Sinterklaas Quotes

Quotes tagged as "sinterklaas" Showing 1-4 of 4
Johan Daisne
“Zodra Maaike weer bij haar pleegouders was, in de vriendelijke ouderwetse huiskamer met de reusachtige twee honden die haar om strijd zoentjes van besnuffeling kwamen geven, zonken de donkere weg en het probleem der afstanden in vergetelheid. Het kind burgerde zich aardig in bij de onderwijzer, en op school, waar het eerst zo babyachtig onbeholpen toe had staan kijken, was het zich nu dapper aan het ontvoogden op de speelplaats.
En om beurten kwamen Sinterklaas, de Kerstman en Sint-Silvester de laatste blaadjes van de kalender plukken. In Jasamski stond een wreed versje over Sinterklaas:

Je liet ons in de steek,
het kind gelijk de vader.
Word s.v.p. niet week
wanneer nu Klaasdag nadert.

Bespaar ons je geschenken.
Al kocht je er een hoop,
ze kosten zorg noch denken,
ze zijn al te goedkoop.

Zij die de ‘vrijheid’ kozen
(zo heet thans het verraad)
hebben als heimatlozen
slechts recht nog op de straat!

Maar de ware wreedaard, waartegen de dichter zich slechts met woorden probeert te verweren, zijn de daden en tekortkomingen der werkelijkheid: Sinterklaas ging voorbij zonder zelfs een prulletje van Max. Hij had ook geen Néné meer van wie het lieve geldje te lenen.”
Johan Daisne , Lago Maggiore

“Ik had, drie jaar oud, een huis-leeraar gekregen. Niet alleen dat men mij, om mijne eenzelvigheid, een bijzonder schrander kind achtte, maar dewijl over de straat een zeer arm onderwijzer woonde die veel kinderen had, lang ziek was geweest en nu behoefte had aan goed voedsel dat hij niet koopen kon, bracht mijne ouders tot het besluit dat ik mijne letters zou leeren.
Ik zie dien leeraar nóg voor mij: een man als een magere muil-ezel, zoo van kop als van jagenden romp en oneindige, knokige leden. Aan hem is, evenzeer als aan mijn zeer geboeiden vlijt - ik leerde met ziekelijke gretigheid -, aan hem is een scherpe herinnering verbonden van gebraden vleesch op ongewone uren en aan eene bijzondere deftigheid mijner moeder. Zekeren dag had deze mij, ter gelegenheid van een geheimzinnigen Sinterklaas, ten behoeve van mijne lessen - zij hadden in de donkere achter-kamer plaats -, eene nieuwe lei gegeven, waar ik zeer blijde om was, want mijne moeder had er - wonderschoon docht mij, - een bloem-pot op gegriffeld met drie ontloken tulpen. Ik toonde de lei aan mijn meester; deze merkte mijn schroom-vollen trots niet, en veegde de tulpen uit met mijn sponsje en een beetje speeksel.
- Mijn verdriet was onbedaarlijk: ik kreeg geen les dien dag. Zelfs als mijn moeder naar haar beste vermogen op de lei een nieuwen bloem-pot geteekend had, kwam een herhaalde tranen-bui mij overweldigen. Telkens herbegon mijn gehuil, dat mij van lieverlede als een behoefte was geworden. De nacht die daarop volgde, voor een goed deel slapeloos en koortsig, is de eerste van velen geweest waar ik mij verkneuterde in mijn verdriet, mijn verdriet overdreef...”
Karel van de Woestijne, Verzameld werk. Deel 3. Verhalen en parabelen

“De eigenste trek tot het geheimzinnige en bovenaardsche openbaart zich bij Prutske in hare groote belangstelling voor alles wat er aan het uitspansel gebeurt en den onderkant van den hemel vormt, 's Avonds, voor aleer naar bed te gaan, vraagt Prutske dikwijls om nog eens de maan en de sterren te zien en hun goenavond te zeggen; bij dage volgt zij gaarne den drijf der wolken en over al de verschijnselen van het uitspansel vraagt zij uitleg en 't bedied. De zon en de maan beschouwt Prutske als bezielde en bevriende wezens, die met ons in nauwe betrekking staan; in de wolken ziet zij schepen, reuzen, kasteelen, monsters die boven onze hoofden heendrijven; doch telkens er in den vorm of kleur iets bijzonders te bemerken valt, roept zij er iemand bij en vraagt:

- Wat gebeurt er, of wat doen ze nu in den hemel?

Tegen avond, wanneer de westereinder gloeiend rood uitslaat en de laatste zonnestralen als vimmen van een waaier hoog opgespreid staan, wanneer de wolken gelijk goudklompen aan den hemel gestapeld liggen, is 't Sinterklaas die zijnen oven stookt om koeken te bakken. Wanneer de wind het zwerk heeft schoongeveegd en de wolken gelijk vlokkig schuim opgerafeld en in vegen uiteengebezemd ronddrijven, dan zijn de engelen in den hemel aan de wasch en doen ze de zeeploog in 't ronde schuimen. Ander keeren is 't de groote schoonmaak, hebben de Heiligen deuren en vensters opengezet om den hemel eens terdege te verluchten.”
Stijn Streuvels, Prutske

Felix Timmermans
“Ga nu maar rap naar huis slapen,’ zei Sinter-Klaas tot Ceciliatje, ‘we brengen seffens het schip....’
Het kind ging naar huis, maar 't sliep niet, en zat onder den schoorsteenmantel met het kussen op zijn armkens, naar de nederdaling van het schip te wachten. De maan zag juist in het arm-triestig plaatsken. Hé, wat zag Ceciliatje ineens!
Ginder op een blinkenden manestraal klabetterde het ezeltje omhoog, met op zijn rug Sinter-Klaas; en Zwarte Piet liet zich meeslijpen met den staart van 't ezeltje vast te houden. De maan ging open; een zacht groot licht viel in vonkelende regenboogkleuren over de besneeuwde wereld, Sinter-Klaas groette naar de aarde, trad binnen, en weer was het gewone groenmaneschijne nacht.
Ceciliatje meende te gaan weenen. Zwarte Piet of de goede Heilige hadden het schip niet gebracht. 't Lag niet op het kussen.
Maar zie! Wat geluk, het schip ‘de Congo’ stond daar, daar in de koude assche, zonder kneus of berst, glanzend van zilver, en wel voor 7½ centen witten wat smorend uit zijn twee schouwpijpen! Hoe kon het zijn! Hoe was dat zoo stil gebeurd?....
Dat weet nu juist niemand, dat is de kundigheid en 't glanzend vernuft van Zwarte Piet, en dat leert hij aan niemand voort.”
Felix Timmermans, De Nood van Sinter-Klaas