Fragment uit Drijfzand
Florian
De weg van aangestampte aarde knispert onder de wielen van de ossenkar. Binnen de kortste keren laten we het slaperige dorpje Amesbury achter ons en worden we omringd door sappige groene weilanden. Het gras golft in de warme zomerwind. De enige omgevingsgeluiden zijn die van de natuur, de vogels in de lucht, het snuiven van de ossen, het gedempte kloppen van hun gespleten hoeven. Geen auto te bekennen, geen lelijke fabrieksschoorsteen die het uitzicht verpest. Dat er nog zulke onbedorven stukjes wereld bestaan. We passeren een paar boerderijen die rechtstreeks uit een Beatrix Potter-verhaal lijken te zijn geplukt. Elk moment verwacht ik dat Pieter Konijn ergens zijn langorige kop opsteekt. Eenmaal wordt de doorgang versperd door een kudde schapen die de weg oversteekt. De beesten lijken geen enkele haast te hebben, maar Tiománaí wacht geduldig af tot de hele kudde aan de andere kant is aangekomen, waar het gras schijnbaar lekkerder is.
Achter in de ossenkar zitten Lasse en Pepper met vier anderen. Twee van hen dragen gewone kleding en niet de hippie-outfits waarin Lasse en Pepper gestoken zijn. Net als ik gaan ze voor het eerst mee naar dit kamp, zoveel maak ik uit hun gesprekken op. Maar het dialect waarin ze spreken is moeilijk te volgen. Alle woorden vloeien in elkaar over en het merendeel kan ik niet verstaan. Graag zou ik een gesprek met Tiománaí aanknopen, maar ik durf hem niet te storen. Hij ziet er vriendelijk genoeg uit, met zijn dromerige ogen en licht omhoog krullende mondhoeken, maar Tiománaí moet zijn aandacht houden bij het besturen van de twee ossen.
Net als ik voorzichtig wil vragen hoe ver het nog is, stuurt Tiománaí de ossen van de weg af een paadje in dat zo tussen de struiken verscholen ligt, dat ik het niet eens had opgemerkt. Het pad is amper breed genoeg voor de ossenkar en de concentratie is dan ook van Tiománaí’s gezicht af te lezen. Als het doek in een theater schuiven de struiken opzij en onthullen een uitgestrekt grasveld, dat aan de ene kant wordt begrensd door een donkere bosrand en aan de andere kant door keurig recht geharkte akkers en velden vol rijen gerst en tarwe. Midden op het grasveld staat een zestal grote tenten in een kring om een kampvuur heen. Daaromheen vormt zich een tweede ring met een stuk of twintig kleinere tentjes. Vóór aan het terrein reikt een houten vlaggenmast hoog de lucht in. Een witte vlag wappert in de wind en maakt een klapperend geluid. Op de vlag staat een symbool geschilderd dat ik niet kan thuisbrengen, een cirkel met daarop een liggende halve maan.
Tiománaí brengt de ossenkar tot stilstand en springt van de bok. Dan helpt hij mij ook van de bok af. De anderen zijn al uit de achterbak geklommen en rapen hun tassen bij elkaar. Van alle kanten komen mensen aangelopen in dezelfde hippie-achtige kleding als Lasse en Pepper en de twee anderen. De meesten zijn jong, zelfs een aantal van mijn leeftijd, maar er zijn ook een paar oudere mensen bij. Die dragen lange gewaden met geborduurde patronen op de mouwen.
“Welkom,” klinkt het opeens vlak naast me en voor ik er erg in heb, word ik door twee sterke armen omhelsd en krijg ik een zoen op mijn wang. Te verbijsterd om te reageren onderga ik de uitbundige begroeting van deze wildvreemde vrouw. Van de andere kant komt een jongen van mijn leeftijd aan en begint me een liefkozend kneepje in mijn schouder. Een derde persoon benadert me van achteren en slaat zijn armen om mijn middel. Met grote ogen van verbazing laat ik het gebeuren. Waar ik me eerst wat ongemakkelijk voelde, begin ik nu te genieten van dit getroetel. Mijn verstrakte spieren ontspannen zich en ik begin hardop te lachen. In lange tijd heb ik niet zo intens geknuffeld met iemand en al helemaal niet met volslagen onbekenden. Nu pas besef ik hoe sterk ik het lichamelijk contact mis sinds vader er niet meer is. Vroeger stoeiden we altijd of werd ik gewekt met een kietelaanval. Natuurlijk is Donna in mijn leven, maar ik mis dat beschermde gevoel van iemand die zich over je ontfermt. Bij wie je kan schuilen. Opeens voel ik dat mijn wangen nat zijn en realiseer me met een schok dat het mijn eigen tranen zijn, die onophoudelijk over mijn gezicht stromen.
De weg van aangestampte aarde knispert onder de wielen van de ossenkar. Binnen de kortste keren laten we het slaperige dorpje Amesbury achter ons en worden we omringd door sappige groene weilanden. Het gras golft in de warme zomerwind. De enige omgevingsgeluiden zijn die van de natuur, de vogels in de lucht, het snuiven van de ossen, het gedempte kloppen van hun gespleten hoeven. Geen auto te bekennen, geen lelijke fabrieksschoorsteen die het uitzicht verpest. Dat er nog zulke onbedorven stukjes wereld bestaan. We passeren een paar boerderijen die rechtstreeks uit een Beatrix Potter-verhaal lijken te zijn geplukt. Elk moment verwacht ik dat Pieter Konijn ergens zijn langorige kop opsteekt. Eenmaal wordt de doorgang versperd door een kudde schapen die de weg oversteekt. De beesten lijken geen enkele haast te hebben, maar Tiománaí wacht geduldig af tot de hele kudde aan de andere kant is aangekomen, waar het gras schijnbaar lekkerder is.
Achter in de ossenkar zitten Lasse en Pepper met vier anderen. Twee van hen dragen gewone kleding en niet de hippie-outfits waarin Lasse en Pepper gestoken zijn. Net als ik gaan ze voor het eerst mee naar dit kamp, zoveel maak ik uit hun gesprekken op. Maar het dialect waarin ze spreken is moeilijk te volgen. Alle woorden vloeien in elkaar over en het merendeel kan ik niet verstaan. Graag zou ik een gesprek met Tiománaí aanknopen, maar ik durf hem niet te storen. Hij ziet er vriendelijk genoeg uit, met zijn dromerige ogen en licht omhoog krullende mondhoeken, maar Tiománaí moet zijn aandacht houden bij het besturen van de twee ossen.
Net als ik voorzichtig wil vragen hoe ver het nog is, stuurt Tiománaí de ossen van de weg af een paadje in dat zo tussen de struiken verscholen ligt, dat ik het niet eens had opgemerkt. Het pad is amper breed genoeg voor de ossenkar en de concentratie is dan ook van Tiománaí’s gezicht af te lezen. Als het doek in een theater schuiven de struiken opzij en onthullen een uitgestrekt grasveld, dat aan de ene kant wordt begrensd door een donkere bosrand en aan de andere kant door keurig recht geharkte akkers en velden vol rijen gerst en tarwe. Midden op het grasveld staat een zestal grote tenten in een kring om een kampvuur heen. Daaromheen vormt zich een tweede ring met een stuk of twintig kleinere tentjes. Vóór aan het terrein reikt een houten vlaggenmast hoog de lucht in. Een witte vlag wappert in de wind en maakt een klapperend geluid. Op de vlag staat een symbool geschilderd dat ik niet kan thuisbrengen, een cirkel met daarop een liggende halve maan.
Tiománaí brengt de ossenkar tot stilstand en springt van de bok. Dan helpt hij mij ook van de bok af. De anderen zijn al uit de achterbak geklommen en rapen hun tassen bij elkaar. Van alle kanten komen mensen aangelopen in dezelfde hippie-achtige kleding als Lasse en Pepper en de twee anderen. De meesten zijn jong, zelfs een aantal van mijn leeftijd, maar er zijn ook een paar oudere mensen bij. Die dragen lange gewaden met geborduurde patronen op de mouwen.
“Welkom,” klinkt het opeens vlak naast me en voor ik er erg in heb, word ik door twee sterke armen omhelsd en krijg ik een zoen op mijn wang. Te verbijsterd om te reageren onderga ik de uitbundige begroeting van deze wildvreemde vrouw. Van de andere kant komt een jongen van mijn leeftijd aan en begint me een liefkozend kneepje in mijn schouder. Een derde persoon benadert me van achteren en slaat zijn armen om mijn middel. Met grote ogen van verbazing laat ik het gebeuren. Waar ik me eerst wat ongemakkelijk voelde, begin ik nu te genieten van dit getroetel. Mijn verstrakte spieren ontspannen zich en ik begin hardop te lachen. In lange tijd heb ik niet zo intens geknuffeld met iemand en al helemaal niet met volslagen onbekenden. Nu pas besef ik hoe sterk ik het lichamelijk contact mis sinds vader er niet meer is. Vroeger stoeiden we altijd of werd ik gewekt met een kietelaanval. Natuurlijk is Donna in mijn leven, maar ik mis dat beschermde gevoel van iemand die zich over je ontfermt. Bij wie je kan schuilen. Opeens voel ik dat mijn wangen nat zijn en realiseer me met een schok dat het mijn eigen tranen zijn, die onophoudelijk over mijn gezicht stromen.
No comments have been added yet.