Roos van Rijswijk's Blog
September 5, 2025
Update in veel tekst
Het zou zo leuk zijn, denk ik vaak, als het me daadwerkelijk zou lukken op regelmatige basis een stukje te tikken voor op deze plek. Maar goed, ik denk wel meer, en eigenlijk doe ik zo’n beetje alles in mijn leven op onregelmatige basis.
Waar ik maar mee wil zeggen dat u het wel weer eens van me hoort als ik uitermate dringend ergens iets van vind. Of als ik weer eens op gang moet komen. Of als ik vind dat u moet weten wat ik uitvoer. Zoals…
… waar ik momenteel erg veel van moet vinden maar niets over mag zeggen, is iedere oorspronkelijk Nederlandstalige roman die er dit kalenderjaar wordt uitgebracht, want ik zit in de jury van de Libris Literatuur Prijs. De dozen boeken worden met steekwagens afgeleverd en omdat ik nogal kleinbehuisd ben heb ik mijn bedje maar weggedaan om voortaan tussen twee kaften te slapen. De uitreiking van de prijs vindt plaats in mei 2026, dus wordt vervolgd.
… samen met Froukje van der Ploeg begeleid ik elk jaar een aantal schrijfweken. Er rest ons er nog één, in Kloosterburen, van 21 t/m 27 september. Ik vermeld dit hier omdat er ineens twee plekken vrij zijn gekomen. GRIJP JE KANS! Ik ben natuurlijk niet geheel onbevooroordeeld als ik zeg dat alleen al de locatie (een oud doch comfortabel klooster dat nu een hotel is) het waard is om massaal voor aan de schrijf te gaan, maar ik zeg het toch. Alle niveaus en genres welkom.
… het kwam na het Moeras allemaal een beetje moeizaam (tragisch, ellendig, langzaam, hortend, piepend, wee, mij) op gang, maar ik schrijf heus nog wel eens wat. Het meeste bewaar ik nog even in lades, mappen, word-documenten en kluizen, maar soms stuur ik iets ouds of nieuws de wereld in. Zo kun je het korte verhaal Verzekering lezen op de site van ILFU. In het septembernummer van de Gids staat het verhaal Bodemhart, online achter een betaalbuur, offline in de betere boekhandel en bibliotheek.
… in NRC vind ik ook nog steeds op onregelmatige basis iets van boeken.
… en als ik niet lees, schrijf of lig te jammeren over het feit dat een schrijver helemaal moet schrijven om iets geschreven te hebben, interview ik schrijvers. Zo spreek ik op 27 september, na afloop van zijn Belle van Zuylenlezing, met Ocean Vuong. En onlangs presenteerde ik voor de SLAA het programma ‘Schrijf me!’ weer eens. Je kunt dat programma terugluisteren en horen hoe Maria Kager, Gustaaf Peek en Connie Palmen over hun debuutromans denken. Mocht je, net als ik, lid zijn van ILFU kun je hier een gesprek met de ongekroonde koningin van het korte verhaal (Samantha Schweblin!) terugkijken.
OKE!, KLAAR!
Tot zover de updates, ik voel me een beetje viezig nu, maar één van de meer ondankbare taken van het freelancersbestaan is dat je mensen moet laten weten dat je freelance bestaat. Ik besta, mensen!
Het bericht Update in veel tekst verscheen eerst op Roos van rijswijk.
March 8, 2025
Moet dat nou
Ik weet niet zo goed of ik hierover moet schrijven. Wat, ook. Ik liep in Utrecht over straat een prima dag te hebben, bedoel ik, en die dag bleef ook prima, maar dit schrijf ik de dag erna. Naast de zon, een terras met een vriend, de krakend verse Domtoren, bleef er nog iets hangen.
Onderweg naar het terras passeerde ik een goedbedoelde poster tegen straatintimidatie. De precieze tekst kan ik me niet herinneren. Ik deed mijn best hem gelijk te vergeten omdat ik hem zo onvoorbereid tegenkwam. Het deed me, heel even, op deze prima dag, met mijn ogen knipperen. Zoals je doet wanneer iemand je ineens met een waterpistooltje in je gezicht schiet, denk ik.
Als je mij hebt gehad ben je wel weer hetero. Zoiets. Ik maak je wel hetero? Van een echte man word je weer hetero? Ik heb de precieze tekst niet onthouden maar ken alle varianten. Vooral van vroeger. Uitgesproken door losse mannen, in hun eentje, terwijl ik hand in hand liep met mijn verkering. Door groepjes mannen die meenden dat ik er uitzag alsof ik ze niet wilde. Door de mannen, jongens nog, nadat ze me tegen een muur, of het fietsenrek onder het station, hadden gewerkt om met hun hand op het kruis van mijn broek éven te voelen wat erin zat. Door mannen die ik van me af moest worstelen.
Het is zo grotesk dat ik nog steeds bang ben dat mensen denken dat ik lieg als ik het ze vertel. Of dat ze denken dat ik een mannenhater ben. Of dat ze zich heel erg zorgen gaan maken om mijn geestelijk welbevinden – het gaat prima. Zelfs die dagen bleven meestal prima. Ik weet niet hoe ik dat deed, het is denk ik aanleg, geen vaardigheid. Niet het besluit dat ze je niet kunnen breken, maar, weet ik veel, genetische balls of steel, een bord voor m’n kop, het absurde idee dat het er nu eenmaal erbij hoort, de wetenschap – die heb ik altijd gehad – dat er ook vrienden bestonden. Ik heb altijd liefhebbende mensen om me heen gehad, ik wel.
Prima, prima, maar net niet helemaal. Dat is het moeilijke met schrijven over zaken als deze; ik wil geen aansteller zijn. Ik wil dat je weet dat ík weet dat het veel erger kan. Dat je weet dat ik weet vanuit welke positie ik nu schrijf; die van een vrouw die een relatie heeft met een vrouw en daar op werkelijk geen enkel punt van haar leven last van ondervindt.
Nou ja, soms laat je los. Je laat elkaars handen los bij groepen mannen, voetbalgeluiden, onbestemd geschreeuw uit een onbestemde richting, straatrumoer dat over kan slaan. Je laat los als je balls even wat minder of steel zijn. Soms heb je het idee dat je in een gesprek beter over je ‘partner’ of ‘wederhelft’ kunt spreken. Niet uit angst maar omdat je niet die ánder wil zijn, zo iemand met een wonderlijk randje. Ik weet het: als ik mijn mond houd ben ik zelden de ander, mijn voorkomen is een toegangskaart naar gemak. Ik kan ervoor kiezen het ongemak niet over mezelf uit te roepen.
Straks ga ik naar de kapper. Dat doe ik niet zo vaak. Ik laat mijn haar meestal vrij kort knippen, niet uit zuinigheidsoverwegingen maar omdat ik dat mooi vind. Vervolgens ga ik een nogal aparte glijdende schaal in: hoe korter geleden het kappersbezoek, hoe vaker ik in het fietsverkeer niet ‘hoer’ of ‘kankerwijf’, maar ‘pot’ of ‘homo’ word genoemd. Dat was ook zo toen ik een relatie met een man had – je zult me nooit iets vaststaands horen beweren over mijn geaardheid, dat is aan anderen.
In de buurt waar ik woon hoor ik soms ‘lesbi’ in het voorbijgaan tot mijn haar weer langer is, dan hoor ik niks.
Nee nee, niet elke dag, niet de hele dag, gewoon heel af en toe, geeft niets, gaat prima, kan erger, iedereen krijgt weleens iets naar zijn kop geslingerd, ik tel mijn zegeningen. Begrijp me in godsnaam niet verkeerd. Vannacht heb ik van de poster gedroomd. Er zijn dagen dat ik me voor vertrek even omkleed omdat het ‘er zo vanaf druipt’ en nou ja, prima, ik heb uiteindelijk alle kleren in mijn kast zelf uitgekozen. Wat doe ik nou moeilijk.
Ik liep langs de goedbedoelde poster tegen straatintimidatie (stond eronder dat je er iets van moest zeggen als je dit zag gebeuren? Ik denk het) en las een intimiderende tekst. Moet dat nou, dacht ik, even van mijn stuk, een paar seconden muurtjefietsenrekbroek. Moet je dat nou herhalen? Ik stelde me voor dat die poster vroeger onder het station had gehangen. Ik weet zeker dat de jongens onder het station – een anonieme massa, een carrousel aan petjes en acné – de tekst als inspiratiebron hadden gezien. Door de ‘mag niet’ nóg aantrekkelijker. Hilarisch, zelfs. Ik denk niet dat de poster effectief is, bedoel ik.
En moet dat nou, die tekst, zo in je blote gezicht terwijl je er niet op berekend bent?
Maar in zekere zin doe ik nu hetzelfde. Wie mag wat herhalen? Moeten we elkaar waarschuwen, had er een tigger warning boven deze tekst moeten staan? Maar wat dan met dat het leven überhaupt stekelig en onvoorspelbaar is? Wat doe ik nou moeilijk?
Zo veel twijfels over het schrijven. Want het herhalen. Want het gaat prima. Want een woord kan een schrikeffect hebben. Want het mogelijke verwijt van effectbejag. Want de incompleetheid van één verhaal van één mens. Het gaat natuurlijk om al die verhalen bij elkaar, dat snap ik wel. Om de voorzichtige, de boze, de rauwe, de mooie verhalen. Ze (x/v/m) stonden vandaag samen op de Dam te protesteren als één massa. Vallen als ze naar huis gaan weer uiteen in mensen met wie het prima gaat, of niet, maar ze zijn er. We zijn er.
Het bericht Moet dat nou verscheen eerst op Roos van rijswijk.
March 6, 2025
Gelijkenis
Voordat Sara Baume aanschuift bij de ILFU-boekenclub praat ik met mensen die haar roman Weken, maanden, jaren hebben gelezen. Er zitten veel mensen aan tafel, Baume heeft een fanschare in Nederland. Een van de lezers die ik herken is J., ik knik naar hem, hij knikt terug met een lichte vraag in zijn blik. Wat is dat toch, denk ik: de ene keer kom ik hem tegen en krijg ik een vriendschappelijke klap op m’n schouder, en de andere keer lijkt hij me niet te kennen. Zou hij een broer hebben die erg op hem lijkt? Is het hem wel?
Ik vraag de mensen van zo’n leesclub altijd eerst om even hun naam te noemen. Niet dat ik al die namen onthoud: ik wil gewoon dat mensen even hun stem hebben gebruikt, zodat het straks gemakkelijker is om hem nog eens te gebruiken.
‘J.,’ zegt de man.
Zie je wel, denk ik.
Hij zegt dat hij de roman eerst in het Engels las, maar door alle botanische termen overstapte op het Nederlands, en toen ontdekte hoe prachtig de vertaling van Lette Vos is.
Als in het tweede uur Sara Baume is aangeschoven vertelt ze dat Lette Vos en zij bevriend zijn geraakt; dat Vos wel eens in haar huis verbleef, het huis dat in ietwat gefictionaliseerde vorm het decor vormt voor de roman, en dat ze dat in het kader van haar vertalingen heel leuk vond. Vos, gaat Baume verder, probeert een stem te vangen, en dat betekent soms iets meer dichterlijke vrijheid nemen dan een een-op-een vertaling leveren. Ze noemt wat voorbeelden, zoals dat de plekken in de roman waar Baume iets doet met de spatiëring tussen woorden (die staan soms verder uit elkaar, of vormen een soort trappetje op de bladzij) er in de vertaling van Vos net anders uitzien.
Het was mij ook al opgevallen tijdens het lezen, de kwaliteit van de vertaling. Soms weet je dat zelfs zonder het origineel ernaast, geloof ik. Dan leest een boek niet als een vertaling. Zelf ben ik geen vertaler, dus ik weet niet of het waar is wat ik hier schrijf, en misschien is het ook niet altijd toepasbaar op alle boeken (wat is dat wel, kun je je afvragen) maar ik denk dat het te maken heeft met precies die vrijheid – die je dan, vermoed ik, wel vergund moet zijn door schrijver en uitgever. Wanneer er in het origineel iets met ritme, stijl, taalspel wordt gedaan, sla je de vertaling natuurlijk helemaal dood als je dat negeert. Boeken die wél als een vertaling lezen hebben vaak iets klinisch. Alsof het Nederlands geen rafels, barsten en franje kan hebben. De dingen die een taal doen leven.
Aan het eind van de avond laten sommige deelnemers hun boeken signeren door Baume. J. brengt ook een boek van mij mee zodat ik er iets in kan schrijven.
‘J., heet ik,’ zegt hij, geheel ten overvloede.
Nu heb ik het niet meer. Ik vraag hem of hij de achternaam draagt die ik bij hem vermoed.
Nee dus. Ongelooflijk
‘Ik vroeg me al af,’ zegt hij, ‘waarom je altijd zo enthousiast zwaaide als je me zag. Ik dacht dat je me misschien kende van dit soort evenementen.’
‘Nou, ook dus,’ zeg ik, ‘maar ik moet je even een foto laten zien.’
Ik zoek met mijn telefoon een foto op van de mij bekende J. op. Nu ik die zo voor me zie is het duidelijk dat de gelijkenis niet zo hevig is als ik dacht. J. de Tweede knikt beleefd; ja, nu ik dat zo aanwijs: misschien dat hij in die éne foto wel een beetje gelijkenis ziet.
Terug naar huis, in de trein, kijk ik nog eens naar de foto van J. de Eerste. Met mijn ogen dicht probeer ik het gezicht van J. de Tweede op mijn netvlies terug te halen. Het lukt niet. Voortaan zal ik altijd abuis zijn als ik één der twee J.’s tref. Ik weet dat ze verschillen, maar in mijn hoofd lijken ze door dat jarenlange misverstand nu op elkaars levensechte vertaling.
Het bericht Gelijkenis verscheen eerst op Roos van rijswijk.
February 13, 2025
Naakt, kosmos
Een paar jaar geleden kreeg ik een vraag van Floor Buschenhenke. Of ik, in naam van de wetenschap, in mijn blootje wilde gaan staan. Ja, antwoordde ik. Natuurlijk!
Het blootje is niet letterlijk. Eigenlijk, durf ik te zeggen, was het nog naakter. Het betrof een onderzoek dat het schrijfproces van schrijvers volgt. Floor legde uit, en ik parafraseer hier onwetenschappelijk inaccuraat, dat er weliswaar onderzoek is geweest naar schrijfprocessen, maar dat dat voornamelijk is gebaseerd op handgeschreven manuscripten. Je kunt daarop de doorhalingen zien, pijltjes, opmerkingen, tránen – als je mazzel hebt kun je zo de totstandkoming van een hele roman voor je neus uitspreiden. Maar hoe schrijvers het doen in een tekstverwerker, daar was nog weinig over bekend.
Floor zou me een laptop lenen. Elke toetsaanslag zou vastgelegd worden. Mijn taak was eenduidig: een kort verhaal schrijven. Vervolgens zouden zij en haar collegae dat proces binnenstebuiten keren. Dat ik ja zei is vooral te danken aan mijn tijd aan de Vrije Universiteit. Daar was een professor, wijlen Dick Schram, die groot voorstander was van de empirische literatuurwetenschap. Dat je dingen kunt méten. Uitrekenen. Ik vind die combinatie bijzonder: het onberekenbare van kunst toch in grafieken pogen te vatten.
Nu is het proefschrift van Floor er. Entering stories; decoding born-digital fiction writing through keystroke logging. Elf naakte schrijvers*, waaronder ik dus. Het verhaal dat ik schreef heet ‘Zorgvlied’, het staat ook in mijn verhalenbundel De dwaler. Het gaat over een moeder en haar ruim volwassen kind, ze maken tijdens een lockdown een wandeling over de begraafplaats Zorgvlied. Langzaam maar zeker blijkt dat de dochter niet alleen met haar moeder praat, maar ook met alle voormoeders, die ze in een stoet over de begraafplaats volgen.
Zoals het gaat met korte verhalen vergat ik direct na het schrijven van het verhaal hoe het in godsnaam tot stand was gekomen. Er zijn schrijvers, zoals (Muze hebbe haar ziel) Renate Dorrestein, die zeggen dat hun verhalen ‘uit de kosmos’ komen, dat ze al bestaan, dat ze alleen maar door een schrijver opgeschreven hoeven te worden. Zelf geloof ik daar niet zo in, maar ik snap de gedachte wel. Je schrijft iets, leest het later terug en denkt: hoe ben ik dáár nu weer op gekomen? Waar kwam dit nu vandaan?
Enter Buschenhenke. Nu kan ik het hele proces van begin tot eind teruglezen. ‘Contrary to most participants,’ staat er bijvoorbeeld te lezen, ‘Van Rijswijk has not made notes or plans before starting her story.’ Er is een hele paragraaf geweid aan de ‘non-linearity’ van mijn schrijfproces. Ik lees dat ik in twee documenten werkte: Word en een digitaal kladblok. Op een bepaald moment heb ik het hele verhaal van Word naar het kladblok verplaatst, om het in het Word document alles een soort van over te typen. Niet heel efficiënt. Story of my life.
Omdat het proefschrift nogal lijvig is heb ik het nog niet helemaal gelezen, ik bladerde wat, las oppervlakkig door mijn eigen schrijfproces heen, dat me vooral overkomt als het proces van iemand die gewoon maar ergens gaat staan en schijnbaar willekeurig bakstenen gaat staan stapelen, op schijnbaar willekeurige plekken, in de hoop dat er op een bepaald moment iets als een fundament ontstaat. Ik moest gelijk denken aan de roman die ik onlangs heb weggegooid. Ik geloof dat dat wel twintig documenten waren met duizenden bakstenen, verspreid over een oppervlak ter grootte van een miljoenenstad. Er ontstond niks. Temidden van de ravage was een radeloze schrijver steeds driftiger met bakstenen aan het gooien. Misschien is dat wel waarom ik graag korte verhalen schrijf: overzicht. Genade.
Het is grappig om jezelf per toets ontleed te zien worden. Het onmeetbare te meten. Sommige dingen zullen niet in het proefschrift terugkomen. Zo denk ik niet dat er uit mijn toetsaanslagen duidelijk wordt waar het verhaal vandaan kwam. Niet uit de kosmos, kan ik je vertellen. Hoewel ik zelden iets één op één uit mijn leven overneem in verhalen, maakte in ik dit geval daadwerkelijk een wandeling over Zorgvlied met mijn moeder. In het verhaal kijkt de dochter (nou ja, dochter: ik lees in het proefschrift van Floor dat ik verwijzingen naar het gender van het kind vakkundig weggestreept heb, dat was ik ook vergeten) terug op de periode dat de moeder bijna dood ging omdat ze werd aangereden door een Albert Heijn-bezorgwagen. Die ervaring is de oorzaak dat die wandeling zo absurd wordt.
Ik nam sommige gesprekken die we hadden vrijwel letterlijk over (ik maakte grappen over gebarsten zerken, mijn moeder zei dat ik m’n harses moest houden), andere dingen verzon ik (we zagen geen man met een kruiwagen garnalen over de begraafplaats lopen). De Albert Heijn-bezorgwagen verzon ik ook trouwens, daar heb ik mijn moeder nog toestemming voor gevraagd. In het echt had haar bijna-sterven een andere oorzaak, maar die vond ik minder grappig. Of mijn voormoeders daadwerkelijk rondspoken op Zorgvlied kunt u zelf onderzoeken door er met volle maan heen te gaan.
Enfin. Ik ben erg benieuwd hoe de andere schrijvers het hebben gedaan. Wegens het wetenschappelijke begrijp ik lang niet alles wat er in het proefschrift te lezen valt. We zijn teruggebracht tot voor de leek wat abstracte grafieken, bijvoorbeeld (‘cluster attribution of each interval for each writer’ – wat?). Natuurlijk gluurde ik wel al een beetje bij de anderen, maar citeren zal ik niks; dat voelt toch een beetje alsof ik hun naaktfoto’s lek.
*De andere naakte schrijvers zijn Renée van Marissing, Jens Meijen, Arnoud Rigter, Ellen van Pelt, Niels ’t Hooft, Jente Posthuma, David Troch, Vincent Merckx, Aafke Romeijn en Dirk Speelman
Het bericht Naakt, kosmos verscheen eerst op Roos van rijswijk.
February 3, 2025
Een vrouw die ik niet ken
Het gaat over mij, dat is duidelijk, want ik ben het enige andere mens in de steeg. Ook draag ik een rugzak en heb ik wellicht een wat onnozele blik in mijn ogen, want de jongens die over me praten schijnen te denken dat ik een toerist ben. Frans, gokken ze. Bonsjoer, zeggen ze, ik knik, wel zo aardig, til mezelf en de rugzak verder.
Zegt de één tegen de ander, achter mijn rug: ‘Eerlijk? Dat is echt mijn type. Als ze niet zo fakking oud zou zijn zou ik haar aanspreken.’
Laat me even terugkomen op de omgeving waarin zich dit plaatsvindt. Een vieze steeg in het centrum van Amsterdam, het stinkt er naar as, de vettige walm van een slecht restaurant en een vleugje kots. En de jongens: begin twintig, ze hebben allebei een halve liter bier in hun hand, en om ze heen ligt nog meer bier, deels in blik, deels in plas, en in die plas drijven lege blikjes en de resten van hun genuttigde diner, namelijk pizzakorsten. Terwijl ik langsliep stak een van de jongens zijn joint aan met de sigaret die hij net op had. Er is geen enkel parallel universum te bedenken waarin ik zin had gehad in een van die jongens, behalve dat ene waarin ik een bedwants of Treponema pallidum was.
Toch ben ik zeker een seconde lang gekrenkt tot in mijn haarvaten. Bezorgd ook: o God, het verval! Beledigd, want zó oud ben ik nou ook weer niet. Onzeker, want nu ik hier toch die seconde over nadenk, nageroepen word ik eigenlijk bijna nooit meer. Lekker rustig, zeg je dan, maar wat er verder allemaal intern gebeurt, daar heeft een mens (dit mens) dan weer minder zeggenschap over. Tegen het eind van de seconde ben ik zelfs even een zeptoseconde gevlijd: ik ben iemands type! Ik zie er leuk uit! De seconde sluit af met: Voor iemand die met één been in het graf staat.
Het mag niet, dit gevoel. Als je over dit soort dingen schrijft krijg je behalve de voorspelbare seksistische reacties (je bent namelijk ook lelijk) of extreem politiek correcte reacties (weet je voor wie het écht erg is?) ook commentaar van mensen die haast over zichzelf struikelen in hun haast je te vertellen dat het niet goed is dat dit je iets doet. Onzekerheid, al is het maar een fractie van een seconde, is vies, zwak. Zonde. Tijdverspilling. Trek je er niks van aan (deze reactie kan een looping maken en dan wordt-ie weer seksistisch, dan eindigt -ie met ‘sneu wijf’). Je moet een strong, independent woman zijn. Je moet beseffen dat ook jij oud kan worden als George Clooney of Morgan Freeman: sexy, grappig en gedistingeerd. En sexy voor wie? Voor jezelf, natuurlijk. Als je daar behoefte aan hebt. Want wie bepaalt eigenlijk dat je altijd maar sexy moet zijn, als vrouw? Toch zeker niet twee mayonaisekleurige schijtlijsters in een kotssteeg?
Nee, lezer, zeker niet, dat doen ze niet. Ze waren een staartje van wat niet meer uitgelegd hoeft te worden, een groter mechaniek. Je tikt een als vrouw beschouwd mens aan en er gaat van alles draaien, er schieten duizenden woorden en beelden voorbij, zo gauw dat ze een grijs lint vormen vol subliminale boodschappen.
Ik appte een vriend om er even een grap over te maken. Over mij, niet die jongens. Over mijn lullige, vreemde seconde, het lint waarvan ik heel even vergeten was (hoe zalig) dat ik het in me droeg.
Het zal wel vaker voorbij gaan trekken, natuurlijk weet ik wel hoe het zit. Ik loop door een steeg en aan het eind van de steeg ben ik voor een deel van de mensheid onzichtbaar. Vrouwen die ouder zijn dan ik vertellen me erover. Niet allemaal, maar sommige. Dat ze omvergelopen worden, niet één keer, maar de hele tijd. Dat ze merken dat een deel van de gesprekken die voorheen met ze gevoerd werden, hoe interessant en vruchtbaar ook, klaarblijkelijk begonnen omdat ze er op een bepaalde manier uit hadden gezien. Nu zien ze er niet meer zo uit. Ze zijn verdwenen. Een privilege, ja, en een onhandigheid, ja, en soms ook jammer, ja. Er zijn er die het geen reet kan schelen. Er zijn er die woedend worden. Er zijn er die zich in felle kleuren gaan hullen. Er zijn er die rouwen. Meestal een combinatie van die dingen.
Daar ben ik nog net niet, geloof ik, niet helemaal. Geen idee ook in welke categorie ik zal vallen, mocht ik er ooit arriveren. Ik heb, had, niet het idee dat mijn idee van schoonheid zo dik samenhangt met dat van de jongens in de stinksteeg, ik wil geloven dat er meer van me overeind blijft dan hoe ik er toevallig ooit uitzag. Ik weet het: ik ben allerminst uniek of vernieuwend in mijn observaties. Dit is dan ook geen angstvisioen, niet weer een jammerklacht. Wat bleef hangen na die steeg was geen gekrenktheid maar verbazing: er woont in mij een vrouw die ik niet ken.
Het bericht Een vrouw die ik niet ken verscheen eerst op Roos van rijswijk.
January 31, 2025
Suikerbeest
Je bent heel dicht bij elkaar tijdens een acrobatiekles. F. nam me mee, ze staat met blote voeten op mijn bovenbenen, ik houd haar vast bij haar polsen. Net drukte ik met mijn armen boven mijn hoofd mijn handpalmen tegen die van een vrouw die ik niet ken aan. We keken elkaar in de ogen, onze gezichten raakten elkaar haast. Even later laat ik me buiklings op de rug van iemand die op handen en voeten op de grond staat zakken.
We drukken onze zolen in elkaars heupen, hangen aan elkaars armen, liggen op elkaars lichamen. Ik vind het grappig: al die doodnormale lijven die zich aan elkaar overleveren.
Achteraf fietsen F. en samen op. Mij is het allemaal net iets te dichtbij, te veel vreemde huid, onbekende adem. Toch vind ik het een erg mooi idee dat je ’s avonds door de stad kunt fietsen in de wetenschap dat er ergens in een zaal, misschien wel meerdere zaaltjes, mensen elkaar voor de lol optillen, door hun benen zakken, lachend ter aarde storten. Even gaat er een gedachte door me heen die zo mierzoet is dat ik bijna stijf als een suikerbeest van mijn zadel kantel. Stel je toch eens voor, denk ik, dat je een Trump, een Wilders, een Faber eens in zo’n zaaltje zet. Hen zich laat omwikkelen met vreemde lijven, hen laat omvallen en omhoog laat helpen door nog zo’n vreemd lijf.
Het zou niks schelen, natuurlijk. Maar ik zou het ze zo graag laten doorvoelen. Dit zaaltje, en het zaaltje waar mensen onhandig vingers in een homp klei steken en bijgestuurd worden door een keramist, het zaaltje waar twee zaalvoetballers elkaar in de armen vallen na een doelpunt, de ruimte waarin iemand met zijn tong tussen zijn lippen van concentratie oogschaduw opbrengt bij een ander. Zelfs de klaslokalen waar mensen elkaar niet aanraken, maar waar iemand ze verhalen leert schrijven, stillevens leert tekenen. Dat dat het soms gewoon is – een ander omduwen, versieren, verslaan of omhelzen, iets op papier zetten, zonder dat er een agenda achter zit. Het hoeft niks op te leveren en niks gedaan te krijgen. Je denkt niet aan haat. Je denkt aan je lichaam, een woord, en waar je het heen kunt bewegen.
Het bericht Suikerbeest verscheen eerst op Roos van rijswijk.
January 29, 2025
Slof
Ik maak soep voor K. en E.. Vooraf hebben we lekker vieze snacks, waaronder Nibb-its, van die langwerpige chipjes in rood en geel. Die worden na een tijdje zacht omdat de ruimte vochtig is van de bouillon die staat te pruttelen. K. eet een handje en ik zeg: ‘Lust jij dat, die sloffe bende?’
‘Wat vreemd,’ zegt K., die niet alleen van sloffe chipjes houdt maar ook alles van taal weet. ‘Wat vreemd dat jij dat woord gebruikt. “Slof” komt uit het oosten van het land.’
‘Ja, ‘zeg ik. ‘Ik heb het geadopteerd. Het is een woord specifiek voor etenswaren die knapperig horen te zijn, maar dat niet meer zijn. Ze zijn is niet taai, niet per se zácht, “muf” impliceert geloof ik meer smaak dan structuur en “zompig” is me te nat… Ze zijn echt slóf.’
K. vindt het nog steeds apart. Dat is het ook wel, als je ineens woorden uit een dialect dat niet het jouwe is adopteert. Is het culturele toe-eigening? Of taalverrijking? Of hangt het, zoals dat gaat met het overnemen van woorden, gebruiken, kunst, ook weer af van wie in welke positie het overneemt? Is het voor iemand uit Twente ondraaglijk als een randstedeling, of erger nog, een Amsterdammer het in zijn hoofd haalt de chipjes slof te noemen?
‘Ik ken er nog een woord voor,’ vertel ik. ‘Ooit had ik een schoonfamilie die hoog in Noord-Holland woonde. Zij noemden chips die slof was “bol”‘.
E. peinst en doet alsof hen met hun handen een onzichtbare standbal streelt.
‘Ja,’ zeg ik, ‘dat begrijpt dus niemand.’
Dat woord zou ik van dichterbij gehaald hebben, maar alleen als ik verder dan Alkmaar reis met de trein kan ik het over bolle chipjes hebben. Ik weet niet eens of koek óók bol kan zijn. Kennelijk is het Twentse woord breder ingeburgerd, of je begrijpt, zelfs als je het woord niet kent, eerder uit de context wat ermee bedoeld wordt. Die chipjes klinken als je ze eet ook slof, op een of andere manier. Of ze voelen zo. Het woord klopt qua vorm in je mond bij wat het moet betekenen. “Bol” verwijst doorgaans naar een heel specifieke vorm, en die vorm heeft niets te maken met een smaak- of eetsensatie.
Misschien is er in het Amsterdams ook wel een term voor – geen idee. Niet dat ik nooit regiogebonden woorden gebruik (jaha, bijgoochem: die vaak weer uit het Jiddisch zijn gegapt), dat doe ik wel, vaak zonder dat ik het doorheb. Dan zegt M., die uit een andere provincie komt: Wat zeg jij nou? Maar dat gaat nooit over chips of koekjes.
Ik had natuurlijk ook van veel verder weg kunnen lenen, uit een taal met almacht; dan had ik de chips fluffy genoemd. Niemand, behalve moerstaalpuristen, die daarover zou vallen.
Het bericht Slof verscheen eerst op Roos van rijswijk.
January 26, 2025
Moeras
Achter de schermen van literair festival Writers Unlimited zit ik aan de dis met schrijvers Asta Olivia Nordenhof, Maarten van der Graaff en Marjolijn van Heemstra. We hebben het over wat iedereen aan het schrijven is. Als ik aan de beurt ben geef ik toe dat ik na drie jaar schrijven een roman heb verbannen. En dat ik hem vorige week, omdat ik het niet kon laten, toch weer uit dat mapje haalde om eraan te schrijven, en dat ik gelijk weer veranderde in een parodie op een karikatuur van de getormenteerde, zwaar depressieve, hopeloze schrijver.
‘Wat erg!’ zegt Maarten, hij roert met een vork door zijn pasta.
‘Dat lijkt me vreselijk!’ zegt Marjolijn.
Gesteund door zo veel gepast medelijden ga ik verder: dat ik de roman dus weer heb weggedaan, vertel ik, en dat ik nu totaal niet weet wat ik met mijn schrijvende zelf aanmoet; ik heb drie jaar lang al mijn denkkracht aan dat kloteboek besteed, het duurt misschien even voor er weer ruimte voor iets nieuws is, in mijn hoofd. Ondertussen voel ik me, en dat is zacht uitgedrukt, tamelijk verloren (denk hier zelf een Peter van Straaten-strip bij).
‘Soms moet je iets even laten liggen,’ zegt Asta Olivia.
‘Ja,’ jammer ik, ‘maar nu moet ik er helemaal niet meer aankomen, mezelf wijsmaken dat het niet meer mág, anders schrijf ik mezelf gelijk weer dat moeras in.’
Asta Olivia is bezig aan een zevendelige(!) romancyclus, waarvan de eerste twee delen net in het Nederlands uit zijn. Het eerste deel las ik, want daar ga ik haar laat op de avond over interviewen. Ik vind het zonder overdrijven een briljante roman.
‘Hoe wist je eigenlijk,’ vraag ik haar, ‘dat het zeven delen moesten worden?’
‘Het is een mooi getal,’ zegt ze, ‘symbolisch, betekenisvol. Maar ook: eerst heb ik jaren geschreven aan een groots, megalomaan boek. Het werd steeds voller, steeds drukker, ik raakte het overzicht kwijt, ik kwam er niet uit. Het opdelen van al die verhaallijnen bleek de oplossing. Zeven delen, dus, veel overzichtelijker.’
We praten verder, over Marjolijn die aan iets nieuws werkt, Maarten die iets afrondt, we scheppen extra groenten op en zwaaien naar passerende collega’s. Ondertussen is in mij iets koortsachtig aan het ontwaken.
Délen, denk ik steeds. Misschien moet ik mijn megalomane boek ook opdelen!
Mijn stoel begint een beetje scheef te zakken, ik negeer het, ik denk: en dan doe ik dát personage dáár, en dan sla ik zoveel jaar over en dan begint het volgende deel met die en die.
Ondertussen lijkt de tafel te hoog te worden, mijn bord staat op schouderhoogte, met moeite weet ik mijn vork in een stuk aubergine te prikken.
En als ik dan die en die plek als overkoepelend thema gebruik, en bijvoorbeeld even terugspring in de tijd in het veertiende deel…
Marjolijn haalt ondertussen geroutineerd een werptouw uit de rugzak die alle schrijvers altijd bij zich hebben, terwijl Maarten zuchtend een isolatiedeken uit de zijne haalt.
‘Gewoon één keer per week!’ roep ik moeizaam – ik zit inmiddels tot mijn borst vast in het ijskoude moeras, ‘dat ik één keer per week naar het document kijk, en verder nooit!’
‘Zit het goed?’ vraagt Marjolijn aan Asta Olivia, die het werptouw vanaf een tafel onder mijn oksels door heeft gehaald.
‘Ik heb het allemaal onder controle!’ probeer ik nog.
Maar ze hebben zich al schrap gezet, de drie schrijvers. Met vereende krachten hijsen ze me langzaam omhoog. In de rozeverlichte kantine doet verder iedereen alsof er niks aan de hand is. Misschien is dat ook wel zo, is dit een heel gebruikelijke gang van zaken, want rechts van het buffet wordt een succesdebutant met lange stokken weggehouden van een kilometersdiepe kuil waar vlammen en gevorkte staarten uit omhoog komen.
De schrijvers wikkelen me in Maartens deken, aaien me over mijn bol, Marjolijn heeft ergens warme chocomel vandaan gehaald. Dan moeten ze gaan; ze hebben allemaal nog een programma vroeger op de avond.
Met mijn rug naar het moeras kijk ik ze na; hoe ze vakkundig de vuurspuwende diepte van de debutant omzeilen. Ook die zit bedremmeld op een stoeltje. Eén van haar wenkbrauwen is weggeschroeid, er komen vlammen uit haar kruin en haar voeten rusten in een badje ijskoud water.
‘Het ergste is,’ roept ze me toe, zich niet bewust van het feit dat haar van achter een dichter met een poederblusser nadert, ‘dat we nooit meer iets zullen verzinnen!’
Ik knik. Wacht het gevoel in mijn ledematen terug. Wat moeten we anders.
Het bericht Moeras verscheen eerst op Roos van rijswijk.
January 20, 2025
Zelfontspanner
Op het moment dat ik dit schrijf duurt het nog vijf uur voor in de VS Donald Trump wordt geïnaugureerd als president. Ik lees dat op de site van NOS, waar een liveblog bijgehouden wordt. Voor liveblogs ben ik sinds de pandemie nogal gevoelig; er zijn dagen geweest dat ik, omdat ik het ook allemaal niet meer wist, gewoon maar aan één stuk door die website ververste. Als een gokverslaafde die aan de arm van een fruitautomaat blijft trekken in de hoop dat het deze keer wél gebeurt.
Nog vijf uur. Wat er kan gebeuren, in die vijf uur. Je ververst en hij heeft een hartinfarct gekregen. Je ververst en in Noorwegen wint een achtjarig meisje de wedstrijd verspringen in een zandbak. Je ververst en hij geeft een persconferentie; op de achtergrond doet Musk een act met brandende dollarbiljetten. Je ververst en er wordt Jakoetsk iemand aan zijn amandelen geopereerd. Je ververst en er stelt iemand scherp. Je ververst en in IJmuiden tuigt iemand zijn kerstboom af. Je ververst en in het Capitool rollen ze over de grond van het lachen. Je ververst en een van zijn evenknieën, elders, drukt op een rode knop, je ververst en daar gaat de VS. Je ververst en er laten globaal ongeveer vierhonderdduizend mensen tegelijkertijd per ongeluk een kop koffie uit hun handen vallen. Je ververst en ze zingen een duet, Trump zijn vrouw, ze croonen over betere tijden en worden weggereden op een gouden kar, voortgetrokken door mensen die niks anders mogen. Je ververst en tientallen marsen met tientallen aanleidingen gaan als colonnes mieren over de aarde. Je ververst en hij is nergens te vinden, de president-to-be is van de aardbodem verdwenen, het raadsel zal ons nog jaren bezighouden; over de hele wereld geloven er mensen dat hij nu bij Elvis is. Je ververst en hij legt zijn hand op de Bijbel. Je ververst en hij heeft een munt bedacht, een wet, hij verfde de hemel een andere kleur en bouwt van drinkwater een toren die tot de maan reikt. Je ververst, er worden in Tamale honderden laatste adems uitgeblazen, evenveel eerste stappen gezet. Je ververst en alle deuren zitten dicht, je ververst en alle homo’s zijn weg, je ververst en de Nederlandse premier schudt de nieuwe despoot een hand, je ververst en ach. Waarom het erg is hoef ik hier niet uit te leggen. Je ververst, hij bluste de zon, nu blijft het donker. Je ververst en in Petten krijgt iemand een veterdiploma. Je ververst, en nog eens, en nog eens, maar de pagina blijft wit als de flits van een zelfontspanner – daar zit je dan. Te wachten.
Het bericht Zelfontspanner verscheen eerst op Roos van rijswijk.
January 15, 2025
Fellow kids
M. en ik gaan rolschaatsen. We fietsen met alles in onze tas naar het havengebied, een klein deel van het Brettenpad is onverlicht. Het ruikt er naar vroeger; sloten, groen. Als ik dat tegen mensen zeg, en dat ik meer dan tien kilometer naar school moest fietsen, denken ze altijd dat ik uit de polder kom. Maar ik kom uit een stadsrand. Het rook er vaak naar mest. Je hoorde de kerkklokken uit Abcoude en de signalen van metro als die op de eindhalte zijn deuren sloot, de crackrokers op de achterbank weer richting centrum reed.
Ik ben een beetje zenuwachtig, het komt door die geur van natte aarde, de rolschaatsen in mijn fietstassen.
We stoppen bij een loods waar grommende motoren uit klinken. Het is niet alleen een rollerhal, maar ook een karthal, en je kunt er lasergamen en bowlen. Je ruikt er popcorn en rubber en sigarettenrook uit de jassen van mensen.
‘Wow,’ zegt M.
Op de rolschaatsbaan staan bijna alleen maar kinderen en tieners.
‘Nou ja,’ zeg ik, in mij voeren extreme voorpret en de impuls om richting dichtstbijzijnde horizon te rennen een hevige strijd: ‘Nu we hier toch zijn.’
We rijden tussen de tienermeisjes die in broeierige plukjes met elkaar bezig zijn, of een klein stukje rollen en daarbij zo snerpend gillen dat ik soms een snaar voel trillen in mijn hersenpan. M. leert rondjes draaien; alles wat ze doet ziet er gelijk heel professioneel uit omdat ze het dansend kan. Ik leer achteruit rijden, dat heb ik nooit gekund behalve in de rolschaatsdromen die ik soms heb, en nu kan ik het ineens, ik ben straalgelukkig – ik ben misschien zelden gelukkiger geweest dan daar, tussen de tienermeisjes, op een rolschaatsbaan.
(Later zie ik filmpjes terug. Mijn armen leiden een ander leven dan ik, ik heb houterige benen een euforische grijns op m’n harses.)
Vroeger (hold my seniorenpas) rolschaatste ik ook graag. Er waren veel splinternieuwe fiets- en asfaltpaden in die stadsrand. Ik ging zelfs een halfpipe op, ook al moest dat eigenlijk op skates. Daar komen mijn rolschaatsdromen vandaan: waar anderen dromen dat ze kunnen vliegen, kan ik glijden. Maar, zoals de dingen toen gingen: mijn laatste paar rolschaatsen werd, terwijl ik ze aan mijn voeten had, door een paar jongens van hun noppen ontdaan. Ze legden ze voor me, op de grond waar ik ook lag, en pisten eroverheen. Het was niet het enige incident, wel het vreemdste. Daarna durfde ik nooit meer.
Op een bepaald punt van de avond voegen zich wat jongens op de baan. Ze proberen de aandacht van de meisjes te trekken, wat niet lukt, ze proberen iets stuk te maken, maar er zal weinig op aarde meer hufterproof zijn dan de loods waarin we ons bevinden. Als de meisjes vertrekken omdat hun feestje klaar is blijven M. en ik achter met die jongens.
‘Mevrouw,’ vraagt er een als ik –dolgelukkig, gracieus als een reumatische eeuweling– een pirouette maak: ‘hoe doet u dat?’
Ik moet een klein momentje voor mezelf pakken om de ‘How do you do, fellow kids’-meme uit mijn systeem te bannen. Dan, tot vermoedelijk ons aller verbazing, leren we ze rolschaatsen.
Het bericht Fellow kids verscheen eerst op Roos van rijswijk.
Roos van Rijswijk's Blog
- Roos van Rijswijk's profile
- 15 followers

