Frank van Rijn's Blog
October 16, 2025
OP DE FIETS NAAR MARS.
Bericht 5
Op mijn fietsreis van het jaar 2000 door Zuid Amerika bezocht ik op de Boliviaanse hoogvlakte de oude Pre-Inca- ruïnestad Tiahuanaco (ook wel geschreven als Tiwanacu). Daar staat de beroemde Puerta del Sol, de Poort van de Zon, ons allen natuurlijk wel bekend, want al zou u er nooit geweest zijn, in elk zichzelf respecterend fotoboek van Zuid Amerika staat dit archeologische fenomeen afgebeeld. Op dat ruïnegebied van Tiahuanaco staat echter ook, behalve nog veel meer prachtig, oeroud ‘puin’, de Puerta de la Luna, oftewel de Poort van de Maan. Die ziet er een stuk minder indrukwekkend uit dan de poort van de zon. Het is maar een klein, iel, eigenlijk wat onnozel poortje, waar de meeste bezoekers voorbij lopen zonder er veel aandacht aan te besteden. Sommigen missen het zelfs geheel, naarstig op zoek als zij zijn naar imposante steenconstructies die daar vele eeuwen geleden zijn neergezet door ijverige Tiahuanaco-bouwvakkers.
Toen ik op 16 juni van dat jaar bij die poort van de maan kwam was die voor mij echter belangrijker dan de mooie, grote poort van de zon, want juist daar had ik, met al mijn reizen bij elkaar, de afstand van de aarde naar de maan gefietst. Het was zuiver toeval dat dat precies zo uitkwam. Ik had dat niet zo uitgestippeld en voor mijn aankomst in Tiahuanaco nog een paar honderd kilometer rondjes gereden om op de kop af die 384.400 km op mijn totaalteller te hebben staan, die onze trouwe satelliet van ons vandaan staat. Om overigens héél precies te zijn, ontbraken er nog 17 kilometer aan (0,044%) en als ik het zo had willen uitmikken, zou ik eerst ook nog die 17 km heen en weer gereden hebben. Als extra grote toevalligheid was het die avond volle maan. Die combinatie inspireerde mij tot het schrijven van het verhaal ‘De poort van de maan’, dat is opgenomen in mijn gelijknamige boek ‘De poort van de maan’, een bundel van 21 korte reisverhalen. (Later schreef ik over die hele Zuid Amerika-reis ook nog het boek ‘De magische vijfduizendmetergrens’, waarvan kort geleden de tweede druk is verschenen, nu geheel in kleur. Dit even als zijsprongetje en ter informatie voor het geval het u is ontgaan!).
Foto 1: Ik in het jaar 2000 voor de Poort van de Maan in Tiahuanaco. (Uit de oude doos, die ik op zolder onder een flinke laag stof vandaan haalde)Van meerdere kanten werd (en wordt) mij gevraagd om nog eens zo’n verzameling korte verhalen te schrijven, omdat die ‘zo lekker weglezen voor het slapen gaan’. En inderdaad ben ik kort geleden aan zo’n bundel begonnen, waardoor het opruimen van mijn huis, waar ik drie jaar geleden vol ijver aan begonnen ben, voor de zoveelste keer vertraging oploopt. Een titel heb ik al voor het boek: ‘Op de fiets naar Mars’. Dat leek mij leuk aan te sluiten bij ‘De Poort van de maan’. Ik ben natuurlijk wel even gaan rekenen aan een tijdschema om er een beetje een idee van te hebben hoe lang zo’n reis zou gaan duren. Uit die berekening volgde dat, als ik met dezelfde snelheid (in kilometers per jaar) blijf doorfietsen, waarmee ik de laatste jaren heb gefietst, ik op Mars ga aankomen op 12 juni om 19 minuten en 33 seconden over vier in de ochtend……. van het jaar 5455. (Ik ga u dat hier niet voorrekenen, maar hoop dat u mij gelooft. Zo niet, reken het dan zelf maar na!)
Ja, Mars is ver…… te ver eigenlijk om een beetje fatsoenlijk heen te kunnen fietsen….. Helaas. En dan ben ik nog maar uitgegaan van de afstand Aarde – Mars, op het moment dat Mars het dichtst bij de aarde staat, dus aan onze kant van de zon, want als deze rode planeet, die evenals de aarde om de zon draait, aan de andere kant staat, zou zelfs Methusalem met een fietsconditie van Joop Zoetemelk en nog wel op een elektrische fiets van 100 MW het niet halen. Dan komt er namelijk nog tweemaal de afstand Aarde – Zon bij en dat is ook weer een reuze eind. Op de fiets naar Mars (fictief natuurlijk want er voert nu eenmaal geen weg naar toe, zelfs geen ruige gravelweg) plaatste mij dus voor een onoplosbaar probleem…. Ik moest Mars dus maar vergeten….Jammer, maar wat niet kan, gaat gewoon niet. Een mens moet zich neerleggen bij zijn beperkingen.
Op een nacht, toen ik lag te piekeren over een heel ander probleem, een probleem dat niets te maken had met de maan, Mars, Jupiter (nog verder weg dan Mars!) en Venus (waar het veel te warm is om naar toe te gaan, zelfs voor mij!), kreeg ik de geniale vonk, iets wat ik maar hoogst zelden meemaak. Eénmaal sloeg die vonk over bij het schaken, waardoor ik van een grootmeester won. Die speelde echter simultaan, wat die geniale vonk weer enigszins deed verbleken. En een andere keer sloeg er net zo’n vonk over toen ik in mijn enthousiaste technische periode aan het prutsen was met spoelen, condensatoren, weerstanden en transformatoren. Per ongeluk vond ik plotseling de elektrische bel uit terwijl ik probeerde een knipperlicht te maken. Ook die geniale vonk verbleekte en wel door het feit dat de elektrische bel al honderd of meer jaar daarvoor was uitgevonden. Zou ik een te laat geboren genie zijn of toch slechts een suffe prutser?
Die derde fantastische vonk, die op die bewuste nacht, kortgeleden, oversloeg bestond hieruit, dat me opeens te binnen schoot dat er een ander Mars bestaat en wel in Frankrijk, dus een heel stuk dichterbij dan die rode bol daar ergens ver in de ruimte. En daar kon ik wél naar toe fietsen! Het probleem waarover ik lag te piekeren voordat die vonk mij kwam helpen, werd met één machtige slag naar de achtergrond verbannen. En zo vergaat met mij wel vaker: Als ik iets zoek (een oplossing voor een probleem, een voorwerp of het een of andere formulier) vind ik meestal iets wat ik op dat moment niet zoek, maar waarnaar ik mij daarvoor te pletter heb gezocht. Voor dat andere probleem, waarover ik lag te piekeren, zal ik ongetwijfeld te zijner tijd, als het allang niet meer van belang is, een goede oplossing vinden, terwijl ik dan op zoek zal zijn naar de oplossing van weer een ander probleem, dat op dat moment onvindbaar is.
De ochtend na die pieker-nacht zocht ik in de Wegenatlas van Frankrijk Mars op. Het bleek een uiterst klein dorpje te zijn aan de zuidflank van de Mont Aigoual, net even ten westen van Le Vigan. Dát Mars nu, was mijn doel van deze reis door Frankrijk, natuurlijk naast dat andere doel: dat van het reizen zelf, het zien van de wereld, het ontmoeten van mensen en het bezichtigen van oude, interessante monumenten. Maar op deze reis had ik nu dus een erg belangrijk fysiek doel: Mars in het departement du Gard.
Op de motorfietscamping, 2 km voorbij Lunas, waar ik met mijn vorige bericht ben blijven steken, zat ik niet zo ver meer van Mars (Gard) vandaan. Ondanks de slechte nacht die ik door de Brabantse moppen (zie mijn vorige bericht) had genoten, vervolgde ik de volgende ochtend mijn tocht. Ik kreeg meteen een 5,5 km lange klim naar de Col de la Baraque de Bral. Op die pas aangekomen stapte ik van mijn fiets met een gevoel in de benen alsof ik een echte Andespas had bedwongen in plaats van een pasje van slechts 611 meter boven zeeniveau.
Foto 2: Voor het bordje van de Col de la Baraque de Bral.Als het nou nog maar leuke moppen waren geweest, die mijn nachtrust zodanig hadden verstoord dat ik op dat pasje zo afgepeigerd aankwam, had al dit getob nog extra waarde gehad. Maar misschien wáren het wel leuke moppen, die de Brabantse motorrijders de hele nacht heen en weer hadden gekaatst. Ik had ze weliswaar gehoord, maar door de afstand naar mijn tent niet verstaan. Ik had natuurlijk aan de bar tussen die motorrijders in moeten gaan zitten. Misschien had ik dan met een paar glazen bier achter de kiezen ook uitbundig kunnen lachen en had ik het in een bui van overmoed gewaagd om zélf een mop over de toonbank te smijten.
Een kleine troost voor het missen van al die moppen was het feit dat het bordje op de pas mij toe juichde met een grote ‘BRAVO !’, wat ik onder de gegeven omstandigheden terecht vond. Met een zekere trots schoot ik dan ook foto 2, gebruikmakend van de zelfontspanner op de camera.
Foto 3: Hier ter aanvulling en uit nostalgische overwegingen een echte Andespas. Deze komt evenals foto 1 uit een oude doos. Als je zo op zolder bezig bent met zoeken (en opruimen!!), kom je allemaal leuke oude dingen tegen. Dit is een gedigitaliseerde dia uit het jaar 1980. Toen was ik niet zozeer trots als wel voldaan en ook nog jong. Nu iets minder, maar toch nog best wel jong. Vergelijk de drie foto’s maar!Ik ben ondertussen weer thuis. Dat zult u wel begrepen hebben, anders had ik niet plotseling op zolder kunnen zoeken naar oude dozen. Zoals altijd ijlen mijn blogverhalen een eind(je) na op de werkelijkheid. Ze komen wat later, maar ze komen! Dat is een ding dat zeker is, voor zover er iets in deze wereld zeker kan zijn.
Foto 4: Terug naar de Col de la Baraque de Bral. Vijf meter voor dat Bravo-bord van foto 2 (uit de nieuwe doos dus) stond nog een bord met de naam van de col er op, maar met een andere hoogte.Aangezien de afstand tussen beide borden ongeveer vijf meter bedroeg, kon het hoogteverschil niet 1 meter zijn, want dan zou het stijgingspercentage tussen beide borden 20% zijn. Dat is zo te zien niet het geval en dus zouden we kunnen concluderen dat minstens een van de twee borden loog. Toch hoeft dat niet. Hoogten op zulke borden zijn natuurlijk altijd afgerond op hele meters. Bij het bord op foto 2 zou de hoogte 610,50 m kunnen zijn, wat dus wordt afgerond op 611 m, terwijl de hoogte bij het bord op de tweede foto 610,49 kan zijn, wat na afronden op 610 m uitkomt. Dan is er slechts een hoogteverschil tussen beide borden van 1 centimeter, wat een hellingspercentsge oplevert van 1 : 500, oftewel 1/5 : 100, dus 0,2%. Gelukkig! We kunnen er dus toch van uit gaan dat beide borden correct waren. Ik kon weer met een gerust hart verder.
Op weg van die Col de la Baraque naar Mars kwam ik op bekend terrein: het erg mooie oude plaatsje La Couvertoirade, waar ik toch nog maar weer een plaatje schoot, hoewel ik er al een heel setje van heb. Deze is toch weer iets anders dan de voorgaande.
Foto 5: La Couvertoirade, een oud vestingstadje dat rond 1150 gebouwd werd door de Orde der Tempeliers. Tegenwoordig wonen er allerlei kunstenaars, zoals schilders, beeldhouwers etc. Als je wilt, kun je daar je fiets volladen met souvenirs en kunst voorwerpen.
Foto 6: Een rots in de buurt van La Couvertoirade, waar je met veel fantasie een Marsman in zou kunnen zien, hoewel Mars nog ongeveer 50 km weg was….. of 59 miljoen, afhankelijk van welke Mars je bedoelt.
Foto 7: Een oude monumentale windmolen boven op de heuvel achter La Couvertoirade.
Foto 8: Een pittoresk, van natuursteen gebouwd huis op het Plateau de Larzac.
Foto 9: Schrijver dezes (ik dus) aan de noordrand van de Cirque de Navacelles, een klein zijsprongetje op weg naar Mars.Hier had ik een shirtje aan (uit de kringloopwinkel van Steenwijk, 75 cent) van de een of andere Oliebollenloop. Dat vormde een leuk contrast met de hittegolf van 43 graden, die daar op dat moment heerste. In de wijde omtrek waren er geen oliebollen te koop.
Foto 10: Mars kwam al aardig in de buurt, of eigenlijk kwam ík al aardig in de buurt van Mars. Nog maar 1,9 km. De spanning steeg.Deze hele reis, vanaf Nederland, had ik scherp voor ogen gehad wat ik zou doen als ik bij Mars zou aankomen: Ik zou met behulp van mijn statief en de zelfontspanner een foto van het plaatsnaambordje van Mars maken met mijzelf naast of achter mijn volbeladen fiets. Die foto zou dan t.z.t. op de voorkaft van mijn boek prijken. Ik hoopte natuurlijk dat er mooi zonlicht op het bordje zou vallen, zodat ‘Mars’ goed uit de verf kwam. En daarna zou ik mezelf trakteren op een Mars, alles heel symbolisch.
Dat prachtige plan liep echter op een volledige mislukking uit.
Foto 11: Tot 200 meter voor mijn doel ging het allemaal nog goed, maar toen…..
Foto 12: Bij het binnenrijden van Mars kwam de deceptie. De een of andere lolbroek had, waarschijnlijk uit verveling, de M op het bordje, waar ik deze hele expeditie voor had ondernomen, weggekrast. Daar zat ik dan, ontgoocheld, naast mijn fiets bij dat knudde-bordje. Ruim 2700 km voor niets getrapt! Ik maakte toch maar een foto, maar de sipheid droop hier van mijn gezicht, ondanks mijn mooie oliebollenshirtje.
Foto 13: Op het kleine pleintje van dit gehucht trakteerde ik mijzelf niet op een Mars, maar op een ars.Toen ik de ars gegeten had, zag ik alles echter weer in het juist perspectief: ik had die 2700 km natuurlijk niet voor niets getrapt! Dat andere doel, het reizen zelf, was belangrijker dan het fysieke doel, zeker nu de expeditie min of meer in duigen was gevallen. Tot hier toe had ik een mooie reis door Frankrijk gehad en daar ging het om. En die reis ging nog verder.
Foto 14: Een kilometer buiten Mars, redde ik van deze expeditie nog, wat er van te redden was. Sommige vrienden, aan wie ik deze foto stuurde, vonden dat ik hier nogal zuur keek, maar het is een vergissing om te veronderstellen dat dat door dat stomme ‘verkraste’ bordje kwam. Op foto’s kijk ik eigenlijk altijd zuur. Het wordt tijd voor een cursus ‘Lachen op de foto’ om mijn zelfopnamen een stuk aantrekkelijker te maken. Misschien worden mijn boeken, als ik die cursus met goed gevolg doorlopen heb, wel veel beter verkocht.Die 12 ton op dat bordje (in verband met een bruggetje iets verderop) is interessant. Op het echte Mars zou je daar in verband met de veel kleinere versnelling van de zwaartekracht, met een vrachtwagen van 32 ton overheen kunnen rijden zonder er door te zakken. Daar zou ik ook veel minder hoeven te bezuinigen op mijn bagage en de luchtweerstand zou er vrijwel nul zijn. Allemaal voordelen, daar op dat echte Mars. Toch overheersen daar de nadelen: je krijgt het er snel benauwd want er is geen lucht, het is er gemiddeld 30 graden onder nul en als je pech krijgt aan je fiets is de dichtstbijzijnde fietsenmaker ver weg. Dus voorlopig blijven we op onze oude, trouwe aarde rondfietsen.
Foto 15: Ten slotte probeerde ik bij dat Marsbordje de 1 buiten de foto te houden, maar dat is nep en bovendien zou ik me dan later, om een mooie voorkaft voor het boek te krijgen, een hoop digitaal ‘poetswerk’ op de hals halen, want dat andere bord moet uit het beeld weg. Dus ook knudde.Maar er is nog een andere mogelijkheid: Er zijn namelijk nog vijf andere Marsen in Frankrijk, dus ik kan in de toekomst heel wat keren op Marsexpeditie. De volgende keer wordt er echter weer serieus gefietst. Ook geen Venus, Jupiter of Alpha Centauri.
Frank van Rijn
October 7, 2025
Groene wegen en glimmende Harleys
Bericht 4
Van Moissac, waar ik met bericht 3 ben blijven steken, was het niet ver meer van Albi, ‘De rode stad’,
Foto 1: Uitzicht vanaf de brug over de Tarn als je Albi vanuit het noorden binnen komt.
Foto 2: Het centrum van Albi
Foto 3: De prachtig gebeeldhouwde poort van de kathedraal van Albi.Van Albi loopt er een mooie ‘voie verte’ (groene weg, oftewel een weg voor ‘groen verkeer’, dus niet gemotoriseerd) naar Castres. Die voie verte volgt een oud spoorwegtracé en aangezien treinen geen hellingen steiler dan 5% aan kunnen in verband met de wrijvingscoëfficient van ijzer (wielen) op ijzer (rails), hoef je als fietser niet benauwd te zijn dat je je daar te pletter trapt om omhoog te komen of dat je velgen bij het dalen rood en geel gaan gloeien door zwaar remwerk. Zulke oude, tot voie verte omgebouwde spoorwegen zijn dus plezierige routes om te fietsen. Spoortunneltjes, uit de rotsen gehakte passages en bruggen geven je daar het idee dat je met een stoomtrein door het Wilde Westen slingert en met wat fantasie kun je om elke bocht een aanval van bandieten of indianen verwachten.
Foto 4: Voie verte. Hier reed vroeger een stoomtreintje.Dat van die bandieten en indianen is natuurlijk allemaal razend spannend, maar als het echt zou gebeuren, zou je toch wel even vreemd staan te kijken en dat spannende van die overval minder op zijn juiste romantische waarde kunnen schatten. Uit ervaring weet ik dat het leuker is om een spannende western te zien met veel geschiet, dan recht in de loop van een echt pistool te kijken.
Het merkwaardige bij vele voies vertes is helaas, dat je je vaak het apezuur zoekt om de weg er naar toe te vinden. En zo was het ook hier weer. Albi uitkomen was al een ware puzzel, maar toen ik dacht dat ik het ergste gehad had, werd het pas echt menens. Ik moest een kilometer of vijf langs een weg rijden waar zich, ruw geschat, de helft van het totale autopark van heel Frankrijk langs wrong, althans zo kwam het op me over terwijl ik als een circusartiest voort worstelde tussen de berm rechts van me en de eindeloze sleep over het asfalt voortjakkerende auto’s links. Verderop kon ik afslaan op een rustigere weg en uiteindelijk was daar dan toch die langverwachte voie verte naar Castres. Daar werd het fietsen weer leuk.
Verderop liep de voie verte dicht langs Lautrec, dat volgens kenners een mooi plaatsje is. Daar wilde ik natuurlijk wel even gaan kijken, maar om van dat oude spoortracé op een reguliere manier in het op een heuvel gelegen stadje te komen, was ook weer een puzzel. Een pijl op een bordje naast de voie verte wees rechts naar een steil voetpad waar een getrainde mountainbiker met zijn lichtgewicht VTT (velo tout terrain, oftewel fiets voor elk soort terrein of mountainbike) misschien nog juist omhoog zou kunnen trappen. Met mijn baal bagage kon ik dat wel vergeten. Het alternatief was een omweg van kilometers, waarbij ik ook nog zou moeten puzzelen om de juiste weg te vinden. Daar had ik geen zin in en dus duwde ik mijn fiets als een werkmier tegen dat steile pad omhoog. Na veel gezwoeg en gezweet stond ik uiteindelijk in het plekje dat inderdaad pittoresk bleek te zijn.
Foto 5: Vakwerkhuizen op het centrale pleintje van Lautrec.
Foto 6: De hoofdstraat van Lautrec.
Foto 7: Smal zijstraatje in Lautrec, waar oud en nieuw elkaar ontmoeten.
Foto 8: Op het hoogste punt van het dorp stond een monumentale windmolen die ik er ook nog even bij pikte.Tussen Castres en Mazamet was het vervolg van de fietsroute met bordjes aangegeven. Daar lag over enkele kilometers lengte een mooi vers betonnen fietspad, waar echter een flinke klim in zat, maar verderop degenereerde deze ‘fietsroute’ tot een smal strookje asfalt langs een drukke weg. Daar mag voor mij wel iets beters aangelegd worden. Frankrijk is de laatste jaren hier en daar bezig met een inhaalslag op het gebied van fietspaden, maar daar werd het ook wel de hoogste tijd voor met het verkeersaanbod dat uit de pan aan het rijzen is. Vijftig jaar achterstand is niet zo eventjes weggewerkt, maar we hopen er het beste van.
Voorbij Mazamet volgde ik weer een mooie voie verte naar Bedarieux, zo’n 64 kilometer verderop, ook een oud spoortracé. Na ongeveer 8 km kwam ik langs het huis van Gerard en Marie, Franse vrienden die ik al vele jaren ken. Beide zijn kunstzinnig en bereiden een expositie voor.
Foto 9: Marie werkt veel met wol, waar zij balen van heeft gekregen van een oude, gesloten wolfabriek uit het nabijgelegen Labastide Rouairoux. Hier is zij bezig van een fietsvelg een wollig kunstwerk te maken.
Foto 10: Nog een kunstwerk van haar: een reuzen, wollen wijnfles zonder wijn, maar wel met veel wol.
Foto 11: Gerard had zich als doel gesteld 120 plastic bidons en jerrycans een gezicht te geven. Hier heeft hij twee van zijn creaties onder de arm.
Foto 12: Hij had al een aardig setje bidon-gezichten klaar, maar voor die 120 stuks stond hem nog wel wat kunstzinnig schilderwerk te wachten.
Foto 13: Gezichten inspireren hem blijkbaar enorm, want zijn tuinhuisje had hij al eerder een gezicht gegeven met een stel deksels en pannen.Al dat werk stond Gerard en Marie echter niet in de weg om mij de volgende dag een eindje te vergezellen over de voie verte naar Bedarieux.
Foto 14: Gerard en Marie op de voie verte, het oude spoortracé naar Bedarieux.Zij reden niet het hele traject, want de plicht riep: nog 99 bidons wachtten op een gezicht en die velg van Marie moest vol geborduurd worden met wol in alle kleuren van de regenboog. En dus keerden zij terug naar huis nadat we een lunch van baguetten met Franse kaasjes hadden genuttigd, gezeten op een bankje iets voor Saint Pons. Ik vervolgde alleen mijn weg en kwam verderop langs het mooie plaatsje Olargues.
Foto 15: Olargues, op de route van Mazamet naar Bedarieux, waarvan ik al eens eerder foto’s heb geplaatst.Met zo’n mooi plekje kan ik het elke keer als ik er langs kom, weer niet laten er een kiekje van te schieten en dat mijn lezers te tonen. Hier dus nog maar eens Olargues. Probeert u in mijn voorgaande berichten van vroegere reizen maar eens dezelfde plaat te vinden en zoek de in zulke gevallen gebruikelijke zeven verschillen. Misschien zijn het er zelfs wel acht! Of nul!
Voorbij Bedarieux was het weer afgelopen met de voie verte en reed ik over de vrij drukke, maar nog juist acceptabele, D35 naar Lunas. Twee kilometer voorbij Lunas, vlakbij Joncels, kampeerde ik op een motorfiets camping, waar fietsers zonder hulpmotor ook hun tentje mochten opzetten. Zoals ik altijd op campings doe, vroeg ik aan de eigenaar, toevallig een Nederlander, of er ’s avonds muziek zou klinken of dat er de een of andere party gepland stond. Als dat namelijk het geval zou zijn, zou ik daar snel weg zijn, want ik ben geen party-man en de praktijk heeft mij geleerd dat de muziek die doorgaans bij dat soort gelegenheden schalt, nogal sterk verschilt van mijn voorkeur en mij meestal het slapen belet. De man antwoordde mij dat hij drie Franse motorrijders verwachtte en een groepje van vijf Nederlanders. “Dus'” zo voegde hij eraan toe: “Met zo weinig gasten zal er wel niet zo veel gebeuren.”
Dat vond ik een merkwaardig antwoord, want of er die avond veel zou gaan gebeuren hing dus niet van hem af, maar van zijn gasten. Een campingbaas is de baas en als die zegt: “Na 10 uur heerst hier stilte,” dient er na 10 uur ook stilte te heersen. Maar hier waren het blijkbaar de campinggasten die de dienst uitmaakten. Naïef als ik nog steeds na 53 jaar reizen ben, nam ik aan dat er die avond inderdaad niet veel zou gebeuren. Voor alle zekerheid zette ik mijn tent toch maar wel zo ver mogelijk bij de bar vandaan. (Gelukkig!). Wat later reden de drie Fransen op hun motorfietsen, grote, BMW-achtige machines, de camping op en namen elk een bungalow. Nog een half uurtje later kwamen de vijf verwachte Nederlanders, elk op een Harley Davidsons, aangetuft en zetten meteen een tent op, bijna zo groot als een fabriekshal. ’s Avonds ging ik voorzichtig eens poolshoogte nemen om te kijken welke soort hier zijn hoofdkwartier had opgebouwd: de ‘good guys’ of de ‘bad guys’. Tot mijn opluchting bleken ze tot de laatste categorie te behoren. Het bleken gezellige Brabanders te zijn die een reisje door Frankrijk maakten, waarbij hun vrouwen niet mee mochten.
Foto 16: De ‘Vijf van Brabandt’ voor hun hoofdkwartier op de camping van Joncels.
Foto 17: Twee van de vijf Harleys. Aan het glimmen van pijpen, buizen, velgen, spatborden en cilinders was duidelijk te zien dat deze mensen de verhouding poetsen / rijden in juiste balans hielden.Nadat ik het een en ander had verteld over mijn reis en daaraan toegevoegd had, dat ik nog niet toe was aan trapondersteuning, zei een van de vijf: “Ga mee naar de bar om wat te drinken.” Ik gaf gehoor aan deze uitnodiging en even later zaten we aan de bar en dronk ik een glas sinaasappelsap, terwijl mijn nieuwe vrienden zich beperkten tot bier. Na een uurtje van ervaringen uitwisselen en de verschillen analyseren tussen fietsen en motorrijden, kreeg ik de indruk dat de eigenaar, die biertje na biertje serveerde, aanstalten maakte om de tent te gaan sluiten. Het was immers al 10 uur.
“Ik denk dat de bar dicht gaat,” merkte ik daarom op.
“Welnee,” antwoordde de man die naast me zat. “De bar gaat pas dicht als wij naar onze tent gaan.” Dat vond ik ook weer zo’n merkwaardige opmerking. Blijkbaar kende ik de gebruiken bij motorcampings nog niet.
Die kende ik de volgende ochtend, na een grotendeels doorwaakte nacht, al een stuk beter. Nadat ik om 10 uur mijn tent ingedoken was, hadden gepraat en Brabantse moppen tot half vier door geklonken. Met oordoppen in en omdat mijn tent zo’n eind bij de bar vandaan stond, had ik gelukkig nog delen van de nachtrust kunnen redden, maar erg vlot ging het inpakken en opladen van de fiets deze ochtend niet. De eigenaar lag nog te slapen, maar de vrouw van de eigenaar wist te vertellen: “Ze hadden er vannacht echt zin in.”
“En, hadden jullie er echt zoveel zin in?” vroeg ik, toen ik van start ging, aan de eerste motorrijder die op dat moment uit het hoofdkwartier kroop.
“Ja,” antwoordde hij met een vermoeid gezicht. “De bedoeling was overigens om vroeg naar bed te gaan en lekker uit te rusten, maar het is vannacht een beetje uit de hand gelopen.”
De lering die we uit deze geschiedenis kunnen trekken is: Als je van gezelligheid houdt, ga dan je tentje opzetten op de motorcamping van Joncels, 2 km ten noorden van Lunas.
De volgende keer gaan we weer geheel uitgerust verder met nieuwe leerzame gebeurtenissen op deze reis door Frankrijk.
Frank in Frankrijk.
September 5, 2025
EEN LEVENDIGE DRAAIMOLEN, EEN FILMQUIZZ ….EN NATUURLIJK NOG VEEL MEER.
Bericht 3
Ik was met mijn vorige bericht blijven steken bij de Dordogne. Bij Lalinde stak ik de Dordogne over, waarmee ik weer een fase verder was met mijn tocht.
Foto 1: De brug over de Dordogne. Mijn fiets hoort er in zo’n geval eigenlijk wel een beetje bij, vind ik. En daar staat hij dan ook.De dag na mijn Dordogne-overtocht fietste ik ’s morgens het plaatsje Castillonès binnen. Daar werd juist de wekelijkse markt gehouden met de erbij behorende (on)gezellige drukte. Op een bankje aan een parkeerplein at ik een stuk brood als extra ontbijt. Het was een plezier om het eindeloze cirkus van rond het plein rijdende auto’s te zien, waarvan de chauffeurs naarstig op zoek waren naar een parkeerplekje. Het leek net een grote draaimolen op de kermis, waar paarden, olifanten, giraffes, kamelen, nijlpaarden en schorpioenen continu langs me heen hobbelden, rondje na rondje.
In Lavardac zag ik naast een fietspad een groot beeldhouwerk staan: een globe met een enorme fietser er boven.
Foto 2: Standbeeld van Lucien Peraire, indertijd een inwoner van Lavardac, die tussen 1928 en 1932 meer dan 30.000 km heeft gefietst door Europa en Azië.Bovendien was hij promotor van het Esperanto en uitvinder van de
‘Velo-rail’, een fiets waarmee je over een spoorlijn kunt rijden.
Foto 3: Lucien Peraire op zijn Velo-rail. Op deze oude foto is het derde wiel, dat over de linkerrail loopt, juist niet te zien. Toch een belangrijk wieltje zonder welk een fietstocht door Manchoerije, Japan, China en Indochina een uiterst lastige onderneming zou zijn.
Foto 4: Een oud spoorwegtracé omgebouwd tot fietspad tussen Nerac en Condom. Dit fietst waarschijnlijk toch wat makkelijker en rustiger dan met Luciens Velo-rail, vooral als er met volle vaart een sneltrein nadert.
Foto 5: Een oude trein op dit tracé. Zo te zien heb je als fietser daarvan niets meer te duchten
Foto 6: Condom is de stad van De drie musketiers. Hier staat de vierde musketier d’Artagnan, die eigenlijk de belangrijkste was, er ook bij. En dan niet te vergeten de vijfde, zittend, naast zijn Santos-paard.In Condom zocht ik AnneMie de Lobel op, een Vlaamse schilderes, die ik ooit eens bij toeval ontmoette in een supermarkt. Met haar bezocht ik de abdij van Flaran, enkele kilometers buiten Condom.
Foto 7: De abdij van Flaran.
Foto 8: AnneMie bij de zuilengallerij.
Foto 9: AnneMie hield een preek in de kerk maar helaas ontbraken de toehoorders, waardoor alle wijsheid verloren ging.
Foto 10: Een mooi 17e eeuws houtsnijwerk in de abdij: St. Roch met zijn hond en de engel.
Foto 11: Vanuit Condom maakte ik een fietstochtje naar het versterkte dorp Larressingle. Hier de hoofdpoort van het dorp.Auvilar aan de Garronne is een mooi oud plaatsje. Ik ben er in 1975 door gefietst toen ik op weg was naar Spanje. Leuk om het na 50 jaar weer te zien. Het was ondertussen ook een halve eeuw ouder geworden, maar daar was weinig van te zien. Bij mijzelf ook niet zo veel…. hoop ik!
Er was daar een filmfestival aan de gang, zoals bleek uit vele foto’s van filmsterren die op diverse plaatsen waren opgehangen.
Foto 12: De klokketoren met toegangspoort van Auvilar, versierd met een dozijn foto’s van filmsterren ter gelegenheid van het filmfestival. Ik herkende Charlie Chaplin, James Stuward (met d of met t? Een van mijn vele struikelblokken bij dictees) en Clint Eastwood. Herkent u er meer?
Foto 13: De overdekte hal op het centrale plein van Auvilar, ook versierd met foto’s van filmsterren.
Foto 14: Diezelfde foto’s van dichtbij. Ik scoor ook hier 3 uit 12 oftewel 25%. Herald Lloyd, Humphrey Bogard en John Wayne. Is er iemand die hoger scoort? Die links onder komt me overigens bekend voor, dus eigenlijk haal ik 3,5 uit 12, oftewel 29.2%. Er zullen slechts weinig filmkenners mij hierin overtreffen, denk ik. Als iemand er meer kan thuisbrengen, hoor ik het wel.
Foto 15: En deze twee ken ik natuurlijk ook, mijn absolute favorieten.
Foto 16: Nog een leuk plaatje in Auvilar met ‘The inviseble man’ er bij. Die herken je uit duizenden.
Foto 17: En een interessant plaatje bij Moissac: een brug met kanaal over de Garronne.
Foto 18: Links de Garronne, die onder de brug (en dus onder het Canal lateral a la Garronne) door stroomt. Met dit aardige stukje weg-en waterbouw besluit ik deze aflevering van mijn bijna eindeloze digitale feuilleton. Volgende keer weer een stukje van deze eindeloosheid.
August 23, 2025
EEN KASTELEN TOCHT.
Bericht 2
Na afscheid genomen te hebben van Bruno, mijn tijdelijke reisgenoot, fietste ik door naar Amboise aan de Loire. Daar staat een kasteel en dat is niet zo bijzonder want er staan er meer aan de Loire.
Foto 1: Het kasteel van Amboise aan de Loire. Behalve het kasteel en veel auto’s is er nog juist een stukje van de Loire te zien.
Foto 2: De Loire in al zijn pracht.
Foto 3: Na een steile klim langs het kasteel hoopte ik een ander goed uitzicht op het chateau te krijgen. Ik kreeg een uitzicht op Amboise met in de verte de Loire, maar van het kasteel was van hieruit niets te zien. Veel werk dus voor weinig.
Foto 4: Vanaf de weg langs de Loire in oostelijke richting kreeg ik nog wel een aardig uitzicht op het chateau van Amboise.De volgende dag kwam ik bij weer een ander kasteel: dat van Montresor.
Foto 5: Het kasteel van Montresor, dat op deze foto niet geheel uit de verf komt, maar dat is omdat ik mijn Santos er bij wilde hebben.
Foto 6: Een beter uitzicht op het kasteel van Montresor, maar nu zonder Santos. Je kunt nu eenmaal niet alles tegelijk hebben!
Foto 7: Er was een aardig wandelpad om het kasteel waarbij je diverse afbeeldingen tegen kwam uit de fabels van Lafontaine. Bij elke afbeelding kon je raden uit welke fabel hij kwam, een aardige quiz voor de hele familie en ook als je geen familie hebt. Hier zo’n plaat om te raden.
Foto 8: Nog een uit een andere fabel.
Foto 9: En hier een plaat van Lafontaine zelf, maar die hoef je dus niet meer te raden, want het staat er bij.
Foto 10: Een mooi stukje ruïne van Montresor.
Foto 11: Voorbij Chateauroux kwam ik langs een nogal verscholen liggend kasteel dat niet toegankelijk was voor het gewone volk en aangezien ik in deze zin als ‘gewoon’ werd gezien, was de enige mogelijkheid om er een aardige foto van te schieten een nadering door het struikgewas.
Foto 12: ’s Avonds in Sarzay kon ik zonder kruipdoor sluipdoor deze foto schieten van weer een ander mooi kasteel.Sarzay was niet bepaald een grote stad te noemen. Met dit kasteel, twee barren, een kerk, een begraafplats en een stuk of vijf huizen (misschien zeven als ik beter zou tellen) hield het wel zo’n beetje op. Een camping kon ik wel vergeten, maar in de tuin van twee vrouwen die ook flink wat gereisd hadden, mocht ik mijn tent opzetten. Ik kon ’s avonds ook nog mee eten. De volgende ochtend ontbrak helaas het ontbijt want het waren langslapers.
Toen ik rond het middaguur bij een weilandje halt hield om een paar koekjes te eten kwam er een stel koeien kijken wat ik aan het doen was. Verbazend dat zo’n onbenullig draadje als er voor hun neuzen hing, zo’n troep forse beesten kan tegenhouden.
Foto 13: Een paar dagen later kwam ik langs een grote menhir, zo een waarmee Obelix in menig Asterix-avontuur rondsjouwt alsof het een rugzakje is met boterhammen en een hardgekookt eitje er in.Ruw geschat stak hij zo’n 2,5 meter boven de grond uit. Als je zo’n gevaarte een beetje redelijk wilt verankeren en wel zodanig dat de buurstam van de Galliers er niet zo gemakkelijk mee aan de haal gaat, zal het stuk onder de grond toch zeker wel 1,5 meter moeten zijn. Dat wordt dan 4 meter in totaal. Ik liep er een keer omheen en schatte het grondvlak op 1 vierkante meter. Dan heeft Obelix’ ‘rugzakje’ dus een volume van 4 cubieke meter en een massa van 12 ton! Maar zoals we allen weten is Obelix lang geleden in een vat met toverdrank gevallen, dus medelijden hoeven we met deze spierbundel niet te hebben.
Foto 14: Een dag later kwam ik bij dit aardige kasteeltje. Omdat ik door tijdnood mijn dagboek een paar dagen niet had bijgehouden, kon ik niet meer reconstrueren waar het was. Wie helpt?
Foto 15: Nog een foto van waarschijnlijk hetzelfde kasteel.
Foto 16: Bij het plaatsje Tremolat kampeerde ik op een mooi veldje met uitzicht op de Dordogne.En met dit kiekje van mijn eigen Vaude-kasteel besluit ik deze kastelentocht, maar ongetwijfeld volgen er nog heel wat meer kastelen en andere bezienswaardigheden.
Tot de volgende keer.
Frank
August 17, 2025
NA 39 JAAR TERUG IN LEUVEN EN KAMPEREN IN EEN NEP-AMAZONEGEBIED.
Bericht 1.
In het laatste nummer van het blad ‘De Wereldfietser’ las ik een artikel over Helmut Riemenschneider, een van de bekendste Belgische wereldreizigers op de fiets met een naam die overigens niet erg Vlaams klinkt en al evenmin Waals. Meer Duits, zou je op het eerste gehoor zeggen en daarmee had dat eerste gehoor je niet misleid, want hij ís een Duitser. Als machinist kwam hij in 1958 op een schip uit West Afrika aan in Antwerpen. Hij was doodziek en werd meteen in een ziekenhuis opgenomen. Daar werd hij verzorgd door zuster Rosa uit Dessel, Vlaanderen. En verder ging het als in een film: Helmut, die al min of meer opgegeven was door de doktoren, werd rerepatrieerd naar Duitsland, genas daar echter en keerde later terug naar Rosa in Dessel. Daar trouwden ze in 1961 en zo bleef Helmut tot op de huidige dag in Vlaanderen. Een markant detail was dat hij op dat schip, waar hij doodziek vanaf kwam, een aap (Bimbo) als troeteldier had. Bij het vertroetelen had Bimbo hem een paar keer gebeten. En zo had brave Bimbo mogelijk de koers van Helmuts leven drastisch verlegd!
In bovengenoemd artikel in ‘De Wereldfietser’ stond dat kort geleden deel 1 van Helmuts memoires was uitgekomen. Het leek me daarom een goed idee om dat boek, op deze nieuwe reis naar zuid Frankrijk, bij hem op te gaan halen. Ik kon dan meteen mijn laatste boek bij hem brengen. Ruilen dus, zogezegd en dan natuurlijk van gesigneerde boeken, want een door de auteur gesigneerd exemplaar, liefst met nog een paar originele krabbels er bij, is natuurlijk tientallen malen zoveel waard als een ‘schoon’ boek….. vooral over honderd jaar.
Wij kennen elkaar van vroegere Fiets-en Wandelbeurzen en ook nog van de al lang geleden ter ziele gegane Op Pad beurs. Een e-mail met ‘Ken je me nog?’ volstond dus om het kontakt weer nieuw leven in te blazen. Ja, hij kende me nog, ik was welkom bij hem en hij had al een boek voor me klaar liggen. Mijn tent hoefde ik zelfs niet op te zetten, want hij had een logeerkamer in zijn grote monumentale huis.
Door een paar medische perikelen vertrok ik pas op 8 juli vanuit Drenthe in plaats van het geplande 1 juni. Ik fietste via Zwolle, Bennekom, Macharen en Drunen naar Dessel, waar ik erg gastvrij ontvangen werd door Helmut die sinds 4 jaar weduwnaar is.
De volgende dag fietste hij een eindje met me mee.
Foto 1: Helmut Riemenschneider, niet ver van zijn woonplaats Dessel.
Foto 2: Helmut en ik bij de Zuid Willemsvaart.
Foto 3: Het klooster van AverbodeDe volgende dag fietste ik door Leuven. Daar was ik in 1986, op weg naar West Afrika, voor het laatst geweest. Toch leuk om dat oude centrum weer eens te zien.
Foto 4: Het monumentale stadhuis van Leuven. Jammer van die grote, rode vuilnisbak links onder op de foto.
Foto 5: De kathedraal van Leuven. De Santos-fiets (heiligen-fiets!) past er mooi bij.
Foto 6: Een straat met mooie huizen in Leuven. Helaas verknoeien al die reuzen parasollen het beeld nogal.Eenmaal in Frankrijk reed ik een stuk langs het Kanaal van de Sambre naar de Oise. Daar loopt een mooi fietspad langs maar de bewegwijzering was belabberd of eigenlijk geheel non existent. Ergens stond er toch nog een bord langs het fietspad en dat was dan ook meteen razend interessant!
Foto 7: Een interessant bord langs het fietspad langs het Kanaal van de Sambre naar de Oise. Er zou misschien eens iemand een natte spons over kunnen halen. Het gaat per slot van rekening over de Euro fietsroute nr.3 van Scandinavië naar Iberia (Spanje).
Foto 8: Het fietspad langs het kanaal naar Noyon.
Foto 9: De kathedraal van Noyon met een stukje ruïne er aan vast. Zo’n stukje ruïne voegt toch heel wat toe, vind ik.
Foto 10: In het dorpje Foret la Folie zocht ik Bruno Delamarche op, die ik kende van 3 jaar geleden toen we elkaar ontmoetten in de Cevennen. Hij ging een paar dagen met me mee fietsen en gebruikte zijn hondenkar voor zijn bagage.
Foto 11: Gwenn, zijn brave hond kon deze keer niet mee.
Foto 12: Op de afdaling naar de Seine reden we langs Chateau de Gallard, een gave ruïne, voor zover een ruïne gaaf kan zijn.
Foto 13: Bruno met fiets en aanhangwagen bij de Seine.
Foto 14: Wild kamperen in een bos. Alleen de kenner kan zien dat dit niet het Amazonegebied is. Gezeten voor zijn tent prepareerde Bruno het diner: een blik ravioli dat hij opwarmde met zijn camping-gas brander. Franse Haute Cuisine.In Reugny kampeerden we in de tuin van Bruno’s zoon. Die zoon was getrouwd en had twee kinderen, waardoor Bruno al een dubbele opa was.
De volgende ochtend namen we afscheid. Bruno reed terug naar huis en ik vervolgde alleen mijn weg naar het zuiden…..als een poor lonesome cowboy, die een reuze eind van huis is.
Die lonesomeness werd enigszins verdreven door het artikel in de laatste Kampeer Kampioen dat een goede vriend mij per mail opstuurde.
Foto 15: Een interview met mij in de Kampeerkampioen.Voor het geval dat u niet geabonneerd bent op De Kampeerkampioen is het te hopen dat er nog losse nummers te koop zijn bij de redactie. Anders wordt het zoeken in kringloopwinkels en op rommelmarkten, wat natuurlijk reuzeleuk is. Of gewoon accepteren dat dit interview aan u voorbij is gegaan.
Wat in ieder geval niet aan u is voorbijgegaan, is dit eerste bericht van mijn nieuwe reis en dat is toch ook niet niks!……hoop ik.
En houd deze website in de gaten. Dan gaat het komende bericht ook niet aan u voorbij.
Tot de volgende keer.
Frank Van Rijn
June 24, 2025
INTERMEZZO 3
Foto’s en verslag uit de Oude Doos van Indonesië. 1984.
VULKANEN, CEREMONIES EN EEN STEMMIGE ZONSONDERGANG OP BALI.
Het vorige bericht (Intermezzo 2) eindigde bij het toegangspaadje naar de Prambanan, de grote hindoetempel, niet ver van Yokjakarta op Java. Om er weer in te komen beginnen we met datzelfde plaatje bij de Prambanan.
Foto 1: Toegangspaadje tot de Prambanan, zoals het er bij mijn bezoek aan dit tempelcomplex, op 21 mei 1984 uitzag. Ik veronderstel dat dat paadje ondertussen is uitgebouwd tot een mooie, ruime, nette avenue, waarover bezoekers comfortabel het complex binnen kunnen gaan. Wel vermoed ik dat er nu ergens een toegangsloketje de weg blokkeert, maar die barrière zal eenvoudig te nemen zijn met een stapeltje roepia’s en misschien ook wel met een pinpas of creditcard.De Prambanan werd gebouwd rond 850 na Chr, maar archeologen hebben ontdekt dat hij kort nadat hij gereedkwam, om de een of andere reden, is verlaten. Daarna heeft het tempelcomplex ruim een millennium verlaten in de jungle gelegen, totdat men in 1918 aan de restauratie begon. Helaas waren vele originele stenen niet meer terug te vinden omdat die door onder andere boeren gebruikt zijn voor het bouwen van huizen en misschien ook wel (o, gruwel!) voor het verharden van wegen en paden.
Foto 2: Twee stoepa’s op de voorgrond met nog een viertal andere er achter, waarvan nog juist de topjes te zien zijn. Overal in het rond lag ‘puin’ van in de loop der eeuwen omgevallen en gedeeltelijk afgebrokkelde bouwsels. Dat ‘puin’ zal nu, 41 jaar nadat ik deze ruïnes bezocht, ongetwijfeld opgebouwd zijn tot constructies zoals die er hier 1175 jaar geleden moeten hebben uitgezien.In 2006, dus 22 jaar na mijn bezoek, vond er in dit gebied een zware aardbeving plaats, die weer veel schade aanrichtte aan de toen gedeeltelijk gerestaureerde stoepa’s. Hopelijk en waarschijnlijk is die schade ondertussen hersteld. Op internet zag ik foto’s van het Prambanancomplex, waarop ik duidelijk een enorm verschil zag met hoe ik het mij herinner en hoe ik het nu op mijn door de tand des tijds aangevreten dia’s zie. Jammer dat ik indertijd zo weinig dia’s heb geschoten. Maar in die tijd van de analoge fotografie was elke foto of dia die je nam er één en waren de dubbele, mislukte en duffe dia’s verloren, zonder herkansing zoals bij de digitale fotografie. Ik schoot op die hele reis van Nederland naar Bali 75 diafilms vol en dat is een flinke zak vol rolletjes. En het was in die tijd ook een heel bedrag bovenop mijn reisbudget. Ik hoop daarom dat kritische fotografen begrip kunnen opbrengen voor de soms wat magere kwaliteit van de foto’s. Het gaat hier meer om het historische aspect dan om de kwaliteit van de fotografie.
Foto 3: Twee stoepa’s met nog vele losse brokken er omheen, een driedimensionale legpuzzel voor archeologen.
Foto 4: De hoofdtempel van de Prambanan, zoals die er in 1984 uitzag.In mijn hotelletje in Jogjakarta, de uitvalbasis voor mijn bezoeken aan de Borobudur en de Prambanan, ontmoette ik een Deen die het had over de vulkaan Merapi en die er wel wat voor voelde om daar naar de top te klimmen. Mij leek dat ook een interessant uitstapje en we spraken af elkaar de volgende dag in Selo, aan de voet van de vulkaan, te ontmoeten om dit plan ten uitvoer te brengen.
In Selo, waar ik na een lange, erg steile klim aankwam, vond ik een soort pension waar een paar obscure kamertjes (meer kotten) zonder wastafel, toilet of bed verhuurd werden, maar je kon er je slaapzak op de grond uitrollen. Verder was het niet onverstandig om je muggennet er over te spannen om je te beschermen tegen de vliegende, kruipende en stekende fauna die het min vijf-sterren etablissement rijk was. Ergens buiten bevond zich een kraan en een toilethok, dus je had eigenlijk alles wat je nodig had…..bijna alles, want rust bleek er niet te heersen. Op een veldje achter deze ‘Hilton’ stond een ander houten kot, waarin een film met veel schieten, schreeuwen, huilen, autoracen en ander geweld werd vertoond.
Toen ik mijn muggennet had opgehangen kwam de Deen zowaar opdagen, zodat onze gezamenlijke expeditie naar de top van de Merapi, de volgende dag, door kon gaan.
Foto 5: De vulkaan Merapi, waar de Deen en ik naar toe wilden.De Merapi (Berg van Vuur in de lokale taal) is de actiefste vulkaan van Indonesië. Sinds 1768, het jaar waarin men begon bij te houden wat de vulkaan allemaal voor onrustigs deed, zijn er 83 grote en kleine uitbarstingen geregistreerd. Dat komt neer op een gemiddelde van ongeveer één uitbarsting in de drie jaar. Omdat het gebied om de vulkaan erg vruchtbaar is, is de bevolkingsdichtheid relatief groot en daardoor heeft de vulkaan in de loop der tijden veel slachtoffers gemaakt. Hij wordt daarom gezien als een van de gevaarlijkste en dodelijkste vulkanen ter wereld. Dat gaf natuurlijk wel een spannend tintje aan onze beklimming.
We gingen vroeg van start aangezien het een flinke klim was naar de 2910 meter hoge top. Helaas was het bewolkt, maar we hoopten er op dat het weer zou opklaren. Een routebeschrijving hadden we evenmin als een kaart van het gebied, maar de hoteleigenaar had ons verteld waar het pad naar de top van de weg afsplitste en waar we het zijpad links en verderop rechts en dan na x meter weer links etc. moesten lopen. Alles heel duidelijk, maar helaas toch niet duidelijk genoeg en wat te voorspellen was gebeurde. Ergens namen we een verkeerd pad dat een heel eind verderop dood liep.
“Volgens mij zitten we fout,” merkte ik op, toen er door de weelderige tropische begroeiing van een pad niets meer te zien was. “Terug dan maar, naar de plek waar we de verkeerde afslag hebben genomen.”
Toen we daar aankwamen hadden we anderhalf uur verloren, maar als we flink zouden doorstappen, was het naar de top en terug nog juist voor donker te halen. De Deen had er echter geen zin meer in en ging terug naar het dorp. Ik klom alleen door naar de top. Het laatste stuk steil over de kegel van de vulkaan omhoog was lastig vanwege de sintels en het vulkaanstof. Bij elke pas die ik deed zakte mijn voet anderhalve decimeter terug in het mulle gruis, waardoor ik die kegel feitelijk tweemaal nam.
Foto 6: De kegel van de vulkaan bestond uit sintels en gruis. Ik moest hier recht tegenop, waardoor het laatste kwartier uiterst moeizaam ging.Terwijl ik dicht onder de top zo aan het tobben was door het gruis kwam er een dikke mist opzetten, waardoor ik nauwelijks nog wat zag. Veel moeite voor weinig beloning. Verontrustender nog dan die vette mist was een gerommel en gedreun dat van achter de top leek te komen. Vijf jaar eerder was de laatste uitbarsting geweest, had mijn pensionhouder mij deze ochtend verteld. Ik stopte hijgend en met een kloppend hoofd van de inspanning probeerde ik logisch na te denken: gemiddeld eens in de drie jaar een uitbarsting en de laatste was 5 jaar geleden. Dus….
Dus niks! Dat is statistiek van de koude grond, hoewel de grond onder mijn voeten letterlijk warm begon te worden. Logisch met al die gloeiende lava die niet zo ver onder het oppervlak zat op deze actiefste vulkaan van Indonesië!
Had ik dit logische nadenken niet beter vanochtend in mijn pensionnetje kunnen doen dan hier waar elk moment de hel kon losbarsten? Kort voor mijn vertrek uit Nederland had ik de film ‘De laatste dagen van Pompeii’ gezien en dat loog er niet om! Leuk om naar te kijken met een zak chips in je handen en een blik koude cola naast je, maar minder leuk om zo’n spektakel zelf mee te maken.
Terug, nu de top voor het grijpen lag? Dat zou jammer zijn van al die moeite. En als de boel uit elkaar zou spatten zou het toch niet uitmaken of ik pal op de top stond of 50 meter er onder.
Door dus naar de top en hopen dat dat gedreun loos alarm was.
De top bleek spectaculair te zijn. Dicht naast de plek waar ik aan de kraterrand kwam verhief zich een pilaar van lava als een soort standbeeld en op meerdere plekken om me heen spoten kleine zwavelpluimen uit de grond omhoog.
Foto 7: Lavapilaar op de top van de Marapi, waarin ik twee vechtende gladiatoren meende te zien.Nu ik 41 jaar later naar deze foto kijk, lijkt het mij dat de fantasie mij toen op die top wel erg veel parten heeft gespeeld, want ik zie er gewoon een stuk gestolde lava in. Misschien werd die overdosis aan voorstellingsvermogen op dat moment veroorzaakt door de geleverde inspanning in combinatie met een zeker zuurstofgebrek en de spanning van dat gedreun, dat nu echter gelukkig opgehouden had.
Foto 8: Tijdens mijn korte, spannende, haast beangstigende verblijf op die bijna 3000 meter hoge top trok de mist gelukkig plotseling weg, waardoor ik uitzicht kreeg op een andere vulkaan, de Merbabu, de buurman van de Merapi. Gezien al die dreigende grijze wolken moest dat gedreun een zwaar onweer geweest zijn dat tussen de twee vulkanen in had gehangen.
Foto 9: Ik kon op dat moment pal voor me recht omlaag kijken in de krater. Daar zag ik gelukkig geen rood gloeiende lava die bezig was in sneltreinvaart omhoog te komen, maar een droge harde bodem.Nu ik deze foto na al die jaren nog eens op mijn gemak bekijk, zie ik beneden op de binnenwand van de krater twee witte rechthoekjes met een dierfiguur er naast. Door het idee van een mogelijke uitbarsting en de korte tijd die ik me daarom gunde om op deze sinistere plek te verblijven, zijn me die rechthoekjes, die vrij zeker door mensenhand zijn aangebracht, niet opgevallen. Ze zien er uit als gedenkplaten voor mensen die hier zijn omgekomen, hoewel je die eigenlijk eerder boven op de rand van de krater zou verwachten. Daar zijn ze makkelijker aan te brengen en zullen ze ook eerder en vaker gelezen worden dan daar beneden, waar je een dikke kans loopt je nek te breken als je er naar afdaalt. Het zijn in ieder geval mysterieuze, intrigerende rechthoekjes en dat is het dierfiguur er rechts naast ook, hoewel dat ook door de natuur gevormd kan zijn. Misschien iets om er eens een speciale expeditie naartoe te organiseren. In die ruim 41 jaar die verlopen zijn sinds ik die dia gemaakt heb, zijn er, als je dat gemiddelde van drie uitbarstingen per jaar aanhoudt, dus 42:3=14 uitbarstingen geweest. De kans dat die twee witte rechthoekjes daar nu nog zitten zal dan ook nihil zijn. En daarmee is deze foto van mij dus heel bijzonder, zo niet uniek geworden! (In alle bescheidenheid!)
Ik daalde na korte tijd weer snel af en kwam nog ruim voor zonsondergang beneden in Selo.
De volgende dag vergezelde ik de Deen, die een herkansing wilde, nog een stukje om hem hogerop de juiste weg te wijzen, maar toen de mist weer op kwam zetten wenste ik hem een goede wandeling en keerde ik terug naar Selo, waar ik een groep van tien schoolkinderen tegen kwam.
Foto 10: Tien meisjes die uit school kwamen. Ik schatte ze op een jaar of 7. Die zijn nu, net als ik, 41 jaar ouder geworden, zodat ze tegen de vijftig lopen.Vreemd me te realiseren dat die kinderen nu, gezien de snelle bevolkingstoename in Zuidoost Azië, allemaal allang oma zullen zijn. Als je daar nu komt, zie je waarschijnlijk de kleinkinderen van deze meisjes rondlopen en ongetwijfeld in bijna gekwadrateerde hoeveelheden. Overbevolking was toen al een groot probleem op Java en dat zal er nu niet beter op geworden zijn.
Over afwisselend rustige en drukke wegen reed ik verder naar het oosten. Het openbaar vervoer was, vooral op de drukke wegen erg ‘goed’, overvloedig beter gezegd, want het gonsde en dreunde er van de langsrazende bussen. De buschauffeurs waren heuse duivelskunstenaars met hun machtige, loeiende, dieseldampen uitstotende machines. Ze speelden voortdurend het fascinerende ‘busspel’. Als zo’n busgladiator in de verte een potentiële klant langs de weg zag staan, maar er zat een andere bus voor hem, probeerde hij deze concurrent in te halen, zodat de klant voor hem was. Dan werd het een soort Romeins wagenrennen waar al het andere verkeer voor moest wijken, vooral alles wat minder groot, sterk en zwaar was dan die bussen. Ik werd dan ook herhaaldelijk de berm ingedrukt door die bussen en heb daarom op zulke trajecten heel wat bermen van erg (te) dichtbij gezien. Vier kilometer voor Probolinggo kon ik deze ‘arena’ gelukkig verlaten. Ik sloeg rechtsaf naar het zuiden en klom eerst geleidelijk over een rustige weg en later erg steil over een nog rustigere weg langs de noordoost flank van de vulkaan Bromo naar het dorpje Ngadisari, het uitgangspunt voor mijn wandeling naar de spectaculaire vulkaan Bromo.
Die Bromo is een actieve vulkaan, gelegen in een veel grotere, niet actieve vulkaan. In reisgidsen stond aanbevolen om ’s morgens voor zonsopgang naar de rand van de grote vulkaan te lopen, of je daarheen te laten rijden door een busje. Daar kon je dan de zonsopkomst bewonderen, die erg mooi moest zijn. Aangezien in die tijd de Bromo al flink toeristisch was, betekende dat dat je daar tussen vele anderen in stond tijdens het opkomen van de zon. Daarna kon je dan, als je nog zin had, door de ‘Zee van Zand’, een woestijnachtige vlakte in de grote vulkaan, naar de eigenlijke vulkaan lopen, die als een puist in die zee van zand lag.
Nu ben ik altijd een voorstander van vroeg opstaan en vroeg van start gaan, maar ik heb er een hekel aan om in het donker een berg op te lopen. Dan zie je niets en is het vaak nog koud. Terwijl je aan het klimmen bent ga je zweten waardoor je het nog kouder krijgt. Dat is nu eenmaal het offer dat je moet brengen om die mooie zonsopkomst te zien. Vrijwel iedere bezoeker van de Bromo doet het op die manier, werd me al snel duidelijk. Het leek mij echter een veel beter idee om vroeg, maar wel na zonsopkomst van start te gaan, dan wel de omgeving te zien tijdens de klim naar de rand van de grote krater, dan geen kou te lijden in het duister en dan ook niet tussen horden toeristen in te staan als ik uitkeek over de zee van zand. En zo deed ik het ook.
Foto 11: De steile klim te voet over een hobbelig pad naar de rand van de grote krater van de Bromo op Oost Java.Toen ik op de rand van de grote krater aankwam, was daar geen mens meer te bekennen. Alle toeristen waren al weer teruggekeerd naar hun hotels aan de voet van de krater, voordat ‘de grote hitte van de dag’ hen te pakken zou nemen.
Foto 12: Uitzicht vanaf de rand van de grote krater over de zee van zand met in de verte de feitelijke vulkaan Bromo, die die dag flink in actie was. Deze rook en stofuitstoot was echter vrij normaal voor de Bromo, zodat ik besloot om verder te gaan, door de Zee van Zand, naar de echte krater.
Foto 13: Hoe dichter ik bij de actieve krater kwam, hoe indrukwekkender en ook wel beangstigender het werd, vooral met nog steeds de beelden van die Pompeii- film op mijn netvlies.Iets verder naar rechts kon ik via een oude trap die vol gruis en stof lag naar de kraterrand klimmen. Ik stond me wel even af te vragen of ik dat durfde, te meer daar er nergens een levende ziel te bekennen was, maar na enkele ogenblikken van aarzeling klom ik toch naar de kraterrand. Te zien aan het verse stof op de treden van de trap, waren mij die ochtend slechts weinigen voor gegaan.
Foto 14: Uitzicht op de uitgestorven door erosie geribbelde Batok vulkaan, die pal naast de actieve Bromo ligt.
Foto 15: De rand van de actieve Bromo met uitzicht op de Zee van Zand en de rand van de grote krater, daar achter. Het smalle paadje waarover ik langs de kraterrand liep. Met de hoogtevrees die mij soms wel eens parten speelt en het feit dat er geen mens in de buurt was om mij uit de vulkaan te vissen, als het mis zou gaan, was het toch wel een beetje een spannende onderneming. Ik moest natuurlijk de windrichting in de gaten houden, want als die plotseling zou veranderen zou ik het benauwd kunnen krijgen door het stof en de zwaveldampen die uit de krater omhoog stegen en dan in mijn gezicht zouden waaien.
Foto 16: Nog een stukje kraterrand met uitzicht op de Zee van Zand en de rand van de grote krater daar achter. Het was een lastig paadje naar de top, want ik moest niet naar links de berg af tuimelen en evenmin naar rechts in de vulkaan storten. Na dit Bromo-avontuur fietste ik weer omlaag naar Probolinggo aan de noordkust van Java, reed 6 km over de vreselijke kustweg in oostelijke richting en sloeg 2 km voorbij Probolinggo af naar het zuiden, waarna ik weer over rustigere wegen voort kon. Bij Banyuwangi, de meest oostelijke stad van Java, nam ik de veerboot naar Gilimanuk op Bali.
Foto 17: Hoewel het grootste deel van Indonesië islamitisch is, is Bali een hindoestaans eiland. Hier een van de erg mooie hindoestaanse tempels die het eiland rijk is.
Foto 18: Zijaanzicht van die tempel.
Foto 19: Er hingen nogal eens apen rond bij zo’n tempel. Met die beesten moest je geweldig oppassen, want voor je het wist beroofden ze je van alles wat je bij je droeg. Eens had ik een rol koek in mijn zak. Een oplettende aap – en dat zijn ze allemaal – had gezien dat ik die rol in mijn zak stopte en stoof, toen hij de gelegenheid zag, op me af, rukte de rol uit zijn zak en koos het hazenpad. Hoog in een boom ging hij op zijn gemak en met een uitdagende uitdrukking op zijn gezicht al mijn koekjes naar binnen werken. Deze rover, hier in beeld, had bij een onoplettende toerist diens pet van het hoofd gegrist en begon die op korte afstand vakkundig uit elkaar te trekken. Daarbij week hij steeds een stukje achteruit als de woedende man hem te na kwam tijdens pogingen de pet terug te halen.Bali was de laatste bestemming op mijn reis vanaf Nederland door Azië. Ik ervoer mijn bezoek van dat eiland als een soort vakantie, de afsluiting van mijn reis die iets meer dan een jaar had geduurd. Het was, omdat het daar toen nog lang niet zo toeristisch was als nu, ontspannend om er rond te trekken. Via flinke omwegen kwam ik bij de voet van Mount Batur. Daar vond ik aan het Meer van Batur een eenvoudig pensionnetje. Ik wandelde vanaf het dorpje Air Panas naar de top van Mount Batur, een vrij actieve vulkaan, waarvan de uitbarstingen over het algemeen niet erg groot zijn. Het was een eenvoudige wandeling met mooie uitzichten over het meer en de bergketen aan de overkant van dat meer. Die bergketen was eigenlijk de rand van een grote vulkaan waarin Mount Baur en het meer van Batur lagen.
Toen ik na drie en een half uur lopen terug was in mijn pensionnetje, vertelde de eigenaar me dat er die dag in het dorpje Trunyan, aan de overkant van het meer, een belangrijke ceremonie plaats zou vinden. Je kon je met een bootje laten overvaren, maar het leek me leuker om het meer rond te lopen en daarbij die ceremonie te gaan bekijken. Dat bleek nog eens een wandeling van zes uur te zijn, iets waarmee ik in die tijd, getuige mijn oude, ondertussen geheel uit elkaar hangende dagboek, niet al te veel moeite had.
Foto 20: Het meer van Batur met daarachter de rand van de grote Batur krater. Geheel rechts, aan de overkant van het meer is nog juist het dorpje Trunyan te zien.
Foto 21: Na drie uur flink doorstappen, omhoog en omlaag over een smal bergpad, zag ik in de diepte Trunyan liggen.In Trunyan, aan de oostoever van het meer, was de gehele bevolking van het dorp verenigd bij de crematie ceremonie van de in dat jaar overleden mensen. De doden werden opgegraven en op een boot, vervaardigd van bamboe, geladen. Toen alles klaar was, werd de boot afgeduwd, waarna hij door de wind werd meegevoerd het meer op. Op flinke afstand van de oever werd de boot in brand gestoken. Ik zag nog juist een staartje van deze ceremonie, waarna ik mijn wandeling vervolgde, terug naar mijn pensionnetje.
Foto 22: De mast en versieringen van de bamboeboot met een groep dorpelingen, die bezig is de boot te laden.
Foto 23: De bamboeboot waarop de doden van Trunyan geplaatst werden voor de crematie op het meer.
Foto 24: Een van de tropische stranden van Bali, maar dit is, in tegenstelling tot vele andere tropische stranden die wit zijn, zwart door vulkanisch stof, uitgestoten door vulkanen in de buurt.
Foto 25: Poserend bij Kuta Beach met mijn vintage fiets, toen echter razend modern. De reis zat er op.
Foto 26: Toen ik laat in de middag ontspannen langs het strand liep, zag ik nog juist een Hindoestaanse ceremonie. De mensen zaten met van bladeren, bamboetakjes, bloemen en andere ingrediënten gevlochten kunstwerkjes, klaar om dat allemaal aan de zee te offeren.
Foto 27: De offeranden van dichtbij. De mensen ook. Het fotograferen van mensen was op Bali geen enkel probleem.
Foto 28: Al die zo kunstig vervaardigde kunstwerkjes werden zo maar in zee geworpen. Vele uren werk verdwenen in enkele minuten in de golven.
Foto 29: Later zag ik nog wat aangespoelde offeranden, die de zee blijkbaar had teruggegeven.
Foto 30: Juist voor zonsondergang liep er een visser over het strand, die samen met de zee en de zon voor een stemmig besluit van mijn reis van Den Haag naar Bali zorgde.Dat was 16 juni 1984, dus 41 jaar en een week plus een dag geleden. 35.054 km registreerde mijn mechanische tiktellertje op deze reis. 382 dagen daarvoor, dus op 1 juni 1983 was ik uit Den Haag weggefietst, in oostelijke richting. Over het grootste deel van deze reis, namelijk dat van het monniken schiereiland Athos in Griekenland tot op Mount Adams op Sri Lanka, heb ik, zoals ik al eerder schreef, het boek ‘Pelgrims en pepers’ geschreven. Dit Intermezzo (delen 1, 2 en 3) vormt daar de lang verwachtte (?) aanvulling op.
En nu wordt het, na al deze geschiedschrijving met historische plaatjes (of zo u wilt: oude meuk), weer eens tijd om met iets nieuws te komen. Nieuwe belevenissen met verse, haarscherpe, digitale foto’s. Dat gaat u allemaal zien in mijn volgende bloggen. Dus houd deze website in de gaten! Tot spoedig,
Frank van Rijn.
June 11, 2025
INTERMEZZO 2
10 Juni 2025. Naar en door Indonesië
Vervolg van de plaatjes uit de oude doos. (Dia’s die door mij met een goedkoop apparaatje gedigitaliseerd zijn).
DE VOLTOOIDE ‘ONVOLTOOIDE’ NA 42 JAAR EINDELIJK VOLTOOID.
Bijna op de kop af tweeënveertig jaar geleden, om precies te zijn op 1 Juni 1983, vertrok ik op mijn fiets vanuit Den Haag voor een reis naar Denpasar op Bali. Daar kwam ik na vele omzwervingen en nadat ik 35.054 km had weggetrapt, op 16 juni 1984 aan. Op die reis reed ik door de volgende landen: Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Joegoslavië, Griekenland, Turkije, Iran, Pakistan, India, Nepal, Sri Lanka, Thailand, Maleisië, Singapore en Indonesië. Over die tocht heb ik het boek ‘Pelgrims en pepers’ geschreven, waarbij ik, om het niet te dik te laten worden, begon met Nederland tot en met Joegoslavië over te slaan. Op Sri Lanka aangekomen was het boek helaas (of gelukkig?) vol, zodat Thailand, Maleisië, Singapore en Indonesië er niet meer in pasten. Daarmee was dat boek dus mijn ‘Onvoltooide’ geworden, maar net zoals Schuberts Onvoltooide (achtste) symfonie, ondanks de misleidende naam, toch voltooid was, was mijn ‘Onvoltooide’ ook voltooid, want het was te lezen zonder dat er een vervolg nodig was. Dat was fijn, want er was ook geen vervolg, althans niet in boekvorm.
Jaren later heb ik met mijn boek ‘De hanen van de koning’, hoewel dat over een heel andere reis ging, toch voor een zeker vervolg gezorgd, want dat boek gaat over Thailand, Laos, Cambodja en Vietnam. Gedeeltelijk dus een soort vervolg, maar na Thailand ging het weer een andere kant op, waardoor Maleisië, Singapore en Indonesië nog steeds ontbraken.
En dan nu, meer dan vier decennia later, toch eindelijk de voltooiing van mijn voltooide ‘Onvoltooide’ en wel in dit Intermezzo van oude plaatjes, waarvan ik de vorige keer in vogelvlucht Turkije, Iran, Pakistan, Nepal en India behandelde. Maleisië en Singapore komen er in dit vervolg nog steeds een beetje bekaaid af, maar met het accent op Indonesië hoop ik veel goed te maken. En misschien neem ik die passage, gedeeltelijk of in zijn geheel, op in mijn nieuwe boek dat overigens nog lang niet voltooid is, maar dat, als alles goed loopt, te zijner tijd in één klap volledig voltooid zal worden, om dit pleonasme er maar even achteraan te gooien. Dus geen gedoe zoals bij ‘Kuifje en de zeven kristallen bollen’ met: lees het vervolg in ‘De zonnetempel’.
In Rameswaram, bijna het zuidelijkste puntje van India, nam ik de boot naar Sri Lanka.
Foto 1: Schrijver dezes (kortweg: ik) in een straatje van Rameswaram met op de achtergrond de grote tempel, een belangrijke pelgrimsplaats voor Hindu’s.
Foto 2: Juist aangekomen op Sri Lanka.Het was met de oude fotografie altijd maar afwachten hoe een foto uit de bus kwam, vooral als ik iemand anders een foto van mijzelf liet nemen. De ‘fotograaf’ van deze plaat had, zo ontdekte ik maanden later toen ik de ontwikkelde dia’s te zien kreeg, blijkbaar een grote voorkeur voor loze voorgrond boven boomtoppen en blauwe lucht. Een kwestie van smaak en artistiek inzicht.
Foto 3: Grote, oeroude in een rotswand uitgehakte Buddha-beelden. Buduruvagala, Sri Lanka.In die tijd (1984) was het ondenkbaar om op de fiets door China te reizen, want voor dat land kreeg je als eenvoudige sterveling geen visum. Sri Lanka was dus een doodlopende weg. Om mijn reis toch te vervolgen zag ik mij genoodzaakt om in Colombo, de hoofdstad van Sri Lanka, het vliegtuig naar Bangkok in Thailand te nemen. Vandaar kon ik weer een tijdje voort op de fiets.
Foto 4: De drijvende markt dichtbij Bangkok. Thailand.
Foto 5: Ayutthaya was van 1351 tot 1767 de hoofdstad van Thailand. Poserend met mijn fiets voor een van de grote stoepa’s op het tempelcomplex.
Foto 6: Mijn tent op een veldje bij de tempels van Ayutthaya. Van deze monnik had ik toestemming gekregen daar te kamperen. Zoiets kon in 1984 nog, maar is tegenwoordig, met het huidige massatoerisme, geheel ondenkbaar.Een geweldige plek voor de tent was het helaas niet. Al snel na het invallen van de duisternis kwamen er honden mijn nachtrust vergallen met hun eindeloze geblaf. Ik joeg ze steeds weg, maar na een paar minuten kwamen ze dan weer terug om hun protest tegen deze indringer te vervolgen. Ik voorzag dat als ik daar de nacht zou blijven, ik de volgende ochtend opgenomen zou moeten worden in een gesticht voor een kuur van een jaar. Daarom klopte ik aan bij het verblijf van de monniken die ondertussen ook wel hadden begrepen dat deze ‘camping’ geen succes was. Ik kon mijn tent weer afbreken en mocht mijn slaapzak uitrollen tussen een leger grote en klein Buddha’s in de tempel met het gele dak, geheel rechts op de foto. Met het verwijderen van de tent was het blafkabaal opgelost, zodat ook de monniken konden slapen en ik ook.
Foto 7: Een rubberplanter bezig op zijn plantage in Maleisië. In Zuidoost Azië gedijt de rubberboom erg goed, hoewel het geen inheemse boom is..De rubberboom kwam aanvankelijk alleen voor in Brazilië, in de jungle bij Manaus. In het begin van de twintigste eeuw bezorgde de rubber Manaus een enorme welvaart. De Brazilianen realiseerden zich terdege dat ze hun welvaart moesten beschermen en daarom mocht er geen rubberboom, rubberplantje of rubberzaadje uitgevoerd worden. Uiteindelijk werd er natuurlijk toch een plantje door de mazen van de douane gesmokkeld en ergens in Maleisië in de grond gestopt. Einde welvaart van Manaus en begin van een enorme productie van latex, de grondstof voor rubber, in Zuidoost Azië.
Foto 8: Een rubberboom van dichtbij. Elke dag komt de rubberplanter langs om over de helft van de omtrek van de stam een uiterst klein randje af te snijden. Daarna loopt het sap (de latex) uit de boom langs het schuine randje in een bakje dat regelmatig geleegd wordt. Dat aftappen van de schors kan alleen maar over de helft van de stam omdat anders de boom dood zou gaan. Als er op die manier een flink stuk van de schors is afgestript begint men aan de andere kant van de boom.
Foto 9: De Cameron Highlands, een mooi, erg groen heuvelland in Maleisië.
Foto 10: Een straat in Chinatown in Singapore, een van de weinige, aardige plekken in Singapore.
Foto 11: Een interessante foto. Toen ik in Singapore was (Maart 1984) was men druk bezig delen van Chinatown, waarop neergekeken werd omdat het zo rommelig en oud was, af te breken om er iets ‘moois’ voor in de plaats te bouwen. Hier zien we door een half afgebroken huis heen dat ‘moois’ in de verte: afgrijselijk mooie, moderne wolkenkrabbers. Zo ‘mooi’ moest heel Singapore worden. .
Foto 12: En hier dan een ruime blik op al dat ‘moois’. Weer eens wat anders! Rechts nog een klein beetje van de oude ‘rommel’. Waarschijnlijk is er nu niets meer over van al die oude ‘rommel’ en is alles ‘mooi, net, strak en smetteloos’ geworden. Ik zou het interessant vinden om er na 41 jaar weer eens een kijkje te nemen. Misschien zijn de inzichten ondertussen wel veranderd en is men nu druk bezig al die oude rommel opnieuw neer te zetten, omdat dat oude Chinatown toch achteraf beschouwd wel heel erg pittoresk was. Nieuwe tijden, nieuwe inzichten! Drie dagen Singapore waren voor mij meer dan voldoende. Op alle drie die dagen zag ik de zon en kreeg ik regenbuien op mijn nek. Geen klimaat voor mij en, zoals op de foto’s is te zien, al evenmin een architectuur voor mij. Leuk om van Nederland naar Singapore te fietsen, een soort geografisch doel, maar niet leuk om er te verblijven, althans voor mij. Ik was er snel uitgekeken, maar ik ben nu eenmaal geen city-boy. Het enige leuke was de ontmoeting met een aardige Nederlander die mij bij hem thuis uitnodigde en bij wie ik mocht logeren. Op de derde dag was ik blij om deze verzameling betonnen blokkendozen weer achter mij te laten. Ik reed terug naar Maleisië en volgde daar de westkust naar Penang, juist ten zuiden van de Thaise grens. Daar nam ik het vliegtuig naar Medan op Sumatra, vanwaar ik mijn reis door het binnenland van dit grootste eiland van Indonesië naar het zuiden vervolgde.
Foto 13: Een kleurrijk marktje op Sumatra.
Foto 14: Het Toba meer op Sumatra.
Foto 15: Op Sumatra kruiste ik de evenaar en daar moest natuurlijk een plaatje van gemaakt worden voor het plakboek. Met de camera op mijn statiefje en met behulp van de zelfontspanner kon ik er zelf ook bij. ‘Leuk voor over 41 jaar’, dacht ik en dat is nu dus!
Foto 16: Nog een evenaar voor de verzameling. Dit monument stond aan de overkant van de weg, dus die kon ik niet zomaar laten staan. Ter geruststelling: Na het nemen van de foto liet ik hem toch maar wel staan.
Foto 17: De Trans-Sumatra-Highway, juist bedekt met een nette laag asfalt.
Foto 18: Die Trans-Sumatra-Highway was nog niet overal geasfalteerd. Hier nog niet, zoals we zien. Best mogelijk dat daar nu ook zo’n smetteloos fraaie strook asfalt op ligt. Ik houd het echter niet voor onmogelijk dat die nieuwe weg van 1984 er ondertussen weer bij ligt zoals op deze foto, maar het kan natuurlijk ook zijn dat er nu een zesbaans autosnelweg ligt. Dat laatste lijkt me, gezien de razendsnelle ontwikkelingen in de wereld en vooral in Zuidoost Azië het meest waarschijnlijk. Misschien moet ik er maar weer eens een kijkje gaan nemen.
Foto 19: ‘En de boer, hij ploegde voort.’ Maar of hij nu nog steeds zo voort ploegt als toen, is de vraag. Ook in Indonesië zullen ze tegenwoordig wel landbouwmachines hebben. Fijn voor de boeren, maar het wordt wel steeds moeilijker om dit soort schilderachtige tafereeltjes te zien. Ook hiervoor zou het interessant zijn om daar weer eens rond te gaan toeren.
Foto 20: We zijn ondertussen op Java aangekomen, waar ik nog zo’n voortploegplaatje schoot. Die kon je indertijd in Indonesië bij de vleet schieten.
Foto 21: Hier zijn vrouwen bezig met het planten van rijststekjes. Een hoop werk, maar ze hadden er, zo te zien, plezier in. En ik had er plezier in om zulke foto’s (dia’s) te maken.
Foto 22: En daar staan alle rijstplantjes, na een dag zwoegen, netjes op een rij.
Foto 23: En als je die foto op z’n kop zet, krijg je deze artistieke foto, die regelrecht in een foto-expositie opgenomen zou kunnen worden, meedingend naar de hoofdprijs. (In alle bescheidenheid)
Foto 24: Een gamelan-orkest. Het was interessant zo’n concert mee te maken. Wel een soort muziek waar je even aan moet wennen. Na afloop was ik er echter nog niet aan gewend. Ik kocht er een cassettebandje van om er verder aan te wennen, maar erg veel heb ik er later thuis niet naar geluisterd, dus ik ben er nog steeds niet aan gewend. Misschien komt dat over nog eens 41 jaar nog.
Foto 25: Ergens kwam ik een ganzendrijver tegen. Hij dreef 53 ganzen voor zich uit. Of heb ik me verteld? Aan u om te kijken of het er inderdaad precies 53 zijn.
Foto 26: Rijstveldjes in terrasvorm langs de flanken van de bergen. Zo word elke vierkante meter op het dichtbevolkte Java gebruikt. Soms schuift er plotseling, ten gevolge van veel regen, een stuk van zo’n rijstveldje naar beneden. Hier en daar is dat, zo te zien, gebeurd. Voor een boer is het dus niet geheel ongevaarlijk om zijn rijstveldje langs de rand van een grote erosiegeul te bewerken.
Foto 27: De vulkaan Sundoro (3136 m) met op de voorgrond mijn fiets. Of mijn fiets met op de achtergrond de Sundoro. Het is maar hoe je het wilt zien. Dit was op een bergetappe zonder bagage naar het Dieng Plateau op ongeveer 2100 meter hoogte. Ik had mijn spullen achtergelaten in een hotelletje. Dat fietste heerlijk licht, hoewel ik toch nog wel flink moest werken om boven te komen.
Foto 28: Ergens onderweg klom ik op een heuveltje naast de weg om een paar foto’s van de vulkaan te maken. Toen ik weer afdaalde zag ik dat een viertal jongens mijn fiets aan het bewonderen was.Vooral de toeclip had hun bijzondere belangstelling, een onderdeel dat toen heel normaal was in Europa. Tegenwoordig is zo’n toeclip bij ons weer bijna net zo interessant als hij toen op Java was, want je ziet er in onze tijd nauwelijks meer iemand mee rijden. Zo nu en dan komt er de een of andere exoot langs die zich met zo’n museumstuk op de weg waagt. Ook de verstelpookjes van de derailleurs die aan de schuine stang bevestigd waren, zijn verzamelobjecten geworden. Eigenlijk is de hele fiets één groot verzamelitem.
Foto 29: Bij Yokjakarta bezocht ik de Borobudur, het grootste Buddhistische monument ter wereld, (samen met Angkor Wat in Cambodja). Fietsen mochten op die plek niet komen. Die moesten buiten de omheining blijven staan. Na een hoop gesoebat van mijn kant en het argument dat ik helemaal uit Nederland was komen fietsen, speciaal om deze foto te maken, mocht ik daar toch even poseren. De bewaker zelf nam de foto, waarna ik de fiets snel weer buiten de omheining moest plaatsen.
Foto 30: Daarna beklom ik het enorme monument, vanwaar ik een mooi uitzicht had over de omgeving. Hier enkele van de 72 kleine stoepa’s die de Borobudur rijk is.De negen etages hoge Borobudur is gebouwd tussen AD 750 en 850 en heeft een grondvlak van 123 x 123 meter. Het geheel bestaat uit 56.640 kubieke meter steen. In 1840 is het gebouw herontdekt. Men moest toen tonnen vulkaanstof van de Merapi wegscheppen om hem tevoorschijn te halen. Door tropische regenbuien verzakte de Borobudur langzaam. Het was natuurlijk jammer om zo’n wereldwonder langzaam in de modder te zien wegzinken en daarom werd er een reddingsoperatie op touw gezet, een klus die van 1973 tot 1984 duurde. Het gebouw werd steen voor steen afgebroken en alle stenen werden genummerd en gecatalogiseerd. Daarna werd deze reuzenblokkendoos op een stevig fundament weer in de originele staat opgebouwd. In 1985, kort nadat ik het bezocht, waren er aanslagen met bommen, waardoor 9 van de 72 stupa’s werden beschadigd en in 2006 vond er een grote aardbeving plaats, die echter geen noemenswaardige schade toebracht aan de Borobudur. In 2010 barstte de Merapi uit, waardoor er opnieuw een enorme hoop vulkaanstof over de Borobudur werd uitgestort. Schade was er gelukkig niet.
Foto 31: Een ‘afgepelde’ stoepa. In elk van de 72 stoepa’s staat zo’n Buddhabeeld.Het verhaal gaat dat als je door de opening van zo’n stoepa je arm steekt en de Buddha aanraakt, je een wens kunt doen. Nu lijkt het me dat als je de Buddha niet aanraakt, je ook wel een wens kunt doen, maar of die dan uitkomt is de vraag. En als je de Buddha wél aanraakt, moet je ook nog maar afwachten of hij uitkomt. Ik kan me niet meer herinneren of ik tijdens mijn bezoek op 19 Mei 1984 zo’n Buddha heb aangeraakt en zo ja, of ik toen een wens heb gedaan. Maar ik zou me kunnen voorstellen dat ik daar gewenst heb om van het fietsen en het reizen mijn beroep te maken, wat ik me toen nog niet kon voorstellen, omdat ik nog steeds, tussen mijn eerste paar grote reizen door, aan het solliciteren was naar een geweldige baan in de elektrotechniek. Die baan is er nooit gekomen, maar die wens, zo ik hem daar boven op de Borobudur, met mijn arm door een gat in zo’n stoepa heb gedaan, is uitgekomen, of beter gezegd: ík heb hem uit laten komen.
Foto 32: Tot besluit van deze aflevering een plaatje van de Prambanan, de grote Hindu-tempel, die evenals de Borobudur vlak bij Yokjakarta ligt. Bij die tempel gaan we in het derde deel van dit intermezzo een kijkje nemen. Lang zult u daar niet op hoeven te wachten, want het wordt tijd dat ik er weer eens opuit trek om een nieuwe reis te maken. Tot spoedig dus met het laatste deel van dit Oude-Plaatjes-Intermezzo.
April 27, 2025
INTERMEZZO
NAAR INDIA UIT DE OUDE DOOS
Zoals ik in mijn vorige bericht aankondigde ben ik in oude diadozen gaan zoeken naar een paar aardige plaatjes om daarmee deze periode tussen mijn Centraal Amerika reis van afgelopen winter en mijn reis van komende zomer op te vullen. De kwaliteit van de foto’s is belabberd, ten eerste omdat de dia’s meer dan 40 jaar oud, en dus nogal verkleurd, zijn en ten tweede omdat mijn dia-digitaliseerapparaat van uiterst matige kwaliteit is. Maar dat maakt het alleen maar authentieker.
Omdat achter elke foto een verhaal zit, bracht dat gezoek in die oude diadozen me op het idee om weer eens een boek te gaan schrijven en wel met korte verhalen, deels over belevenissen van lang geleden en deels over meer recente avonturen. Daar ben ik ondertussen mee begonnen, maar het kan nog wel een flinke tijd duren voordat dat boek klaar is. Geduld dus!
Hier slechts een serie plaatjes van mijn reis van 1983 van Nederland naar Indonesie.
Foto 1: In het woeste bergland van Centraal Turkije.
Foto 2: Ossenkarren met massieve houten wielen op de toen nog niet geasfalteerde wegen in centraal Turkije.
Foto 3: Poserend voor mijn tent. Waarschijnlijk was het een scheve steen waar ik mijn camera op had gezet voor deze zelfopname. Ik had in 1983 nog geen statief om de camera op te zetten.
Foto 4: De oude stad Bam (Iran) voordat de aardbeving van 2003 deze historische stad grotendeels verwoeste. De stad is ondertussen weer geheel gerestaureerd, hoorde ik.
Foto 5: Ruïne van een oude karavanserai op de Zijderoute in Iran.
Foto 6: De 223 km lange gravelweg door Baluchistan tussen Zahedan in oost Iran en Nok Kundi in Pakistan.
Foto 7: Grenspost in de woestijn tussen Iran en Pakistan.
Foto 8: Ik was weer eens het absolute middelpunt van de belangstelling in dit Pakistaanse gehucht.
Foto 9: Het Perzische wiel, een oeroud irrigatiesysteem. De koeien lopen rondjes en drijven via de houten balk het horizontaal geplaatste tandwiel aan, dat het verticale tandwiel doet draaien. Via een as wordt de rotatie overgebracht op het wiel links op de foto, waarover een ketting van bakken loopt die tot beneden in een waterput reikt. Als een bak over het hoogste punt heen komt, loopt het daarin opgeschepte water er uit en in een goot die het naar het te bevloeien land voert. Zolang de koeien lopen, vloeit er dus water naar het land. De koeien zijn geblindoekt om te voorkomen dat ze tureluurs worden van het steeds maar in het rond lopen.
Foto 10: Nog een Perzisch wiel.
Foto 11: Mr. Khan in de Tribal Area van Pakistan met zijn kinderen. Links van hem (voor de kijker rechts) staat het ettertje dat mij met een katapult bedreigde. Toen ik uit ergernis achter hem aan rende om hem een pak slaag te geven verdween hij achter een huis en toen ik hem daar volgde stond ik plotseling voor deze indrukwekkende man. In deze tribal area moest je geen ruzie krijgen met dit soort mensen, want dan kon het wel eens volledig uit de hand lopen, maar ik was nog zo geagiteerd dat ik zei dat dat zoontje van hem met een stuk palmhout op zijn ziel moest krijgen om dat met een katapult richten op een vreemdeling af te leren. De man antwoordde echter: “My son good boy'” en streek daarbij door het haar van zijn ‘boy’, dat er echter was afgeschoren, en vervolgde: “Come to my home”. En zo kreeg ik een maaltijd en een veilige overnachtingsplek dankzij Billy the Kid from Baluchistan.
Foto 12: De smalle, nogal kapot gereden asfaltweg door de tribal area naar de Indusvallei.
Foto 13: Een dorpje in de Indusvallei, waar de grote weg doorheen loopt. In die tijd bestond het verkeer nog uit kamelen, fietsen, een paar bromfietsen en een enkele scooter. Ik vrees voor de mensen in dit rustieke dorpje dat het daar nu een grote razende, rookwolken uitblazende en herrie makende verkeerschaos is. Hopelijk heb ik het bij het verkeerde eind, maar wereldwijd en vooral in Azië is het verkeer schrikbarend toegenomen sinds 1983.
Foto 14: Enorme gieren langs de weg in de Punjab, in India.
Foto 15: In een dorpje in India. Weer een enorme belangstelling voor mijn fiets en misschien ook wel voor mij. Zijn al die mensen nou zo klein of ben ik zo groot?
Foto 16: Nog meer belangstelling. Ik stond even te kijken toen ik deze dia vanochtend bij het zoekwerk tegen het licht hield. Waar zit mijn kilometerteller toch? In mijn dagboek staan, behalve mijn ontmoetingen, het traject van die dag van A naar B, het weer en andere vermeldenswaardigheden, altijd de afstanden vermeld. Maar toen wist ik het opeens weer. In 1983 had ik nog geen elektronische km teller. Misschien bestonden die toen nog niet. Ik had voor 1985 altijd zo’n klein mechanisch tik tellertje bij de vooras. Bij elke wielomwenteling hoorde ik het vertrouwde tikje van het piefje aan de spaak tegen het vijftandige radje van de teller. Die teller telde terug als je achteruit reed, terwijl de moderne elektronische teller vooruit blijft tellen als je achteruit rijdt. Probeer het maar eens! Op die reis van 1983 en 1984 van Nederland naar Bali hoorde ik zestienmiljoen zeshonderddrieënvijftigduizend zevenhonderddrieëntachtig keer dat tikje van mijn mechanische teller.Toch interessant!
Foto 17: Een schoenmaker in India die voor vijfentwintig cent mijn schoenen repareerd, die een schoenmaker in Nederland meteen in de vuilnisbak had gegooid. Van duurzaamheid wisten ze in India toen al meer dan wij in Nederland nu.
Foto 18: Tot slot van dit intermezzo een paar mooie ossenkarren voor suikerriettransport.In Intermezzo 2 weer andere oude plaatjes. Tot de volgende keer.
March 27, 2025
UIT DE OUDE DOOS
Bericht 5
In mijn vorige bericht, nummer 4 van deze reis door Centraal Amerika, schreef ik over de revolutie in Nicaragua tegen het schrikbewind van Somoza. In het stadje Matagalpa bezocht ik een museum dat gewijd was aan dit onderwerp en daar nam ik een foto van de voorplaat van het boek ‘Nicaragua, a revolution under siege’, dat onder een vitrine lag. Hier, om er weer in te komen, nogmaals die voorplaat van dat boek.
Foto 1: Voorplaat van het boek ‘A revolution under siege’. Op de voorgrond het juichende volk met daarachter de kathedraal van Managua.Ik beloofde u toen om, indien nodig, mijn huis ondersteboven te keren om de dia boven water te krijgen die ik op 14 maart 1980 maakte van de kathedraal van Managua, dus slechts acht maanden na de revolutie. Na veel zoeken haalde ik waarachtig die dia van tussen ongeveer 36.000 andere dia’s vandaan. En hieruit kunt u concluderen dat ik ondertussen thuis ben en dat mijn reis afgelopen is.
Foto 2: Dozen vol dia’s van mijn reizen die ik moest doorzoeken, maar er stonden verspreid door mijn huis nog veel meer van zulke dozen dus het was een halve verhuizing die ik me door die belofte op de hals had gehaald.
Foto 3: En hier dan de gedigitaliseerde en door een expert digitaal opgefleurde dia van de kathedraal van Managua met de enorme plaat van Sandino er voor, die er op 14 maart 1980 nog steeds hing.Als ik toen geweten had dat deze dia 45 jaar later een historisch document zou worden, had ik nog wel een paar extra plaatjes van dichterbij geschoten, liefst ook met mezelf en mijn fiets er prominent voor, maar in die tijd was elke klik van de camera er één en was mijn hoeveelheid meegesleepte diafilms beperkt. Uiteraard bekeek ik, toen ik die dia van de kathedraal van Managua had gevonden, ook de andere dia’s uit die oude doos, want daar was ik na al die tijd toch wel een beetje benieuwd naar.
De ouderen (beter gezegd iets minder jongeren) onder ons zullen ongetwijfeld nog weten hoe het er in het dia-tijdperk aan toe ging: Vol spanning haalde je bij de fotograaf de ontwikkelde dia’s op, waar je een week of soms wel twee a drie weken op had moeten wachten. Dat ontwikkelen van de films kostte nu eenmaal tijd. Dan volgde het inramen, en als je verstandig was ook het nummeren en catalogiseren, van al die plaatjes. En gelukkig was ik wat dat betreft verstandig, want anders was die bewuste dia in de massa van tienduizenden andere dia’s ten onder gegaan.
Na dat alles verveelde ik gedurende enkele weken familie, vrienden en kennissen met al die plaatjes op de beruchte dia-avondjes. “Hé Piet, kom je vanavond gezellig dia’s kijken van mijn reis door Centraal Amerika?” En dan zei Piet uit beleefdheid “Ja”, en moest vervolgens de hele avond cola en koffie drinken om niet in slaap te vallen. Ik had een lamp met pijltje om kerken, ruïnes, bergtoppen, mezelf, grote keien op de weg en andere uiterst belangrijke details aan te wijzen op de op het scherm geprojecteerde dia’s, maar die gebruikte ik ook vaak om mijn gasten tijdens de voorstelling op het half dichtgevallen ooglid te schijnen als ze dreigden in te dommelen. (Ter geruststelling: in die tijd waren het nog erg onschuldige, zwakke gloeilampjes die in zo’n aanwijslamp zaten, geen laserlampen. Mijn toeschouwers liepen dus niet het risico op oogletsel).
Na een paar weken had iedereen in mijn omgeving, die beleefd genoeg was geweest om op mijn uitnodiging “Ja” te zeggen, de plaatjes gezien, waarna de lol er af was. De dia’s verdwenen in de dozen en die werden netjes naar de zolder of de kelder verbannen, waar ze bijna een halve eeuw bleven, want een jaar later had ik weer andere dia’s waarmee ik het geduld en incasseringsvermogen van mijn vrienden op de proef kon stellen.
Na al die jaren was ik natuurlijk razend benieuwd naar die oude dia’s. Het bekijken daarvan was nu zo mogelijk nog spannender dan het die eerste keer geweest was, direct na de reis. Helaas viel de kwaliteit van de dia’s wat tegen want bijna een halve eeuw veroudering doet een dia geen goed. Bovendien had ik in dat bijna grijze verleden, toen ik nog op de centen moest letten, helaas niet de beste films gekocht. Stom, maar ik had toen natuurlijk nog geen ervaring met het verkleuren van oude dia’s.
Wat ik in die oude doos ook vond was een serie van de Maya-ruïnes van Copan in Honduras, het buurland van Nicaragua. Een paar jaar geleden maakte ik een fietsreis door Zuid Mexico, Guatemala en Belize waarbij ik heel wat antieke Mayasteden bezocht. Daar schreef ik het boek ‘Een duizend meter hoge kerstboom’ over. Op die reis kwam ik echter niet in Honduras, waardoor ik Copan, toch wel een van de belangrijkere ruïnesteden van de Maya’s, niet bezocht. De hier volgende plaatjes vormen een aardige aanvulling op dat boek. Misschien een goed idee om die af te drukken en in uw exemplaar van dat boek te plakken?
Foto 4: Uitzicht over een deel van de Maya ruïnes van Copan in Honduras. Ik vermoed dat er sinds 1980, toen ik deze foto nam, heel wat veranderd is. Er zullen nu ongetwijfeld flink wat toeristen rondlopen. Op 25 Maart 1980, toen ik hier rond liep, had ik dit hele Mayarijk voor mij alleen. Mooi dat ik veel van dit soort bezienswaardigheden heb bezocht voordat het grote toerisme losbrak.
Foto 5: Fraaie stele voor een piramide in Copan.
Foto 6: Een flinke verzameling prachtig ‘puin’ dat klaar lag om weer opgebouwd te worden tot iets moois zoals dat er in de tijd van de Mata’s moet hebben uitgezien. Vermoedelijk is dat ondertussen gebeurt.
Foto 7: Plaats van het beroemde (beruchte) balspel van de Maya’s in Copan. Berucht omdat soms na afloop van het ‘spel’ de verliezers aan de goden werden geofferd, een enkele keer zelfs de winnaars. Dat was natuurlijk een grote eer om direct na de overwinning naar de goden af te reizen, hoewel ik me voor kan stellen dat niet iedere speler van het team daar zo enthousiast voor was. Zie mijn boek waarin ik het een en ander schrijf over dit bizarre balspel.Hoe mooi de driedimensionale legpuzzel van foto 6 ook gelukt moge zijn, toch hoop ik dat deze plek waar het Maya balspel werd bedreven er nog net zo uitziet als toen ik deze foto in 1980 maakte, want zulk soort nog grotendeels overeind staande, maar toch duidelijk door de tand des tijds aangevreten bouwwerken geven de bezoeker mijns inziens meer het idee rond te lopen in de oudheid dan wanneer het allemaal te netjes gerestaureerd is. Ik vrees echter dat ondertussen de hand van de restaurateurs hier hard heeft toegeslagen, zoals dat op zoveel andere prachtige ruïneplekken in de wereld is gebeurd. Restaureren is leuk en zelfs belangrijk, maar het moet wel ‘netjes’ gebeuren zodat het resultaat niet te netjes wordt.
Uit de doos die volgde op die eerste haalde ik nog een paar aardige plaatjes en die wil ik u niet onthouden.
Foto 8: Een leuk wekelijks marktje daar in de buurt.
Foto 9: Door een woest berglandschap in noordelijk Mexico fietste ik later die reis naar de beroemde, 1870 meter diepe Baranca del Cobre, een kloof die zich kan meten met de Grand Canyon in Arizona.
Foto 10: 13 April 1980. Poserend bij El Divisadero voor de Barranca del Cobre. Het ziet er met dat nette hekje nogal geciviliseerd uit, maar dat kwam omdat ik hier bij een stationnetje stond aan de beroemde spoorlijn dwars door de Sierra Madre van Chihuahua naar Los Mochis. Om deze dia te schieten en naar beneden in de Barranca te kijken moest ik 730 km fietsen over ruige, stenige gravelwegen door het onherbergzame bergland tussen de staten Chihuahua en Sonora. Vaak moest ik de fiets steil omhoog duwen en zwaar remmend omlaag laten hobbelen. Menigmaal waren de hellingen zo steil, dat ik zelfs op afdalingen moest lopen met de remmen flink aangetrokken. Het was een erg lastig traject met weinig plaatsen om te bevoorraden, maar het was een prachtige tocht waaraan ik zelfs nu nog met veel plezier terug denk. Met die oude verbleekte dia’s kwamen al die herinneringen en avonturen weer naar boven.Tot zover deze sprong terug in de tijd, naar mijn reis van 1979 en 1980 van zuidelijk Peru naar Colorado in de Verenigde Staten.
En dan nu naar die ‘speciale verrassing’ die ik aan het einde van mijn vorige bericht aankondigde: In het stadje Granada aan het grote meer van Nicaragua tuimelde ik met een snelheid van nog geen anderhalve kilometer per uur van een stoepje en smakte languit, als een zoutzak op de grond. Gevolg: gebroken middenvoetsbeentje, rechter voet en been in het gips en 6 weken verboden te fietsen. Einde reis, repatriëring naar Nederland en thuis wachten totdat ik weer op de fiets mag en kan klimmen. Dat was waarachtig een heel erg ‘speciale verrassing’, maar ook een heel erg speciaal onaangename verrassing en tevens een triest besluit van een mooie reis!
Meer dan 50 jaar heb ik met mijn fiets over de wereld gezworven, langs diepe ravijnen gereden, tot hoog in de bergen geklommen, over ijzingwekkend steile, ruwe bergpaden vol keien afgedaald, door gebieden getrokken die als gevaarlijk te boek stonden en mijn fiets door zandige, hete woestijnen geduwd met risico op uitdroging, maar nooit heb ik vroegtijdig mijn reis hoeven af te breken, hoewel enkele keren wel bijna. En dan breek ik mijn voet op een stoepje van 6 cm!!! Zo onverwacht kan het noodlot toeslaan!
Foto 11: Afstapje in Granada, waarop mijn reis door Costa Rica en Nicaragua voortijdig tot een einde kwam. Mijn Schwalbepet heb ik er later bij gelegd om een idee te geven van de dimensie van het onnozele stoepje. Geen 150 km/uur en geen 15 km/uur, maar 1,5 km/uur en geen 600 meter naar beneden geduikeld in een ravijn, maar 6 centimeter van een stoepje!!Ik krijg een plat hoofd van het uit zelfverwijt en nijd tegen mijn voorhoofd slaan. Maar na zo’n zelfkastijding tracht ik mij optimistisch voor te houden dat het erger had kunnen zijn en dat die 6 cm toch altijd nog beter was dan 600 meter met mijn Santos en al het ravijn in, want dan zou er waarschijnlijk geen volgende reis meer zijn. Nu hoop ik komende zomer weer op de fiets te stappen voor een volgende reis.
Die oude doos met dia’s bracht me overigens op een idee. Om de tijd tussen nu en mijn volgende reis op te vullen ga ik zoeken in die andere oude dozen om u nog wat meer plaatjes uit de ijzertijd (stalen-frame-tijd) van mijn reizen te laten zien. Hier volgen al twee kort na elkaar gemaakte dia’s. Kunt u raden in welk land die genomen zijn?
Foto 12: Dia uit een andere oude doos. (geschoten op 18 April 1984) In welk land is deze gemaakt?Je hoeft m.i. geen Sherlock Holmes te zijn om direct al een aantal landen uit te sluiten.
Foto 13: Veel belangstelling in een dorpje niet ver van de plaats waar ik foto 12 schoot, terwijl ik een nieuwe band monteerde. Ik was hier de ster van de dag, want een witman die aan een fiets prutste was in 1984 in die contreien nog een bezienswaardigheid. Ik had daar zelfs met de pet rond kunnen gaan.Onder de goede inzenders wordt naar goed gebruik geen prijs verloot. Het gaat om de voldoening van het vinden van het juiste antwoord en dat is natuurlijk veel leuker dan een zak pepernoten, een chocoladeletter of een elektrische Tesla.
Tot de volgende keer als mijn voet hopelijk weer uit het gips is.
March 6, 2025
REVOLUTIE EN EEN INTERESSANTE PARTIJ SCHAAK.
Bericht 4
Ik begin dit bericht, om er weer in te komen, met nog een foto van die dagrit door de bergen vanuit Matagalpa.
Foto 1: Uitzicht over de bergen ten noorden van Matagalpa. Terug in Matagalpa bezocht ik een museum over de revolutie tegen het Somoza regime.
Foto 2: Een vitrine met allerlei persoonlijke bezittingen van de revolutionairen: legitimatiebewijzen, dagboeken etc.
Foto 3: Een vitrine met boeken over de revolutie en ook over de nationale held Augusto Sandino en zijn strijd voor de armen, enkele decennia daarvoor. Naar deze volksheld noemden de opstandelingen tegen het regime van de dictator Somoza zich ‘Sandinistos’
Foto 4: Nog twee boeken over Sandino en één over de revolutie tegen Somoza. Met name de voorplaat van dat boek rechts vond ik interessant en die haal ik als foto 5 wat dichterbij.
Foto 5: Vergroting van de voorplaat van dat boek rechts in foto 4. Deze foto is direct na de machtsovername door de Sandinisten en de vlucht van dictator Somoza genomen. Het plein voor de kathedraal van Managua met het juichende volk op de voorgrond. Dat was 19 juli 1979.Nog geen jaar later, om precies te zijn op 14 maart 1980 fietste ik over dit plein op weg van Peru naar Denver in de VS. De gigantische foto afgebeeld op dat boek over de revolutie, hing daar nog steeds voor de kathedraal. En van die kathedraal met enorme foto van Sandino er voor heb ik toen een dia gemaakt. Die dia (doorkijkplaatje voor de jongeren onder ons) heb ik nu helaas niet bij me maar die moet ik thuis nog ergens hebben liggen tussen 35.999 andere dia’s. Zodra ik thuis ben zal ik mijn huishouden gaan omspitten om deze historische foto boven water te krijgen en dan vertoon ik die alsnog in dit blog.
Foto 6: Door het hele land vind je standbeelden en afbeeldingen van Sandino. Hier zit deze revolutionair te paard.
Foto 7: Hier nog een muurschildering van de volksheld.
Foto 8: Een foto van hem, in het midden met cowboyhoed op. Hij werd in 1895 in Niquinohomo in Nicaragua geboren en in 1934 in Managua op bevel van Somoza, vermoord.Van Matagalpa fietste ik door bergen en heuvels naar Boaco dat, evenals Matagalpa, geheel omgeven is door bergen.
Foto 9: Uitzicht over Boaco.
Foto 10: Winkeltje onderweg waar mijn Santos school voor de regen onder het golfplaten dak. Ik ook.
Foto 11: En toen, op de verrassend rustige weg naar Masaya, reed ik plotseling over een heus fietspad, of eigenlijk een half heus fietspad. Of was het nu een heus half fietspad? Toch bijzonder zo’n HHFP!
Foto 12: Een kerk in Masaya.Vanuit Masaya maakte ik een dagtoer naar Laguna de Apoyo, een mooi cratermeer.
Foto 13: Uitzicht over Laguna de Apoyo.
Foto 14: En nog een kiek van dat meer.
Foto 15: Ik volgde een uitgezet wandelingetje naar een paar uitzichtspunten. Hier voert de route over een schommelend hangbruggetje. Een groep Nicaraguanen op de hangbrug voor me.
Foto 16: Een van de groep maakte een foto van mij met het meer op de achtergrond.
Foto 17: Een winkeltje met souvenirs in het plaatsje Catarina hoog boven het meer. Massieve betonnen beelden van 70 tot 100 cm. Leuk voor in de tuin, maar meenemen was bezwaarlijk. Ook letterlijk, want met beton zit je gauw boven 23 kg, het maximaal toegestane gewicht in het vliegtuig terug naar Nederland.
Foto 18: Op het centrale plein van Masaya werd ’s avonds geschaakt. Wit heeft hier een Toren plus twee pionnen voor twee paarden en een loper.Dat beloofde een lastig maar spannend eindspel te worden. Deze meesters van de 64 velden hadden er echter geen enkele moeite mee. De man met camouflagepet gaf een zet later met het grootste gemak een stuk weg en zijn tegenstander gaf dat een paar zetten daar na met hetzelfde gemak weer terug. Knap hoor! Die doen niet zo moeilijk over een stukje meer of minder. Een kniesoor die zeurt over een paard, een toren of een loper!Van Masaya was het slechts 18 km naar Granada aan het grote meer van Nicaragua, het meeste daar van licht dalend.
Foto 19: Op deze plek had ik 3 van die 18 km gefietst, zoals een snelle, niet al te gecompliceerde berekening leert.
Foto 20: En hier 18 van die 18 km. Iglesia La Merced in hartje Granada.
Foto 21: Nog een keer die Merced kerk, maar nu met een koets, getrokken door paarden, er voor. Daarin kun je je laten rondrijden langs de interessantste plekken van deze mooie stad.Je kon ook een rondleiding te voet krijgen en dat is waar ik voor koos. Het was een gratis rondleiding, van 3 tot 6 in de middag. Ik liet me inschrijven, maar toen ik daar om 3 uur kwam, was er slechts één deelnemer en dat was ik. Als je echter de gids meetelde was de groep meteen al dubbel zo groot. En zo kreeg ik in die 3 uren flink wat informatie, feiten, namen en jaartallen te verwerken. Jammer alleen, dat bij dit soort excursies meestal het grootste deel van al die informatie onmiddellijk vervluchtigt. Je zou het eigenlijk allemaal op een bandje moeten opnemen en het later uit je hoofd moeten leren. Dan zou het rendement van zo’n rondleiding 100% zijn. Nu schatte ik het op ruim 9% wat wel 13% had kunnen zijn als ik ’s mans Spaans beter had verstaan. Kortom, het was vermoeiend maar toch zag ik flink wat van de stad.
Foto 22: De toren van la Merced van waar af je een mooi uitzicht in alle richtingen over de stad hebt.
Foto 23: De kathedraal gezien vanaf de toren van Iglesia La Merced. Op de achtergrond het grote meer van Nicaragua en op de voorgrond de pannendaken van huizen.
Foto 24: Een kerkklok van La Merced. Op de achtergrond de vulkaan Mombacho.
Foto 25: Nog meer uitzicht vanaf de toren van La Merced maar nu hangt de klok er niet voor. Weer die Mombacho. Hij lijkt wel wat op de Kilimanjaro, maar dat komt door die wolk. Op de Kili is het sneeuw maar die is dan ook een stuk hoger.
Foto 26: Een kanon uit de Spaanse tijd op het Onafhankelijkheids plein.
Foto 27: Ik maakte een klein ritje op mijn fiets naar en langs het grote meer van Nicaragua. Veel groen aan de oever.
Foto 28: Maar verder veel water wat natuurlijk niet bijzonder is voor een groot meer.
Foto 29: Aan de andere kant van de weg een groot groen moerasachtig gebied, zoiets als de Weerribben maar toch weer net even anders.
Foto 30: Tot besluit van deze aflevering een vredig plaatje van een aardige strook langs het meer met diverse stemmige restaurantjes.Alles heel sfeervol zolang je plaatjes vertoont maar beslist geen geluidsopnamen maakt. De ‘muziek’ die uit al die ‘plezierige’ tentjes en eethuisjes schalde, nee: donderde, bereikte hier orkaankracht. Je kon niet eens meer horen of de muziek mooi of lelijk was, je kon alleen maar de rithmeklappen op je trommelvliezen, je longen en je hart voelen.
‘Wat voor gesprekken zouden de mensen, die daar binnen zitten, met elkaar voeren?’ zo vroeg ik me af nadat ik vlug mijn oordoppen ter bescherming van mijn trommelvliezen had ingedaan.
Zo gaat het er overigens ook aan toe in restaurants en winkels in de stad en eigenlijk bijna overal. Iemand legde mij uit dat die ‘muziek’ aan staat om klanten te trekken. Hoe harder en hoe afgrijselijker, hoe gezelliger. Het moet gewoon hemeltergend zijn, dan is het pas helemaal tof. Dan komen de klanten van alle kanten aangestormd.
Om niet 99% van mijn volgers af te schudden heb ik maar geen filmpje met geluid van dit vredige pleintje, met achter mij zo’n supergezellig restaurantje, gemaakt.
Ik heb echter als toegift van deze aflevering wél een filmpje, want ik heb begrepen dat filmpjes het tegenwoordig goed doen. Aangezien een filmpje eigenlijk alleen maar interessant is als het object beweegt, heb ik uiteraard iets gekozen waar beweging in zit en wel een reusachtige kermis draaimolen. In de stoeltjes kun je plaatsnemen om je mee te laten voeren naar grote hoogte vanwaar je vervolgens weer omlaag duikelt. Daar is natuurlijk geweldig veel plezier aan te beleven als je geen hoogtevrees hebt en niet gauw draaierig wordt. Weliswaar draagt dit filmpje geluid, voor sommigen zelfs luid, maar dat is nog geen fractie van wat er uit voornoemde restaurantjes schalde.
Foto (filmpje) 31: Een daaimolen op de kermis.Dat rad stond op het centrale plein van Matagalpa, waar we aan het begin van deze aflevering zaten. Wat opvalt is dat er geen mens in zit. Misschien schrok het idee dat plotseling de stroom uit zou kunnen vallen, juist als je bovenin bungelt, de mensen af, maar het kan ook zijn dat de Miss-Matagalpa-verkiezing, elders op het plein, de oorzaak was van het gebrek aan belangstelling voor dit grote draaiavontuur. Ik heb de uitslag van die verkiezing niet afgewacht en ben naar mijn hotel teruggelopen. Mogelijk stroomde het grote rad van avontuur snel vol nadat Miss Matagalpa gekroond was.
Volgende keer aflevering vijf met speciale verrassing, tevens de laatste aflevering van deze reis. Tot dan.
Frank van Rijn's Blog
- Frank van Rijn's profile
- 10 followers

