Twan Vet's Blog

November 10, 2024

Bewonder niet zonder ons

Mijn geliefde stamkroeg was jarig en dat moest gevierd. De onverwoestbare pleisterplaats voor de zachte krachten was even het epicentrum van het universum. De aarde draaide als een op hol geslagen bol om Van Zanten heen. De kroeg gaf licht en straalde als de zon waar je heus van kan houden, als je het maar écht wilt.

Vijfenveertig jaar werd ze, al ontwaar ik nooit een rimpel in haar gevels, een vermoeide kromming in de kozijnen of slijtageplekken op de bar. Als de genadeloze tijd er een rolodex op nahoudt, heeft deze kroeg goddank geen adres.

Met vereende krachten was een heus feestweekend opgetuigd: de straat was versierd, de kroeg gepoetst tot ze nog feller blonk dan het glaswerk en de stoelen en tafels schuilden tevreden in het portiek aan de overkant, want dansen zouden we. Aan de bar, in de hoeken, op de banken.

En zo geschiedde. De kroeg lag al als een omhelzing om de mensen (een bonte verzameling van nieuwkomers en oudgedienden die versmolten tot een bal van warmte) heen toen ik de drempel over stapte.

Na wat borrels (moed voor weifelende twijfelaars zoals ik) beklom ik het podium om samen met Bakelied (een kwartet van hemelbestormende muzikanten), Luna (met een stem als Liesbeth List), Hilde (die de liefde in haar ogen heeft en altijd kijkt) en Sjakko (de zachtaardigste man van de kosmos) een halfuur liedjes van Shaffy te zingen.

Na twee maten werd de kroeg één stoere, hoogverheven mond. Er werd zo hard meegezongen dat ik mezelf amper hoorde, maar dat gaf niet. De kroeg nam me bij alle liedjes aan de arm en trok me er doorheen. Ze kolkte, stampte, danste, glom.

We zongen omdat we niets anders wilden. We vochten tegen de tranen. We huilden toch, want geluk vindt altijd een weg naar boven. We baden omdat iedereen in iets geloofde. We lachten met elkaar. We werkten de avond de deur uit en onthaalden de nacht als een uit het oog verloren vriend.

En we hebben de kroeg bewonderd als het mooiste dat we ooit zagen.

Beeld: Rob Acket

Het bericht Bewonder niet zonder ons verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on November 10, 2024 02:16

October 25, 2024

Een hele goeie

Het uitzicht vanuit mijn woonkamerraam is dichtgemetseld met steigers. Elke ochtend en altijd op onzedelijke tijdstippen staan robuuste mannen luidkeels met elkaar te bekvechten. Als ze elkaar niet verbaal afranselen schallen er Nederlandstalige liedjes uit hun radio’s die als termieten je taalgevoel afkluiven.

Waar de bouwvakkers over redetwisten kan ik niet verstaan, maar het loopt steevast hoog op en ondertussen vorderen de werkzaamheden (wat die ook in vredesnaam mogen behelzen) haast nog trager dan de kabinetsformatie.

Omdat er geschreven moest worden trapte ik deze week onder een blinkende herfstzon naar mijn stamkroeg om daar wat werk te verzetten. Ik stalde mijn fiets in mijn vaste steegje, stak een sigaret op en bleef even staan om te kijken naar de straat.

Mijn lievelingstafel in de hoek was nog vrij – dat is het voordeel van vroeg aankomen. Er hangt dan een sluier van verstilling over de kroeg die je alleen op middagen treft. Het blijft een wonder hoe een plek moeiteloos kan transformeren van een moederlijke omhelzing naar een kolkend dranklokaal en weer terug.  

Aan mijn lievelingstafel heb je het beste overzicht over de hele kroeg. In de middag valt het zonlicht zo mooi op de tafel dat je er haast tranen van in je ogen krijgt, aan het uiteinde van de tafel staat een muur die alles hoort maar nooit iets doorvertelt en in de nerven van dat tafelblad staan mijn mooiste herinneringen gekerfd.

Barman Frank, die altijd kijkt alsof hij een langdurig binnenpretje heeft, stapte op me af.

‘Vet! Bier?’

‘Nee, nee,’ verweerde ik mezelf. ‘Mag ik een zwarte koffie?’ Hij lachte, knikte en draaide om naar het koffiezetapparaat. Ik klapte mijn laptop open en begon te tikken.

Geruisloos zette barman Frank mijn koffie op de hoek van de tafel. Twee tafels verder streken wat vrouwen van middelbare leeftijd neer die giechelden als tienermeisjes. Ik verbood mezelf om meteen op te kijken, probeerde me ze in te beelden, schreef door. Na vijf minuten keek ik even op. Ze zagen er precies uit zoals ik me had voorgesteld.

Liedjes van The Beach Boys lekte uit de geluidsinstallatie en ik worstelde wat met het idee voor een column. Na mijn derde kop koffie kwam barman Frank aan de tafel naast me zitten.

‘Wat schrijf je?’ vroeg hij en sneed zijn uitsmijter in stukken.

‘Niet veel,’ mompelde ik. ‘Een column. Maar het lukt niet.’ Barman Frank nam een hap, keek even de kroeg rond als een uil en richtte zijn blik toen weer op mij.

‘Heb je geen onderwerp?’ vroeg hij. Ik schudde mijn hoofd en verlangde naar een biertje.

‘Nee. En geen zin. Slechte combinatie.’

‘Volgens mij gaan de beste columns over niets,’ stelde barman Frank, veegde zijn mond af met een servetje, tilde zijn bord op en beende weer naar de toog.

‘Ja,’ lachte ik hem na en bestelde mijn eerste biertje. ‘Misschien heb je wel gelijk. Dan wordt dit ongetwijfeld een hele goeie.’

Het bericht Een hele goeie verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on October 25, 2024 04:57

October 17, 2024

Voor het donker

De kroeg lag als een omhelzing om mijn Amsterdamse vrienden heen. Het leek alsof ze al uren voor mijn komst voor anker waren gegaan, moeiteloos deel waren geworden van het meubilair, naadloos samenvielen met de ronde tafel waarop hun glazen beloftevol stonden te blinken.

Gil heeft ooit geschreven dat Amsterdammers vaker in het buitenland komen dan buiten de Ring, maar toch zat de hoofdstedelijke vriendengroep dapper in mijn stamkroeg. Ik omhelsde iedereen, drukte mijn hoofd tegen hun warme lijven aan en kneep ze een beetje om er zeker van te zijn dat ze daadwerkelijk voor me stonden.

Er werd geanimeerd bijgepraat en na een kwartier vielen we in de vertrouwde groef waar we de rest van de middag en avond niet meer uitkwamen. Het fijne van de vriendengroep is dat de gesprekken soms uiteenvallen in kleine verbondjes, waar vervolgens iedereen weer bij aanhaakt zodat niemand achterblijft.

Lootje, die mee was op excursie, praatte met Rosa over haar bundel, Marije en Gilles bespraken de heroïsche treinreis die ze hadden afgelegd en Jess, Rob en ik kabbelden wat over hun museumbezoek eerder die dag. Elk gevoel van leeftijdsverschil loste op in het bier dat we dronken.

Moeiteloos werden er rondjes besteld en later ook eten. Na twee uur keek ik pas op de klok die in de hoek van de kroeg hangt, zo gepositioneerd dat de tijd kan verdwijnen voor wie wil.

Wat bleek: er lag nog een hele avond voor ons. Ik scheurde mijn blik weer los van de wijzers en viel in een gesprek over pandapunten, Connie Palmen en daten.

Halverwege de avond rookte ik een sigaret met Gil. We stonden op het stoepje voor de kroeg en namen de straat in ons op. Er ging een rust van hem uit die ik had gemist, een kalmte waar ik me aan probeerde te laven. We bliezen uit, tikten af, zagen zwijgend dat het goed was.

We slopen de avond in als een puber die te laat thuiskomt van een feestje: op de tast, net iets luidruchtiger dan de bedoeling is, maar vooral voldaan.

Tegen tienen ving het grote opstaan aan. Iedereen weekte zich los van de ronde tafel en dirigeerde zichzelf naar buiten als een vis naar het wateroppervlak.

Buiten zwaaiden Lootje en ik de vriendengroep na zoals ouders hun kinderen soms nawuiven, nog even snel iets roepen en dan met een vorm van overgave berusten in het afscheid.

Al met de weemoed achter onze ogen keken we naar hoe ze de straat uitliepen en stuk voor stuk achter een rij geparkeerde auto’s oplosten.

Niemand was voor het donker thuis.

Het bericht Voor het donker verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on October 17, 2024 23:25

September 27, 2024

En jij?

Drie uitgebluste bejaarden schuifelden traag door de oefenzaal. Twee hinkten achter een rollator en de derde wankelde fragiel aan de hand van een jonge fysiotherapeut.

Ik bekeek het tafereel vanaf het wachtbankje zo onopvallend mogelijk. Een van hen klaagde over haar kunstheup en de bijbehorende malaise. Een ander mopperde met een stem die niets anders dan minstens twee pakjes per dag verried op de traagheid der dingen. De fysiotherapeut bleef onverminderd opgewekt, ondersteunde de bebrilde man aan haar arm en spoorde het in verval geraakte Cocktail Trio aan om nog even vol te houden.

Door mijn gebroken enkel werd ik doorverwezen naar de fysio die gelukkig bij mij om de hoek zit. Wat ook bij mij om de hoek zit is een verzorgingstehuis, waardoor de clientèle van mijn fysio voor driekwart bestaat uit mensen die Willem Drees nog als premier hebben meegemaakt en alles nog omrekenen naar guldens.

Nadat ik eerst met de verkeerde fysiotherapeut was meegelopen (die alleen even een vriendelijk praatje kwam maken, daarna wegliep, zich naar me omdraaide toen ze doorhad dat ik achter haar aanhobbelde en vriendelijk lachte dat ik geen afspraak met haar had, maar met haar collega) werd ik na tien minuten opgehaald.

Ik wachtte nog even met opstaan tot ze mijn naam uitsprak om herhaling te voorkomen, al moet dat vreemd op de fysiotherapeut over zijn gekomen omdat ik de enige op het wachtbankje was. Alsof ik vergat wie ik was, terwijl dementie toch echt niet besmettelijk was, dacht ik nog.  

Even vreesde ik dat ik ook in die oefenzaal mijn oefeningen zou moeten doen, maar de fysiotherapeut wenkte me mee naar een aparte ruimte. Terwijl ik op de behandeltafel moest gaan liggen vroeg ze me hoe ik mijn enkel had gebroken, of het lang geleden was gebeurd, hoe de operatie was gegaan, wat mijn doelen waren.

‘Nou, zelfstandig lopen zou misschien wel weer handig zijn, ik heb het gevoel dat mijn krukken en ik ondertussen wel een beetje op elkaar uitgekeken zijn,’ antwoordde ik wat zenuwachtig en staarde naar de feestelijke sokken die ik had aangetrokken in een poging om de dag wat draaglijker te maken.

‘Maar heb je daarnaast nog andere doelen? Dan kunnen we daar rekening mee houden in het vervolgtraject,’ vroeg de fysiotherapeut vriendelijk.

‘Een literaire prijs,’ zei ik, ‘dat zou leuk zijn. Een huis met een ligbad, ook. En ooit nog eens de Tour rijden.’

Ze lachte naar me, prikte waarschijnlijk meteen dwars door me heen en begon aan mijn voet te voelen.

‘Ik doe voorzichtig hoor,’ stelde ze me gerust, nog voor ik iets gezegd had. Mijn enkel scharnierde traag en moeizaam. Ze drukte er nog wat op, draaide er wat aan en liet me een stukje lopen.

Na een halfuur was ik klaar. Ik kreeg oefeningen mee, wat aandachtspunten en vooral de opdracht om geduld te hebben. Nadat ik de veter van mijn linkerschoen weer gestrikt had, keek ik op.

‘Wat voor werk doe je eigenlijk?’ vroeg de fysiotherapeut, terwijl haar computerscherm op zwart ging.

‘Ik schrijf,’ zei ik. ‘Poëzie, proza, liedteksten ook, maar voornamelijk voor anderen. Erg leuk om te doen,’ voegde ik er nog vlug aan toe.

‘Klinkt leuk!’ stelde de fysiotherapeut. ‘Kan ik je ergens van kennen?’

‘Ja, van mijn enkel ben ik bang,’ antwoordde ik, moe van de spanning en met het nimmer aflatende ongemak dat altijd opspeelt wanneer ik over mijn werk moet praten. We stonden inmiddels bij de deur.

‘Nou, dat klinkt als een bijzondere baan,’ sloot ze af. Ik knikte instemmend.

‘En jij,’ vroeg ik, ‘wat voor werk doe jij eigenlijk?’

Het bericht En jij? verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on September 27, 2024 03:30

September 20, 2024

Eerst nog even dit

‘Zelfs nu we niet samenwerken, zitten we alsnog in hetzelfde schuitje,’ grinnikte Loe door de telefoon. Ik hoor hoe hij zijn auto start, even later het tikken van zijn richtingsaanwijzer en daarna de achtergrondruis van een vekeersweg.

‘Ja,’ lach ik. ‘Zijn we even niet samen bezig aan iets, komen we alsnog op hetzelfde punt uit.’

Een paar keer in de week bel ik met Loe, zoals we al jaren doen. Als hij in de auto zit en naar een theater rijdt, ik aan mijn schrijftafel wat probeer te werken, of als we allebei door onze woonkamer banjeren en even niets omhanden hebben.

Hij werkt aan zijn eerste avondvullende voorstelling en staat aan de vooravond van zijn eerste try-out. Ik werk aan een bundel en lever binnenkort de eerste versie op bij mijn redacteur. Het zijn grote dagen. Belangrijke dagen. En daardoor wankele dagen.

We werken los van elkaar, ieder aan zijn eigen grote project, maar blijkbaar loopt dus zelfs dan ons maakproces evenwijdig. De laatste weken praten we veel over rode lijnen, goede slotzinnen, themathiek. Hij vraagt hoe het met de bundel gaat, ik hoe het met de voorstelling vlot en voor we het in de gaten hebben bellen we al een uur.

Af en toe spreken we elkaar moed in, relativeren wat zaken, leggen elkaar wat teksten of ideeën voor. Het is maar goed dat we wat meer geld hebben dan vroeger, anders waren we ongetwijfeld failliet gegaan aan de telefoonkosten.

Loe en ik begrijpen elkaar, hebben vaak dezelfde twijfels, vinden veelal dezelfde dingen. Dat is het resultaat van bijna zeven jaar vriendschap en samenwerken.

Niemand maakt me zo hard aan lachen met een goede grap als Loe. Ook is hij de allerbeste liedschrijver die ik ken. Ik bewonder zijn precisie, het vakmanschap, de overgave. In dat streven vinden we elkaar altijd, als bloedbroeders, vakvrienden, kunstkameraden.

‘Heb je gezien dat Acda en de Munnik volgend jaar weer in de Ziggo staan, trouwens?’ vraagt Loe na een uurtje. In onze gesprekken komen die twee altijd even voorbij, of we nu willen of niet.

‘Ja,’ zeg ik. ‘Die gaan nooit meer het theater in. En maar zeggen dat ze nog steeds kleinkunstenaars zijn.’

‘Er is weinig kleins meer aan,’ grinnikt Loe.

‘Hitmachineknallers in afritsbroeken en bodywarmers,’ lach ik.

‘Misschien moeten we dat ook doen,’ zegt Loe.

‘Afritsbroeken en bodywarmers?’

‘Nee, alsjeblieft niet. Weer bij elkaar komen en een bak met geld vangen, dat bedoel ik.’

‘Maar dan moeten we eerst uit elkaar,’ merk ik op.

‘Dat is waar,’ zegt Loe wat beteuterd. ‘En dan moeten we ook nog even beroemd worden.’

‘Shit, ook dat nog,’ mompel ik. ‘Maar eerst die voorstelling.’

‘En eerst die bundel.’

‘Ja,’ concluderen we tweestemmig en eensgezind. Ik hoor hoe hij zijn auto weer afzet, zijn sleutels uit het contact haalt en het portier opent.

‘En daarna zien we wel verder.’

Het bericht Eerst nog even dit verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on September 20, 2024 06:33

September 13, 2024

Nadelig

‘De vorige keer heb ik bijna een uur moeten wachten, weet u dat?’ beklaagde de praatzieke vrouw zich vanuit haar rolstoel. Haar vorige antwoordapparaat, een man op krukken, was bijna opgesprongen van opluchting toen een verpleegkundige hem kwam verlossen.

Ik had mijn blik nog dieper in mijn boek begraven om te voorkomen dat ik haar volgende slachtoffer zou worden. Het had gewerkt: ik ving vaag op hoe ze begon te ouwehoeren tegen mijn moeder en hoorde haar kort maar beleefd antwoorden. Na een stilte had ze nu toch haar vizier op mij gericht.

‘Wat heeft u eigenlijk gebroken?’ vroeg de vrouw. Ik voelde hoe haar ogen twee gaatjes in mijn gips brandden, richtte geagiteerd mijn blik op en legde mijn boek open in mijn schoot, zo demonstratief mogelijk.

‘Mijn kuitbeen en enkel,’ mompelde ik. Op het bankje waar haar rolstoel was geparkeerd vermoedde ik haar echtgenoot, die afwezig uit zijn ogen keek en het gekwebbel al jaren als ruis leek te filteren.

Ik tuurde verlangend door de ruit van de klapdeur of de verpleegkundige ook mij kwam redden. Voordat de kletskous nog een vraag kon stellen kwam er inderdaad iemand tevoorschijn en riep mijn naam.

‘Ik heb mijn been gebroken, op wel drie plekken!’ riep de vrouw me nog na, maar ik verdween al tussen de klapdeuren door de gang in.

Mijn gips werd verwijderd en ik spoelde aan in een nieuwe wachtkamer: die voor de röntgenafdeling en de arts die uitsluitsel zou geven. De ruimte zat nagenoeg vol en mijn moeder en ik vonden nog maar net een plekje. Mijn moeder bekeek wat op haar telefoon en ik las door in mijn boek.

Op een onbewaakt moment, ik keek even om me heen, werd de praatzieke vrouw door haar afgestompte man ook deze wachtkamer weer ingereden. Ik keek nog snel weg, maar het was al te laat: ze had me gezien.

‘Nou, daar zijn we weer!’ riep ze opgewekt en zwaaide naar me alsof we elkaar al jaren kenden.

‘Ja,’ zei ik, knikte naar haar, wisselde een meelijwekkende blik met haar vermoedelijke echtgenoot en liet mijn hoofd zo snel mogelijk weer hangen.

Al snel had ze een nieuw slachtoffer gevonden. Mijn ogen gingen over de letters, maar ik hoorde alleen hoe ze haar beklag deed tegen een vrouw met een gebroken schouder over haar immobiliteit, dat ze niet eens op vakantie kon door haar situatie en dat haar man (mijn vermoeden was dus juist) haar overal bij moest helpen.

‘Ik zit al twee maanden in het gips,’ klaagde de praatzieke vrouw.

‘Nou, ik al bijna drie maanden,’ overtoepte de andere vrouw haar, alsof ze klaverjasten met gebreken. Dat kon de praatzieke vrouw natuurlijk niet over haar kant laten gaan.

‘Ik heb zoveel pijn gehad dat het bijna ondraaglijk was,’ verzuchtte ze, zo hard dat iedereen het hoorde.

‘Ik kan mijn schouder misschien nooit meer normaal gebruiken,’ overbood de andere vrouw haar weer. Mijn oren klapperden.

‘Misschien moet ik zelfs een derde keer geopereerd worden. En dan moet ik óók nog opnieuw leren lopen. Als ik ooit nog kan lopen, natuurlijk!’ trok de praatzieke vrouw haar troef. L’enfer, c’est les autres.

Mijn naam werd weer omgeroepen en ik werd wederom bevrijd. Nadat mijn flinterdunne been in allerlei standen was gefotografeerd wachtten we in een ander kamertje op de arts, die de foto’s bekeek, droogjes opmerkte dat zijn collega een fraaie metaalconstructie in mijn enkel had geplant en me tot mijn schrik vroeg om te gaan staan.

De schroeven hadden hun werk gedaan, mochten er van hem zelfs inblijven, waardoor me waarschijnlijk een nieuwe operatie werd bespaard. Wel zou ik nog minstens een paar weken aan mijn krukken gekluisterd zijn en mocht ik absoluut nog niet te hard van stapel strompelen.

‘Maar,’ sputterde ik tegen, kijkend naar mijn kwetsbare enkel en bang om dat stijve twijgje weer te belasten, ‘kan dat geen kwaad? Is dat niet nadelig, medisch gezien?’

 ‘Meneer Vet,’ merkte hij droogjes op, ‘te lang uw adem inhouden, dat is medisch nogal nadelig, dat raad ik u af. Dit niet. Hier, pak mijn handen maar even vast.’ En zo stond ik, trillend, bevend en me vastklampend aan de koude handen van de arts, maar ik stond. Al was het maar voor even.

In de wachtkamer zat nog steeds de praatzieke vrouw, die zich midden in een vurig relaas bevond over hoe er al drie anderen vóór haar waren geholpen, terwijl zij toch echt eerder was.

Ze wees me met haar worstenvinger aan toen ik nog wat onwennig langs haar schuifelde met mijn krukken.

‘Ik heb iedereen bijgehouden die hier na mij is gekomen, en toch worden ze eerder geholpen, dat is toch schandalig!’ pruttelde ze tegen een weerloze man die met zijn arm in een mitella zat. ‘En weet u, ik zit al twee maanden in het gips, en misschien kan ik nóóit meer lopen!’

De man berustte in zijn lot en hoorde het allemaal aan, zonder iets terug te zeggen.

Tussen haar geratel door hapte de praatzieke vrouw af en toe naar lucht, hield tussen de salvo’s even haar adem in, maar telkens nét niet lang genoeg.

Het bericht Nadelig verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on September 13, 2024 05:02

September 6, 2024

Een goed idee

Deze week zag ik in alles een gedicht. Hoe mijn slaapkamerraam als een norse dame kraakt als ik het openzwaai om de ochtend binnen te laten, dat mijn koffiezetapparaat gromt als een valse hond uit het asiel en dat ik mijn ex ervan verdenk te lijden aan uitmaakinsomnia wanneer ze me belt en tegen me praat alsof we nog samen zijn. Allemaal poëzie.

Dat is niet onhandig als je dichter bent, maar toen ik op één been stond te douchen, wat haar in het draaikolkje van het doucheputje zag verdwijnen en dacht: daar zit een mooie metafoor in, vond ik het wel genoeg.

Er nadert een belangrijke deadline, dus breng ik de meeste dagen door met mijn laptop op schoot en mijn hoofd in mijn handen. Om me heen liggen boeken als de zee rond een onbewoond eiland. Water om in te verdrinken, als ik niet uitkijk.

Soms belt er iemand. Als ze vragen hoe het gaat citeer ik Reve, eis hun tijd op met volstrekt oninteressante twijfels over regelafbreking, halfrijm en pointes, of steek wanhopige tirades af over de poëzie in het algemeen.

Nadat ik uit de douche was gehinkt, op de bank was neergeploft, simpele televisie op mijn netvlies af liet ketsen en me voor had genomen de rest van de dag absoluut niet meer aan een gedicht te denken belde Lootje.

‘Ik heb je wat gestuurd,’ zei ze opgewekt. ‘Kijk even.’ Er lichtte een nieuwsbericht van een Vlaams nieuwsblad op. Ik klikte op de link.

Vier dagen nadat ze inklokte, wordt Amerikaanse dood aangetroffen aan haar bureau stond er te lezen.

‘Dat is niet zo fraai,’ antwoordde ik nietsvermoedend, terwijl ik met een half oog naar Gilmore Girls keek en de poëzie inmiddels een melkwegstelsel van me weg leek.

‘Nee,’ zei ze. ‘Maar ik dacht: misschien is het een goed idee voor een gedicht.’

Het bericht Een goed idee verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on September 06, 2024 05:57

August 30, 2024

Het spijt me, meneer

Conny reed mijn rolstoel opgewekt het feestgedruis in. De ruit van het etablissement weerspiegelde onze contouren: een onverwoestbare tachtiger die een immobiele twintiger voor zich uit duwt. Het had een sketch van Koot en Bie kunnen zijn.

Toch was Conny niet geheel ongeschonden de zomer doorgekomen en bleken we zelfs solidair in de medische mallemolen: zij een gebroken rugwervel na een ongelukkige val, ik een verwoeste enkel na een fietsongeluk. We slikten ongeveer gelijktijdig zware pijnmedicatie, maar nu we beiden langzaam opkrabbelden trok het Olijke Oxycoduo weer onverschrokken de wijde wereld in.

Op een terras aan de rand van de stad vierde Cherry zijn tachtigste verjaardag. Dat Conny mocht komen leek me volkomen logisch: ze kent Cherry en zijn vrouw Joke al vijftig jaar en ieder feest is pas een feest als Conny het met haar fabuleuze outfits en blijmoedige aanwezigheid heeft opgeluisterd. Dat ik ook mocht komen had ik niet verwacht, al was ik vanaf het moment dat Conny me voorstelde aan Cherry en Joke erg op hen gesteld geraakt.

Tot mijn blijde verrassing werd ik uitgenodigd, dus manoeuvreerde Conny me op een frisse dinsdagmiddag behendig langs de in het gelid staande stoelen en tafels. Mijn been zwenkte uit als de arm van een hijskraan en scheerde langs wat duifgrijze dames, die opsprongen en de weg begonnen vrij te maken alsof ik in een parallel universum was beland.

Er werd ontroerend gesproken, gespeeld en gegoocheld door familie en vrienden van Cherry, die vanuit zijn stoel alles tevreden gadesloeg. Na het festiviteitenprogramma rolde ik mezelf stiekem van het rookvrij verklaarde terras naar de zijkant van het pand om een welverdiende sigaret op te steken.

Don, de zoon van Cherry, had als enige mijn rooksignalen weten te ontcijferen. Hij stak zijn hoofd de hoek om, zette zich naast me tegen de muur en knoopte het gesprek aan waar ik al dagen naar had verlangd, omdat tegen je kat praten na tien keer best gaat vervelen en te lang naar je plafond staren het vreemdsoortige verlangen naar instorting blijkt op te kunnen wekken.

We kabbelden over schrijven, Dons voorliefde voor radioprogramma’s en mijn voorkeur voor Franse borsten. Na mijn sigaret brak de zon voorzichtig door, rolde ik mezelf goedgemutst de hoek weer om en parkeerde naast Conny, Cherry en Joke, terwijl ik deze dag en hun gezelschap prees.

Cherry stond op en vroeg of hij binnen nog iets voor me kon bestellen.

‘Een nieuw been,’ grinnikte ik en zag hoe hij in het etablissement verdween. Even later kwam er een blonde serveerster naar buiten gestapt, als een foutloze wisseltruc.

‘Het spijt me, meneer. De linkerbenen zijn allemaal op,’ zei ze op een toon die verried dat het haar oprecht speet en tuurde even naar mijn gips. ‘Een kopje koffie dan maar?’

Het bericht Het spijt me, meneer verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on August 30, 2024 05:15

August 23, 2024

Poffertjes

Ik zat op de bank, las een boek dat er verder volstrekt niets mee te maken had, maar ineens kreeg ik zin in poffertjes. Mijn jas van de kapstok grissen en naar een poffertjeskraam snellen was geen optie en ik vroeg me af of de leeftijdsfase waarin ik zonder schaamte naar poffertjes kon verlangen zo langzamerhand niet achter me zou moeten liggen, maar toch dacht ik aan het deeggerecht dat ik vooral associeerde met de winter en mijn kindertijd.

De miniatuurpannenkoeken (pannenkoeken, ook zo’n maaltijd die meer past bij peuters dan bij pessimisten ben ik bang) bleven in mijn gedachten steken als een virusprogramma dat de hele dag op de achtergrond meedraait bij alles wat je doet. Stond ik onder de douche: poffertjes. Probeerde ik wat aan een gedicht te werken: poffertjes. Zag ik eender welke ronde vorm: poffertjes.

Ik appte het kleuterachtige verlangen naar Lootje, die later in de week langs zou komen. Onze vriendschap bestaat voor een groot deel uit het delen van iedere onbenullige gedachte. Daarna vergat ik de poffertjesdrang weer.

Een paar dagen later stond ze voor mijn deur. Naast haar been zat kwispelend een volle boodschappentas. Ze had het gevaarte dat tot de nok was volgestouwd helemaal meegezeuld op haar fiets, hijgde ze trots. Ik probeerde iets van de inhoud te ontwaren maar voordat ik mijn hand in de tas kon steken, had Lootje me onderschept: dat mocht later pas.

Binnen spreidde ze een halve supermarkt uit op mijn eettafel. Snacks voor in de middag, ingrediënten voor een goede curry voor in de avond, wat drankjes en croissantjes en vers brood voor de dag erna.

Liegen tegen Lootje heeft zelden zin door haar blauwe röntgenblik en omdat ik ontroerd was op een wijze die je stembanden in een knoop legt zweeg ik maar en keek gelukkig toe hoe ze opgewekt in mijn keukenkastjes rommelde, mijn koelkast inruimde en wat te drinken inschonk.

Als laatste, ik dacht dat de tas al leeg was, trok ze een gevulde doseerflacon, een klomp boter, poedersuiker en een pan met deuken in de vorm van halve pingpongballen uit de tas. En toen wist ik het weer: poffertjes.

Ik was het bijna vergeten, maar Lootje – de back-up van mijn brein in bombshellformaat – had het onthouden, zoals zij wel vaker de dingen bewaart die ik me al lang niet meer kan heugen. Poffertjes. Ze had het niet alleen onthouden, nee: ze had de ingrediënten gekocht, het beslag gemaakt, een poffertjespan opgediept, en was op de fiets gestapt. Terwijl ik nog zo had gezegd dat het enige dat ze niet mocht vergeten zichzelf was. En nu stond ze in mijn keuken poffertjes om te draaien.

De dag spoelde daarna door als een langspeelfilm die na twee keer knipperen met je ogen alweer afgelopen lijkt te zijn. In de aftiteling van de dag hinkte ik met Lootje mee naar buiten, stak een sigaret op, voelde de milde avondlucht op mijn huid, dacht aan het wonder van onze vriendschap terwijl ik naar haar keek, blies een rookje wolk uit dat over haar hoofd zweefde, achter haar in het straatlantaarnlicht even oplichtte en daarna uiteenviel in het niets.

Na mijn sigaret stapte ze weer op de fiets. Ik keek haar na en zag hoe ze nog even achterom keek, zwaaide, bijna een struik in reed, de lege boodschappentas waar nog honderdduizend goede dagen in zouden passen weer recht op het rekje van haar fiets zette, en mijn straat uit trapte.

Het bericht Poffertjes verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on August 23, 2024 04:40

August 16, 2024

En bedankt

Mijn generatie is behept met belangst. Veel van mijn vrienden die normaliter altijd rap van tong zijn struikelen ineens over de meest alledaagse zinnen als een dronken hordeloper wanneer ze een instantie of bedrijf moeten bellen.

Die belangst had ik als tiener ook onder de leden, tot ik stopte met mijn studie en een tijdje in een callcenter moest werken om geld te verdienen. Geestdodend werk was het, met als enig lichtpuntje het meisje met wie ik een lijst bijhield met de raarste achternamen van de mensen die we elke dag moesten bellen.

Ze had een naam als een kinderboek van Roald Dahl, reed paard en was de enige met wie ik in de kantine, die zo inspiratieloos was ingericht dat je er een prijs aan zou kunnen wijden, wilde lunchen. We wisten allebei dat we andere dingen zouden gaan doen: een carrière in de telemarketing was nou niet bepaald een hoger doel. Nadat ik er de brui aan gaf, heb ik haar nooit meer gesproken.

Maar daar, in dat vreselijke telemarketingkantoor waar ik mijn dagen sleet met belscripts, rookpauzes en kaascroissants, kwam ik wel van mijn belangst af.

Nu ik bijna ieder moment thuis doorbreng, mijn uitzicht steevast hetzelfde is en mijn enige vorm van het ware leven de mensen zijn die me soms even komen ophalen als een hond die uitgelaten wordt (ik verdraag slecht mensen in mijn huis, dus bezoek is schaars), komt dat goed van pas en sla ik bijna dagelijks mijn telefonische reddingsboei naar de buitenwereld uit.

Er zijn vrienden die me dagelijks bellen, een soort amicale dienstplicht denk ik soms. We praten over het nieuws, boeken, het weer. Ik zuig de belevenissen die ze me vertellen op alsof het mijn eigen herinneringen zijn, zodat ik het gevoel heb dat ik toch nog wat beleef.

Omdat ik sinds de operatie erg snel moe ben val ik daarna vaak in slaap en is elk telefoongesprek vervaagd tot een droom als ik een uurtje later weer ontwaak.

Gisteren werd ik gebeld door een onbekend nummer. Uit verveling nam ik op.

‘Goedenavond,’ klonk het vrouwelijk, ‘spreek ik met meneer Vet?’

‘Ik ben bang van wel,’ zei ik. Daarna noemde ze een adres en vroeg of ik daar woonachtig was. Dat was zo.

‘Dat is mooi! Ik bel u namelijk, als dat uitkomt, omdat we u een mooie aanbieding mogen doen, waardoor u veel voordeliger uit bent. U was tot twee jaar geleden klant bij ons zie ik, maar nu niet meer. Bij welke energiemaatschappij zit u nu?’

Ik dacht aan het meisje dat jaren geleden mijn dagen in die afmattende telefoneerfabriek had verzacht. Haar stem, die ik zo vaak naast me had gehoord, leek een beetje op de stem die nu uit mijn telefoon kwam.

Wat als ze niet op tijd weg was gekomen, en nog steeds elke dag onbekende mensen opbelde om ze iets aan te smeren? Hoe ongelukkig zou ze zijn als ze niet was gaan studeren, geen werk in de financiële sector had gevonden, niet verhuisd was naar het buitenland?

‘Meneer Vet, bent u er nog?’ klonk het ineens.

‘Ja, zeker!’ riep ik uit alsof ik wakker schrok en vroeg me af hoe lang ik al niet meer had geluisterd, was afgedwaald.

‘Wat zegt u ervan? Zullen we het in orde maken?’

‘Pardon?’ vroeg ik. ‘In orde maken?’

‘Ja, dat u weer overstapt naar ons, zoals we net besproken hebben!’

‘Nou, absoluut niet,’ zei ik uit, ‘nee hoor. Zeg, hoe heet je eigenlijk?’ vroeg ik en besefte toen pas dat ze zich aan het begin van het gesprek niet had voorgesteld.

Er viel een stilte op de lijn die ruim vijf seconden aanhield.

‘Dat gaat je niks aan,’ snauwde ze plots. Haar stem, die eerder nog vriendelijk, warm en zacht had geklonken zakte tot iets kils, hards en kwaads.

‘En bedankt voor het verdoen van mijn tijd, lul,’ vloekte ze. ‘Jezusmina!’ klonkt het daarna nog. Toen werd de verbinding verbroken.

‘Jij ook een fijne dag,’ mompelde ik na, zakte onderuit in mijn stoel en trok mijn laptop op schoot.

Ze was het niet, zo zei ik tegen mezelf, die kans zou haast onmogelijk klein zijn.

Ik troostte me met de gedachte dat het waarschijnlijk allemaal goedgekomen was met haar, wiste de eerste letters van haar naam, trok mijn vingers van het toetstenbord en legde mijn laptop weer weg.

Het bericht En bedankt verscheen eerst op Uitgeverij Van Oorschot.

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on August 16, 2024 08:06