrijven dat ze er naartoe gingen, maar ze was het vergeten in alle verhuisdrukte. Het was nochtans in een van haar favoriete zalen: Magasin 4, een oud magazijn tegenover Tour & Taxis in Brussel, dat twintig jaar geleden was omgebouwd tot een concertzaal met ranzige wc’s en een ruime selectie aan speciale bieren. Er werd al jaren gezegd dat ze de zaal zouden slopen.
Elke en Wil liepen enthousiast de straat over toen ze zagen dat Lena voor de ingang stond. Ze droeg een kakigroen kleedje en had haar ellenlange dreadlocks opgebonden in een grote dot. De dreads staken alle kanten uit. Elke andere persoon zou er met zo’n kapsel uitzien als een wandelende vogelverschrikker, maar Lena stond het geweldig. Alles stond haar geweldig.
Wil gaf haar een stomp op de bovenarm. ‘Wat zie je er weer goed uit, verdomme!’
Ze straalde. ‘Echt he!’
Ze omhelsden elkaar.
‘Trut.’
‘Trien.’
‘Zijn jullie elkaar weer aan het uitschelden? Je weet dat dat me opwindt.’ Yves’ omhelzingen deden altijd een beetje pijn aan je ruggengraat. Het was dan ook een beer van een kerel.
Ze praatten wat terwijl Lena haar sigaret oprookte. Toen het voorprogramma begon, volgden ze Yves naar binnen, die en passant pinten bestelde en in hun handen duwde. ‘Op stap met drie vrouwen, ik heb wel geluk vanavond.’
‘Keep on dreaming, Cassanova.’
Het voorprogramma was zo slecht dat ze na twee nummers weer naar buiten gingen. Toen ze langs de toog passeerden, stopte Yves hen een tweede pint in handen. Wil was nog niet eens halverwege haar eerste.
Lena keek bezorgd naar Elke. ‘Je bent aan de stille kant vanavond. Nog een beetje aan het bekomen van je verblijf in Alcatraz?’
‘Gaat wel.’
‘Ik vond het zo raar, om je daar te bezoeken.’
‘Ben je haar gaan bezoeken?’ vroeg Yves.
‘Natuurlijk. Jij niet, dan?’
Hij staarde naar zijn All Stars-schoenen met legermotief.
‘Het maakt niet uit,’ zei Elke snel. ‘Het is niet enkel dat. Weet je, ik ben 31 jaar, ik ben werkloos, heb een strafblad en een dochter die ik niet mag zien. Oh ja, en ik woon bij een vriendin die zich meer en meer als mijn moeder begint te gedragen.’
Wil wilde daar iets op zeggen, maar Lena was haar voor. ‘Ben jij al 31? Ik dacht dat je 28 was ofzo.’
Ze kenden Lena ondertussen vijf jaar. Ze wist alles over hen, behalve de grote, belangrijke dingen. Leeftijden, wat iemand qua werk deed, dat boeide haar gewoon niet. ‘Ik kan echt niet geloven dat je al 31 bent.’
Elke keek haar weemoedig aan. ‘Ik ook niet. Ik had het er echt moeilijk mee, om dertig te worden.’
‘Waarom?’
‘Als je achttien bent, denk je dat iemand van dertig oud is. Of toch op z’n minst helemaal volwassen. Op je dertigste zou je je leven voor elkaar moeten hebben.’
Lena wond een dreadlock om haar vinger. ‘Dat is een illusie. Ze willen gewoon dat je dat denkt. Trouwen, huizen kopen, kinderen baren, veertig jaar lang dezelfde job doen zonder je ooit af te vragen of dit echt is wat je de rest van je leven wilt doen en wat je daarmee bijdraagt aan de wereld. Zo houden ze ons klein, dom en gehoorzaam.’
Lena stak een nieuwe sigaret op. Wil dronk haar pint leeg en begon aan de volgende. Yves praatte met een kerel die nog groter was dan hijzelf en die de bijnaam De Mammoet had. Niemand leek zijn echte naam te kennen.
Elke leunde tegen de gevel. ‘Ik weet niet waar ik mee bezig ben.’
Lena trapte haar sigaret uit. ‘Niemand weet waar hij mee bezig is. Sommige mensen doen gewoon met meer overtuiging alsof.’
Siberian Meat Grinder begon aan hun set. Yves maande hen aan om naar binnen te gaan. Deze keer was Wil hem voor. Hij nam de pint met een brede grijns aan. Je moest snel zijn als je Yves op bier wilde trakteren.
Lees verder op mijn site.
7
People ask me what is wrong, I don’t see what’s right
can’t get my thoughts together, I’m still asking why
Random days keep passing by, don’t make sense to me
I’ll stop myself from thinking, ‘cause I know where it will lead
– Graveyard
Wil probeerde om niet naar het bouwvakkersdecolleté van de man te kijken. ‘Lukt het?’
Hij kwam moeizaam overeind. ‘Komt in orde.’
Dat had hij het afgelopen halfuur al drie keer gezegd.
‘Ik zou echt durven zweren dat ik hier al eens geweest ben.’
Hij wachtte ongetwijfeld tot Wil daar op in zou gaan. Dat deed ze niet. Ze ging naar de woonkamer en bladerde gedachteloos door de Aardschok tot de technieker de kamer binnenkwam. ‘Er komt wel wat bij kijken he, zo’n verhuis. Ik ben zelf een half jaar geleden verhuisd.’ Hij keek haar even recht aan. ‘Echtscheiding.’ Hij bestudeerde zijn papieren. ‘Wil… Komt dat van Wilhelmina?’
‘Neen.’
Hij krabde aan zijn voorhoofd met een stuk UTP-kabel. ‘Waarvan komt het dan?’
‘Nergens van. Ik heet gewoon Wil.’
‘Bij ons is Wil een mannennaam.’
‘Weet ik. Ik woon al twintig jaar in Vlaanderen.’
Hij leek de bitsige toon in haar stem niet op te merken. ‘En je woont hier alleen?’
‘Met een vriendin.’
Hij leek te twijfelen of hij nog iets zou zeggen toen er werd aangebeld. Wil maakte van de gelegenheid gebruik om de man buiten te werken.
Haar moeder keek de technieker na. ‘Even dacht ik dat je eindelijk een man had gevonden.’
‘Niet dus.’
‘Een mens mag nooit de hoop opgeven.’ Ze had een emmer bij, die ze prompt in Wils handen duwde.
‘Vanwaar die emmer?’
‘Die is voor jou.’
‘Waarom?’
Haar moeder marcheerde de gang door. In het midden van de woonkamer bleef ze staan. ‘Je kan nooit genoeg emmers hebben.’
Wil zette de emmer in een hoek van de kamer. Overal stonden dozen. Haar gereedschapskist op tafel kon rekenen op het gezelschap van de restanten van haar haastige ontbijt van die ochtend.
‘En, hoe luidt het verdict?’ Ze vroeg het om maar iets te zeggen. Het laatste waar Wil op zat te wachten, was haar moeders mening.
Ze keek naar het gereedschap, de spullen op de tafel, de kranten op de keukenvloer. ‘Groot. Licht. Rommelig.’
‘We zijn gisteren verhuisd.’ Tot haar eigen ergernis was Wil zich aan het verdedigen. Ze ruimde haastig de tafel af, zette haar gereedschapskist op de grond en haalde twee mokken. ‘Koffie?’
‘Heb je een vaatdoek?’
Wil haalde een vaatdoek, waarmee haar moeder eerst haar stoel en vervolgens de tafel afkuiste. Toen ze de vod op het aanrecht legde, keek ze door het keukenraam de tuin in, waar Elke koffie stond te drinken. ‘En zij woont hier nu ook? Na alles wat er gebeurd is?’
‘Daar was ik zelf ook bij betrokken.’
‘Maar jij hebt niet in de gevangenis gezeten.’
‘Dat had net zo goed wel zo kunnen zijn.’
Haar moeder keek haar aan met een gelaatsuitdrukking die ze nooit eerder bij haar zag. ‘Je bent geen liefdadigheidsinstelling, Wil. Straks denken de mensen nog dat jullie lesbisch zijn.’
Wil vond een half pak chocoladewafels dat zij en Elke de voorgaande avond bij de nachtwinkel hadden gehaald bij wijze van avondmaal. Ze zette ze met een brede grijns op tafel. Haar moeder lustte geen chocoladewafeltjes.
‘Ben je dat?’
‘Wat?’
‘Lesbisch. Het zou verklaren waarom je zoveel goede mannen laat schieten.’
Ze keken beiden op toen Elke de woonkamer binnenkwam. ‘Dat mens van hierlangs sprak me aan. Ze zei dat het gras aan de lange kant is en dat we altijd haar grasmaaier mogen lenen. Waar moeit ze zich – Oh, dag Sonja.’
Wils moeder en vriendin keken elkaar even aan. Elke mompelde iets over boven dozen uitpakken.
Toen Elke weg was, legde Wils moeder haar koffielepeltje neer en keek Wil recht aan. ‘Ben je eigenlijk van plan om ooit te trouwen? Ik zie geen reden waarom je dat niet zou doen.’
Haar moeder was er rotsvast van overtuigd dat alles met een reden gebeurde. Wils vader had haar bedrogen omdat hij een klootzak was. Ze begon telkens weer met roken omdat Wils vader een klootzak was. Junkies waren niet te vertrouwen omdat dokter Phil dat zei en boeddhisten zouden nooit iets bereiken in het leven omdat ze niet in materialisme geloofden. Wil dronk haar koffie zo snel mogelijk leeg en zette haar lege mok demonstratief op tafel. ‘Ik moet verder doen, er is nog veel werk.’
‘Dat zie ik.’
Wil stond op. Haar moeder volgde haar voorbeeld.
‘Je belt me maar als je iets nodig hebt.’
Dat was haar vaste zinnetje wanneer ze afscheid namen. Ze wisten beiden dat Wil haar nooit zou bellen als ze iets nodig had.
‘Bedankt voor de emmer!’ riep ze toen haar moeder al aan de auto stond.
Wil stond nog in de deuropening naar de plek te kijken waar zonet haar moeders auto had gestaan, toen Elke plots langs haar stond. Wil legde haar hoofd op Elkes schouder. ‘Soms zou ik willen dat we lesbisch waren.’
‘We zouden een goed koppel zijn,’ zei Elke met een uitgestreken gezicht.
Wil zette Motörhead op en ging verder met dozen uitpakken. Elke deed een weinig overtuigende poging om te helpen, maar eigenlijk bezorgde ze Wil enkel maar extra werk. Toen ze beneden alles had opgeruimd, bestelde Wil pizza, liet zich in de zetel vallen en keek rond. De woonkamer begon er stilaan uit te zien als iets dat die naam waardig was, maar ze voelde er niet veel bij. Het was niet haar kamer. Nog niet.
‘Ik voel het niet.’ Elkes stem leek uit het niets te komen.
Het verbaasde Wil al lang niet meer dat Elke zei wat zij dacht. ‘Het moet nog een paar dagen wennen. Voor je het weet, noemen we dit onze thuis.’
‘Niet het huis, de vrijheid.’ Elke lag dwars in een eenpersoonszetel. Haar benen bungelden over de rand. Ze had gestreepte sokken aan. ‘Ik bedoel, ik wéét dat ik op elk moment die deur uit kan wandelen, maar ik voel het niet. Het lijkt wel alsof ik ergens nog altijd verwacht dat iedere deur op slot is, dat er elk moment een cipier kan opduiken.’
‘Dat krijg je als mijn moeder op bezoek komt.’
‘Het voelt een beetje alsof ik gebroken ben en gemaakt moet worden. Haal de ducttape.’
‘We hebben geen ducttape in huis.’
Elke hing nu ondersteboven in de zetel en keek Wil aan met haar grote, groene ogen. ‘Iedereen heeft ducttape in huis.’
‘Wij niet.’
‘Dan gaan we het morgen kopen.’
‘Oké. Morgen kopen we ducttape. Nog iets?’
‘Paperclips.’
‘Waarom paperclips?’
‘Daar kan je van alles mee.’
‘Zoals?’
‘Nooit naar MacGyver gekeken?’
‘Neen.’
‘Ik ook niet. Maar die zou dus wel weten wat doen met paperclips.’
Wil stond op. ‘Kijk, ik weet misschien niet wat te doen met een paperclip, maar ik weet wel hoe we deze moeten gebruiken.’ Ze rammelde met haar sleutelbos voor Elkes gezicht. ‘Jij moet er even tussenuit, jongedame.’
Wil herinnerde zich dat er die avond een optreden in Brussel was van een Russische band die zich Siberian Meat Grinder noemde. Ze hadden de groep een paar jaar eerder leren kennen op Groezrock en Wil had verschillende vrienden op Facebook zien schrijven dat ze er naartoe gingen, maar ze was het vergeten in alle verhuisdrukte. Het was nochtans in een van haar favoriete zalen: Magasin 4, een oud magazijn tegenover Tour & Taxis in Brussel, dat twintig jaar geleden was omgebouwd tot een concertzaal met ranzige wc’s en een ruime selectie aan speciale bieren. Er werd al jaren gezegd dat ze de zaal zouden slopen.
Elke en Wil liepen enthousiast de straat over toen ze zagen dat Lena voor de ingang stond. Ze droeg een kakigroen kleedje en had haar ellenlange dreadlocks opgebonden in een grote dot. De dreads staken alle kanten uit. Elke andere persoon zou er met zo’n kapsel uitzien als een wandelende vogelverschrikker, maar Lena stond het geweldig. Alles stond haar geweldig.
Wil gaf haar een stomp op de bovenarm. ‘Wat zie je er weer goed uit, verdomme!’
Ze straalde. ‘Echt he!’
Ze omhelsden elkaar.
‘Trut.’
‘Trien.’
‘Zijn jullie elkaar weer aan het uitschelden? Je weet dat dat me opwindt.’ Yves’ omhelzingen deden altijd een beetje pijn aan je ruggengraat. Het was dan ook een beer van een kerel.
Ze praatten wat terwijl Lena haar sigaret oprookte. Toen het voorprogramma begon, volgden ze Yves naar binnen, die en passant pinten bestelde en in hun handen duwde. ‘Op stap met drie vrouwen, ik heb wel geluk vanavond.’
‘Keep on dreaming, Cassanova.’
Het voorprogramma was zo slecht dat ze na twee nummers weer naar buiten gingen. Toen ze langs de toog passeerden, stopte Yves hen een tweede pint in handen. Wil was nog niet eens halverwege haar eerste.
Lena keek bezorgd naar Elke. ‘Je bent aan de stille kant vanavond. Nog een beetje aan het bekomen van je verblijf in Alcatraz?’
‘Gaat wel.’
‘Ik vond het zo raar, om je daar te bezoeken.’
‘Ben je haar gaan bezoeken?’ vroeg Yves.
‘Natuurlijk. Jij niet, dan?’
Hij staarde naar zijn All Stars-schoenen met legermotief.
‘Het maakt niet uit,’ zei Elke snel. ‘Het is niet enkel dat. Weet je, ik ben 31 jaar, ik ben werkloos, heb een strafblad en een dochter die ik niet mag zien. Oh ja, en ik woon bij een vriendin die zich meer en meer als mijn moeder begint te gedragen.’
Wil wilde daar iets op zeggen, maar Lena was haar voor. ‘Ben jij al 31? Ik dacht dat je 28 was ofzo.’
Ze kenden Lena ondertussen vijf jaar. Ze wist alles over hen, behalve de grote, belangrijke dingen. Leeftijden, wat iemand qua werk deed, dat boeide haar gewoon niet. ‘Ik kan echt niet geloven dat je al 31 bent.’
Elke keek haar weemoedig aan. ‘Ik ook niet. Ik had het er echt moeilijk mee, om dertig te worden.’
‘Waarom?’
‘Als je achttien bent, denk je dat iemand van dertig oud is. Of toch op z’n minst helemaal volwassen. Op je dertigste zou je je leven voor elkaar moeten hebben.’
Lena wond een dreadlock om haar vinger. ‘Dat is een illusie. Ze willen gewoon dat je dat denkt. Trouwen, huizen kopen, kinderen baren, veertig jaar lang dezelfde job doen zonder je ooit af te vragen of dit echt is wat je de rest van je leven wilt doen en wat je daarmee bijdraagt aan de wereld. Zo houden ze ons klein, dom en gehoorzaam.’
Lena stak een nieuwe sigaret op. Wil dronk haar pint leeg en begon aan de volgende. Yves praatte met een kerel die nog groter was dan hijzelf en die de bijnaam De Mammoet had. Niemand leek zijn echte naam te kennen.
Elke leunde tegen de gevel. ‘Ik weet niet waar ik mee bezig ben.’
Lena trapte haar sigaret uit. ‘Niemand weet waar hij mee bezig is. Sommige mensen doen gewoon met meer overtuiging alsof.’
Siberian Meat Grinder begon aan hun set. Yves maande hen aan om naar binnen te gaan. Deze keer was Wil hem voor. Hij nam de pint met een brede grijns aan. Je moest snel zijn als je Yves op bier wilde trakteren.

Lees verder op mijn site.
Published on April 18, 2020 03:54
April 16, 2020
Waarom ik nog op papier schrijf
Ik schrijf veel en vaak, en doe dat meestal op de computer. Maar ik schrijf ook nog op papier. Ik heb altijd een pen en notitieboekje bij me, zelfs op plekken en momenten waarop het heel onwaarschijnlijk is dat ik aan schrijven toe zal komen.
Ik schrijf graag op verplaatsing. Op de trein, omdat ik dan niets anders te doen heb dan uit het raam te staren, na te denken en te schrijven terwijl de dorpen en velden langs me heen schuiven als wolken voor een helderblauwe hemel.
In een koffiehuisje op een rustig middaguur, wanneer het geroezemoes het aantal toelaatbare decibels niet overschrijdt. Op mijn terras in de zomer, met een glas ijsthee met citroen. Of gewoon aan de keukentafel, met een mok dampende koffie en mijn favoriete chocoladekoekjes.
Ik denk verhaallijnen uit terwijl ik sokken opvouw, er komen zinnen naar boven terwijl ik op mijn fiets Haspengouwse heuvels beklim en mijn personages wandelen, kuisen en winkelen met me mee. Tijdens etentjes en concerten zie ik personages ontstaan en tot leven komen. Flarden opgevangen conversatie worden dialogen, dialogen worden verhalen.
Het heeft niet enkel te maken met inspiratie. Van zodra ik mijn computer afsluit en er pen en papier bijneem, valt de druk weg. Die eeuwige druk om dat witte scherm vol te krijgen, om x woorden of pagina’s te schrijven.
Schrijven op papier heeft nog een voordeel: wanneer je met al die volgeschreven kladjes aan de computer gaat zitten, begin je als vanzelf te typen. Ik typ mijn verhalen daarbij niet gewoon over, maar herschrijf ze meteen. Soms kan je beter een tekst helemaal opnieuw schrijven dan in een geschreven tekst te gaan klooien. Zo krijgt de tekst meer tijd om te rijpen en leer je hem door en door kennen.
Soms ben ik heel snel aan het typen, waarbij hele hoofdstukken in één keer uit mijn vingers lijken te vliegen, maar zijn er bepaalde scènes die ik niet of niet goed kan uitwerken. Ik wil dat ze ‘diep’ gaan, omdat ze iets heel essentieels vertellen over het hoofdpersonage of in belangrijke mate bijdragen aan de sfeer van het verhaal, maar ik weet dat als ik het nu in mijn flow uitwerk, het niet helemaal zal worden wat ik wil. Om die ene scène uit te werken, maak ik dan later tijd vrij. Dan zet ik me aan de keukentafel en probeer om minstens een uur lang enkel te schrijven, zonder afleidingen.
Het resultaat is vaak overweldigend. Omdat mijn hele wezen ingesteld is op het uitwerken van die éne, onmogelijke scène, en wellicht ook door het tastbare van pen en papier en het uitsluiten van alle (digitale) prikkels van buitenaf, lukt het plots wél en rolt er een hoofdstuk uit mijn pen dat, daar ben ik zeker van, nooit op een computer tot stand had kunnen komen.
Gek genoeg gebeurt het soms ook dat ik naar mijn computer hol om daarop verder te schrijven. Het lijkt wel alsof sommige dingen beter tot stand komen op een computer en andere op papier. Alsof elk verhaal, elk gedicht, elk hoofdstuk haar eigen medium vereist.
Schrijven, het blijft – naast hard werken – een beetje een magisch gebeuren.
Ik schrijf graag op verplaatsing. Op de trein, omdat ik dan niets anders te doen heb dan uit het raam te staren, na te denken en te schrijven terwijl de dorpen en velden langs me heen schuiven als wolken voor een helderblauwe hemel.
In een koffiehuisje op een rustig middaguur, wanneer het geroezemoes het aantal toelaatbare decibels niet overschrijdt. Op mijn terras in de zomer, met een glas ijsthee met citroen. Of gewoon aan de keukentafel, met een mok dampende koffie en mijn favoriete chocoladekoekjes.
Ik denk verhaallijnen uit terwijl ik sokken opvouw, er komen zinnen naar boven terwijl ik op mijn fiets Haspengouwse heuvels beklim en mijn personages wandelen, kuisen en winkelen met me mee. Tijdens etentjes en concerten zie ik personages ontstaan en tot leven komen. Flarden opgevangen conversatie worden dialogen, dialogen worden verhalen.
Het heeft niet enkel te maken met inspiratie. Van zodra ik mijn computer afsluit en er pen en papier bijneem, valt de druk weg. Die eeuwige druk om dat witte scherm vol te krijgen, om x woorden of pagina’s te schrijven.
Schrijven op papier heeft nog een voordeel: wanneer je met al die volgeschreven kladjes aan de computer gaat zitten, begin je als vanzelf te typen. Ik typ mijn verhalen daarbij niet gewoon over, maar herschrijf ze meteen. Soms kan je beter een tekst helemaal opnieuw schrijven dan in een geschreven tekst te gaan klooien. Zo krijgt de tekst meer tijd om te rijpen en leer je hem door en door kennen.
Soms ben ik heel snel aan het typen, waarbij hele hoofdstukken in één keer uit mijn vingers lijken te vliegen, maar zijn er bepaalde scènes die ik niet of niet goed kan uitwerken. Ik wil dat ze ‘diep’ gaan, omdat ze iets heel essentieels vertellen over het hoofdpersonage of in belangrijke mate bijdragen aan de sfeer van het verhaal, maar ik weet dat als ik het nu in mijn flow uitwerk, het niet helemaal zal worden wat ik wil. Om die ene scène uit te werken, maak ik dan later tijd vrij. Dan zet ik me aan de keukentafel en probeer om minstens een uur lang enkel te schrijven, zonder afleidingen.
Het resultaat is vaak overweldigend. Omdat mijn hele wezen ingesteld is op het uitwerken van die éne, onmogelijke scène, en wellicht ook door het tastbare van pen en papier en het uitsluiten van alle (digitale) prikkels van buitenaf, lukt het plots wél en rolt er een hoofdstuk uit mijn pen dat, daar ben ik zeker van, nooit op een computer tot stand had kunnen komen.
Gek genoeg gebeurt het soms ook dat ik naar mijn computer hol om daarop verder te schrijven. Het lijkt wel alsof sommige dingen beter tot stand komen op een computer en andere op papier. Alsof elk verhaal, elk gedicht, elk hoofdstuk haar eigen medium vereist.
Schrijven, het blijft – naast hard werken – een beetje een magisch gebeuren.

Published on April 16, 2020 23:56
Schrijven, een heerlijke marteling
Ik hoor weleens schrijvers verzuchten dat ze een hekel hebben aan schrijven. Of dat het een hele strijd is. Een opgave. Dat ze maar niet aan hun bureau kunnen blijven zitten om eindelijk dat verhaal in één lange flow op papier te zetten. Eerlijk? Ik hou van schrijven en geniet intens van het hele proces.
Oké, ik heb er niet altijd even veel zin, dat is waar. Soms wil ik ook weleens gewoon wat anders doen met mijn dag. Uitgaan. Sporten. Oefenen voor het WK Zetelhangen Op Zondagmiddag. Maar ik ben naast auteur ook freelance tekstschrijver, dus zit mijn agenda vaak vol met betaalde opdrachten en strakke deadlines. Dat maakt dat ik soms wekenlang helemaal niet aan het schrijven van proza en poëzie toe kom.
Wanneer ik dan wél tijd heb, wil ik daar ook optimaal gebruik van maken. Want wat ik ook aan het doen ben, waar ik me ook maar bevind, ergens in mijn achterhoofd wemelt het steevast van de schrijfplannen. Als ik lang genoeg blijf zitten, komt de goesting snel genoeg en geraak ik vanzelf in de flow.
Het is zo’n beetje als met sporten: soms heb je geen zin om je wandelschoenen aan te trekken of op je fiets te springen, maar eens je buiten bent, tussen de velden of in het bos, dan geniet je er met volle teugen van en begrijp je niet waarom je aanvankelijk aarzelde. Dat heb ik ook met schrijven.
Schrijven of net geschreven hebben? That is the question
Sommigen beweren dat ze niet graag schrijven, maar vooral genieten van het gevoel ‘net geschreven te hebben’. Ook daar komt de vergelijking met sporten weer kijken. Wat is er namelijk fijner dan na een flinke workout een warme douche nemen, na een winterwandeling opwarmen met een grote mok thee of genieten van dat fijne gevoel dat je je spieren écht hebt gebruikt – dat je überhaupt spieren hebt? 🙂
Zelf geniet ik (gelukkig!) enorm van het moment zelf, het opgaan in het schrijven. Natuurlijk is het soms hard werken. Uiteraard is het niet altijd fijn om voor de zoveelste keer door diezelfde tekst te gaan, zoekend naar taalfouten, kromme zinnen of overbodige passages. Maar het is toch gewoon heerlijk om hele werelden te creëren met je pen? Om zinnen bij te schaven, je gedachten tot leven te wekken, mensen te raken met wat je schrijft?
Ik kan me geen betere drijfveer voor schrijven voorstellen dan het plezier van het schrijven zelf. Als het je enkel te doen is om het ‘geschreven te hebben’, vrees ik dat je het niet lang volhoudt.
Mijn advies: geniet van het moment. Maak je geen zorgen om het resultaat, denk nog niet aan die boekpresentatie vooraleer je zelfs maar halfweg hoofdstuk één bent en schrijf gewoon. Daar draait het om, dat is de essentie. Jij en dat schriftje of computerscherm. De rest is bijzaak. Overbodige ruis.
(c) Leen Raats
Oké, ik heb er niet altijd even veel zin, dat is waar. Soms wil ik ook weleens gewoon wat anders doen met mijn dag. Uitgaan. Sporten. Oefenen voor het WK Zetelhangen Op Zondagmiddag. Maar ik ben naast auteur ook freelance tekstschrijver, dus zit mijn agenda vaak vol met betaalde opdrachten en strakke deadlines. Dat maakt dat ik soms wekenlang helemaal niet aan het schrijven van proza en poëzie toe kom.
Wanneer ik dan wél tijd heb, wil ik daar ook optimaal gebruik van maken. Want wat ik ook aan het doen ben, waar ik me ook maar bevind, ergens in mijn achterhoofd wemelt het steevast van de schrijfplannen. Als ik lang genoeg blijf zitten, komt de goesting snel genoeg en geraak ik vanzelf in de flow.
Het is zo’n beetje als met sporten: soms heb je geen zin om je wandelschoenen aan te trekken of op je fiets te springen, maar eens je buiten bent, tussen de velden of in het bos, dan geniet je er met volle teugen van en begrijp je niet waarom je aanvankelijk aarzelde. Dat heb ik ook met schrijven.
Schrijven of net geschreven hebben? That is the question
Sommigen beweren dat ze niet graag schrijven, maar vooral genieten van het gevoel ‘net geschreven te hebben’. Ook daar komt de vergelijking met sporten weer kijken. Wat is er namelijk fijner dan na een flinke workout een warme douche nemen, na een winterwandeling opwarmen met een grote mok thee of genieten van dat fijne gevoel dat je je spieren écht hebt gebruikt – dat je überhaupt spieren hebt? 🙂
Zelf geniet ik (gelukkig!) enorm van het moment zelf, het opgaan in het schrijven. Natuurlijk is het soms hard werken. Uiteraard is het niet altijd fijn om voor de zoveelste keer door diezelfde tekst te gaan, zoekend naar taalfouten, kromme zinnen of overbodige passages. Maar het is toch gewoon heerlijk om hele werelden te creëren met je pen? Om zinnen bij te schaven, je gedachten tot leven te wekken, mensen te raken met wat je schrijft?
Ik kan me geen betere drijfveer voor schrijven voorstellen dan het plezier van het schrijven zelf. Als het je enkel te doen is om het ‘geschreven te hebben’, vrees ik dat je het niet lang volhoudt.
Mijn advies: geniet van het moment. Maak je geen zorgen om het resultaat, denk nog niet aan die boekpresentatie vooraleer je zelfs maar halfweg hoofdstuk één bent en schrijf gewoon. Daar draait het om, dat is de essentie. Jij en dat schriftje of computerscherm. De rest is bijzaak. Overbodige ruis.
(c) Leen Raats

Published on April 16, 2020 00:25
April 15, 2020
10 absurde dialogen uit mijn roman
In mijn roman ‘De schade beperken’ volgen we Wil en Elke, twee rebelse vriendinnen. Hun vriendschap is even intens als grillig. Gaandeweg kom je er als lezer achter wat er gebeurd is, vijftien jaar geleden én in een recenter verleden. De flashbacks worden steeds meer verweven met het heden. Want hoe graag Wil en Elke het verleden ook achter zich zouden willen laten: de gevolgen blijven nazinderen. Het boek wordt voortgedreven door rockmuziek, bier en absurde conversaties. Dit zijn er enkele.
De wet van Murphy
Elke bestelde drie tripels. De barman keek hen verbijsterd aan. ‘Zijn jullie glazen nu weeral leeg?’
Wil liet een luide boer. ‘Jep.’
‘Hoe komt dat?’
Wil vouwde haar handen in elkaar. ‘De wetten van de zwaartekracht.’
‘De wet van Murphy!’ vulde Elke aan.
‘De stelling van Pythagoras,’ zei Lena met een uitgestreken gezicht.
De barman schudde het hoofd. ‘Ik had maar niets moeten vragen.’
Wil zwaaide met haar lege glas. ‘Zo is dat. Minder vragen, meer tappen. Dankjewel.’
Rainbow in the dark
Lena wond een dreadlock om haar vinger. ‘Soms heb ik echt het gevoel dat ik helemaal vastzit in de Vlaamse klei. Dat gewone, dat brave, dat burgerlijke. We zijn hier te goed voor.’
‘Yes, sister!’ Elke sloeg Lena hard op de rug. ‘Wij zijn geboren om te schitteren. Wij zijn regenbogen. Regenbogen in het donker. Zoals in dat liedje van Dio – hoe heet dat ook alweer, Wil?’
‘Rainbow in the dark.’
‘Juist! Regenbogen in het donker, zeg ik je.’ Elke krabde aan haar ongeschoren oksel. ‘We schitteren en stralen, maar niemand die het ziet.’
Kabouter op de weg
‘Ik heb een van uw kabouters gezien.’
Het gezicht van de vrouw verstrakte nog. ‘Waar?’
‘Bij het pleintje. Hij stond midden op straat.’
De deur ging wat verder open. ‘Waar is hij nu?’
‘Nog steeds op het plein. Ik heb hem op een bankje gezet.’
Ze sperde haar ogen wijd open. ‘Waarom?’
‘Omdat ik niet wist dat hij van u was. En ik kon hem toch niet midden op straat laten staan?’
‘Neen, inderdaad.’
Ducttape
‘Het voelt een beetje alsof ik gebroken ben en gemaakt moet worden. Haal de ducttape.’
‘We hebben geen ducttape in huis.’
Elke hing nu ondersteboven in de zetel en keek Wil aan met haar grote, groene ogen. ‘Iedereen heeft ducttape in huis.’
‘Wij niet.’
‘Dan gaan we het morgen kopen.’
‘Oké. Morgen kopen we ducttape. Nog iets?’
‘Paperclips.’
‘Waarom paperclips?’
‘Daar kan je van alles mee.’
‘Zoals?’
‘Nooit naar MacGyver gekeken?’
‘Neen.’
‘Ik ook niet. Maar die zou dus wel weten wat doen met paperclips.’
Gedeelde zieligheid
‘God, wat zijn we zielig!’
‘We zijn beyond zielig. We zijn zo zielig, dat we zielig niet eens meer zouden zien als we over onze schouders keken.’ Elke boog zich voorover, haalde twee flesjes Desperados uit de ijskast en gaf er een aan Wil. Ze tikten de halzen van hun flesjes tegen elkaar. ‘Op zieligheid.’
‘Gedeelde zieligheid is dubbele zieligheid!’
‘Halve.’
‘Dubbele.’
Daar moest Wil even over nadenken. ‘Je hebt gelijk.’
Netels
Joris boog zich naar Wil over. ‘Daarvoor haal ik mijn handen niet uit mijn zakken.’
Het was een uitdrukking die ze Joris vaak hoorde gebruiken. Hij had dan ook heel vaak zijn handen in zijn zakken. ‘Waarvoor haal jij eigenlijk wel je handen uit je zakken?’
Hij deed alsof hij nadacht. ‘De laatste keer moet ergens midden jaren ‘90 geweest zijn.’
‘En hoe beviel dat?’
‘Een nare ervaring.’
‘Een netelige kwestie.’
‘Zeer netelig.’
‘Zo netelig als euh…’
‘Een netel?’ probeerde Joris.
‘Zo netelig nu ook weer niet.’
‘Netels zijn dan ook erg netelig.’
‘Meer zelfs: ze staan bekend om hun neteligheid.’
Jaag me niet op
‘Ik denk dat ik moet kotsen.’ Elke viel op haar knieën op een van de vele keurige grasperkjes die de wijk rijk was.
‘Doe dat dan.’
‘Jaag me niet op.’
‘Ik jaag je niet op.’
Nasi goreng
‘Op een schaal van een tot tien: hoe erg haat je me momenteel?’
‘Ik heb zin in Chinees.’
Bijzondere hand
‘Alles is zo bijzonder.’
‘Wat dan?’
‘Alles. Dit leven. Dat ik hier nu langs je zit in deze auto, dat we onder deze maan rijden.’ Ze giechelde en stak haar hand uit. ‘Kijk dan naar mijn hand. Mijn vingers, hoe ze bewegen.’
‘Dat is gewoon je hand. Die heb je al eenendertig jaar.’
‘Dat is het nu net! Ik heb deze hand al eenendertig jaar en ik heb er nog nooit naar gekeken. Nu ja, ik heb er wel naar gekeken natuurlijk, maar ik heb er nooit naar gekéken, weet je wel?’
‘Volgens mij ben je zo stoned als een garnaal.’
Lelijke tattoo
‘Daar woont Gunther.’
Wil kwam tot stilstand en zette met een overdreven zwaaibeweging haar ene voet naast de andere. ‘Gunther?’
Elke leunde op de brievenbus. Het ijzeren ding piepte alsof het elk moment uit elkaar kon vallen. ‘Je weet wel, mijn ex.’
Wil giechelde wat onnozel en blies een lok weerbarstig haar uit haar gezicht. Haar Janis Joplin-kapsel was in de loop van de nacht geëvolueerd naar een haarbos die deed denken aan een blonde Robert Smith die drie uur in een sneeuwstorm heeft rondgelopen. ‘Je zal iets specifieker moeten zijn.’
Elke keek haar geërgerd aan. ‘Lang. Kort haar. Veel tattoos.’
‘Oh, die met zijn lelijke tattoos.’ De kralenkettingen rond haar nek rinkelden. Wat was ze die dingen beu.
‘Zo lelijk waren ze niet.’
‘Kom aan!’ Wil liet een luide boer. ‘Zeker die mislukte Indiaan op zijn bovenarm. Ik bedoel maar, een dikke, Amerikaanse trucker zou er misschien nog mee wegkomen, maar Gunther niet.’
‘Dat was geen Indiaan.’
‘Wat was het dan?’
‘Een leeuw. Denk ik.’
‘Dat is nog erger.’
De wet van Murphy
Elke bestelde drie tripels. De barman keek hen verbijsterd aan. ‘Zijn jullie glazen nu weeral leeg?’
Wil liet een luide boer. ‘Jep.’
‘Hoe komt dat?’
Wil vouwde haar handen in elkaar. ‘De wetten van de zwaartekracht.’
‘De wet van Murphy!’ vulde Elke aan.
‘De stelling van Pythagoras,’ zei Lena met een uitgestreken gezicht.
De barman schudde het hoofd. ‘Ik had maar niets moeten vragen.’
Wil zwaaide met haar lege glas. ‘Zo is dat. Minder vragen, meer tappen. Dankjewel.’
Rainbow in the dark
Lena wond een dreadlock om haar vinger. ‘Soms heb ik echt het gevoel dat ik helemaal vastzit in de Vlaamse klei. Dat gewone, dat brave, dat burgerlijke. We zijn hier te goed voor.’
‘Yes, sister!’ Elke sloeg Lena hard op de rug. ‘Wij zijn geboren om te schitteren. Wij zijn regenbogen. Regenbogen in het donker. Zoals in dat liedje van Dio – hoe heet dat ook alweer, Wil?’
‘Rainbow in the dark.’
‘Juist! Regenbogen in het donker, zeg ik je.’ Elke krabde aan haar ongeschoren oksel. ‘We schitteren en stralen, maar niemand die het ziet.’
Kabouter op de weg
‘Ik heb een van uw kabouters gezien.’
Het gezicht van de vrouw verstrakte nog. ‘Waar?’
‘Bij het pleintje. Hij stond midden op straat.’
De deur ging wat verder open. ‘Waar is hij nu?’
‘Nog steeds op het plein. Ik heb hem op een bankje gezet.’
Ze sperde haar ogen wijd open. ‘Waarom?’
‘Omdat ik niet wist dat hij van u was. En ik kon hem toch niet midden op straat laten staan?’
‘Neen, inderdaad.’
Ducttape
‘Het voelt een beetje alsof ik gebroken ben en gemaakt moet worden. Haal de ducttape.’
‘We hebben geen ducttape in huis.’
Elke hing nu ondersteboven in de zetel en keek Wil aan met haar grote, groene ogen. ‘Iedereen heeft ducttape in huis.’
‘Wij niet.’
‘Dan gaan we het morgen kopen.’
‘Oké. Morgen kopen we ducttape. Nog iets?’
‘Paperclips.’
‘Waarom paperclips?’
‘Daar kan je van alles mee.’
‘Zoals?’
‘Nooit naar MacGyver gekeken?’
‘Neen.’
‘Ik ook niet. Maar die zou dus wel weten wat doen met paperclips.’
Gedeelde zieligheid
‘God, wat zijn we zielig!’
‘We zijn beyond zielig. We zijn zo zielig, dat we zielig niet eens meer zouden zien als we over onze schouders keken.’ Elke boog zich voorover, haalde twee flesjes Desperados uit de ijskast en gaf er een aan Wil. Ze tikten de halzen van hun flesjes tegen elkaar. ‘Op zieligheid.’
‘Gedeelde zieligheid is dubbele zieligheid!’
‘Halve.’
‘Dubbele.’
Daar moest Wil even over nadenken. ‘Je hebt gelijk.’
Netels
Joris boog zich naar Wil over. ‘Daarvoor haal ik mijn handen niet uit mijn zakken.’
Het was een uitdrukking die ze Joris vaak hoorde gebruiken. Hij had dan ook heel vaak zijn handen in zijn zakken. ‘Waarvoor haal jij eigenlijk wel je handen uit je zakken?’
Hij deed alsof hij nadacht. ‘De laatste keer moet ergens midden jaren ‘90 geweest zijn.’
‘En hoe beviel dat?’
‘Een nare ervaring.’
‘Een netelige kwestie.’
‘Zeer netelig.’
‘Zo netelig als euh…’
‘Een netel?’ probeerde Joris.
‘Zo netelig nu ook weer niet.’
‘Netels zijn dan ook erg netelig.’
‘Meer zelfs: ze staan bekend om hun neteligheid.’
Jaag me niet op
‘Ik denk dat ik moet kotsen.’ Elke viel op haar knieën op een van de vele keurige grasperkjes die de wijk rijk was.
‘Doe dat dan.’
‘Jaag me niet op.’
‘Ik jaag je niet op.’
Nasi goreng
‘Op een schaal van een tot tien: hoe erg haat je me momenteel?’
‘Ik heb zin in Chinees.’
Bijzondere hand
‘Alles is zo bijzonder.’
‘Wat dan?’
‘Alles. Dit leven. Dat ik hier nu langs je zit in deze auto, dat we onder deze maan rijden.’ Ze giechelde en stak haar hand uit. ‘Kijk dan naar mijn hand. Mijn vingers, hoe ze bewegen.’
‘Dat is gewoon je hand. Die heb je al eenendertig jaar.’
‘Dat is het nu net! Ik heb deze hand al eenendertig jaar en ik heb er nog nooit naar gekeken. Nu ja, ik heb er wel naar gekeken natuurlijk, maar ik heb er nooit naar gekéken, weet je wel?’
‘Volgens mij ben je zo stoned als een garnaal.’
Lelijke tattoo
‘Daar woont Gunther.’
Wil kwam tot stilstand en zette met een overdreven zwaaibeweging haar ene voet naast de andere. ‘Gunther?’
Elke leunde op de brievenbus. Het ijzeren ding piepte alsof het elk moment uit elkaar kon vallen. ‘Je weet wel, mijn ex.’
Wil giechelde wat onnozel en blies een lok weerbarstig haar uit haar gezicht. Haar Janis Joplin-kapsel was in de loop van de nacht geëvolueerd naar een haarbos die deed denken aan een blonde Robert Smith die drie uur in een sneeuwstorm heeft rondgelopen. ‘Je zal iets specifieker moeten zijn.’
Elke keek haar geërgerd aan. ‘Lang. Kort haar. Veel tattoos.’
‘Oh, die met zijn lelijke tattoos.’ De kralenkettingen rond haar nek rinkelden. Wat was ze die dingen beu.
‘Zo lelijk waren ze niet.’
‘Kom aan!’ Wil liet een luide boer. ‘Zeker die mislukte Indiaan op zijn bovenarm. Ik bedoel maar, een dikke, Amerikaanse trucker zou er misschien nog mee wegkomen, maar Gunther niet.’
‘Dat was geen Indiaan.’
‘Wat was het dan?’
‘Een leeuw. Denk ik.’
‘Dat is nog erger.’

Published on April 15, 2020 23:58