HET SCHOMPES

Jaargang 2, aflevering 14, donderdag 7 december 2017


 


 



 


 


HET SCHOMPES


 


‘Ik ben ontslagen.’

De man naast me zei het met een stelligheid alsof zijn mededeling een zegen voor de mensheid inhield.

‘Uit het ziekenhuis,’ verduidelijkte hij mij, zijn dwaling tijdig inziend. ‘De heren specialisten konden weer eens niks vinden.’

Nu ben ik van nature voorzichtig met het aannemen van zulke mededelingen, vooral wanneer wildvreemde mensen het nodig vinden hun hart bij mij moeten uitstorten. Je kunt immers nooit van te voren weten of de persoon die je benaderd niet een net uit de TBS kliniek ontsnapte seriemoordenaar is, op zoek naar een toekomstig slachtoffer om hem na het vragen om een vuurtje direct met een vleesmes te lijf te gaan maar deze keek er zo feestelijk bij.

‘Gefeliciteerd!’ zei ik.

‘Dank u. Het lijkt veel maar het is niks,’ ging hij verder. ‘het was me al vijf keer eerder overkomen en iedere keer stond ik al binnen vijf minuten weer buiten. Dat is vijf keer te veel wat mij betreft. Steeds als ik er kom is het ‘niks aan de hand meneer. U bent kerngezond. Een foutje van de huisarts, bleek achteraf.’

‘Dat is toch goed nieuws,’ merkte ik op. Want fouten zijn er mijns inziens om ingezien te worden.

‘Dat wel. Dan was het mijn hart dat te snel liep, de keer daarop was mijn bloeddruk gevaarlijk hoog of had ik een verdachte ruis op mijn longen. Na de laatste keer, toen hij een breuk constateerde terwijl ik voor de jaarlijkse griepprik kwam en mijn bijbal voor een tumor aanzag vond ik het genoeg. ‘Blaast u eens op uw hand,’ vroeg hij me. ‘Nou, dat heb ik geweten. Ik ben geen liefhebber van jodelen maar ik schoot dwars door elke toonladder heen.’

De man, een goed geconserveerde veertiger met een ruimhartig, open gezicht waar een ietwat gekwelde uitdrukking in besloten lag wees met een vinger naar zijn voorhoofd.

‘Gestoord is-ie, mijn huisarts dan, en een gevaar op de weg. Als hij op moet komen draven, hij wordt tachtig, wordt eerst de straat afgezet. Die man kan absoluut niet autorijden. Met dat zwarte gevaarte van hem, een Amerikaan, zo’n lijkenwagen, heeft hij het al een paar keer voor elkaar gekregen mijn tuinhek finaal uit de grond te rijden. Eigenlijk moet hij met pensioen maar dat verdomd-ie.

‘Niks aan ‘t handje’, roept hij iedere keer en dan stopt-ie mijn vrouw een briefje van tien euro in de hand. ‘Hier moeders, alsjeblieft. Tien gulden voor ‘t hek,’ zegt-ie er dan bij, ‘En koop er een paar petunia’s bij want die maken iedereen vrolijk.’ En laat ik nou toevallig een pleurishekel hebben aan petunia’s. En een hek repareren kost tegenwoordig meer dan tien piek. Weet hij veel.’

Op mijn vraag of hij er niet verstandig aan deed voortaan een andere arts te bezoeken haalde hij zijn schouders op.

‘Ach, ik kan wel naar een ander omzien, maar wat schiet ik er mee op. Dan moet ik weer het hele verhaal opnieuw vertellen. Bovendien, die jonge gasten tegenwoordig schrijven alleen maar vóór. Die vent, het is een eikel hoor, kijkt tenminste nog eerst voor hij iets uitschrijft, dat moet ik hem nageven, al zie ik hem ervoor aan dat hij de lamp waarmee hij in mijn oor kijkt net zo makkelijk in mijn andere gat steekt als u begrijpt wat ik bedoel.’

Dat wilde ik begrijpen.

‘En nou heb ik persoonlijk helemaal niks met ziekenhuizen,’ vervolgde hij. ‘Ziekenhuizen, ze zijn levensgevaarlijk. Je komt er voor een ingegroeide teennagel en voor je het weet hangt een label aan diezelfde teen waar een of andere gek in een doktershandschrift op heeft gezet dat het hele been eraf mag. Ik verdenk ze er ook van rotzooi in het luchtbehandelingssysteem te spuiten waar je, na eenmaal goed en wel via de draaideur naar binnen bent gekomen, spontaan een ziekte van oploopt zodat je een week later via de achterkant morsdood weer naar buiten komt met een label aan je andere teen. Daarmee wil ik maar zeggen: ik ken mensen die midden in het leven staan, kaarsrecht op hun fiets zitten, nooit roken en drinken en dat daarvoor ook nooit deden, zich het schompes vreten aan donkerbruin brood, dat wegspoelen met liters brandnetelthee maar binnen een week nadat ze iemand die in het ziekenhuis opgenomen was hadden bezocht, als wrakken weer naar buiten kwamen. Een week later liggen ze er zelf te creperen. Hebt u wel eens in een ziekenhuis gelegen?’

‘Nauwelijks,’ antwoordde ik. ‘Het medische vergrijp waarvoor ik er lag mocht geen naam hebben. De krant heb ik er nooit mee gehaald.’

Mijn antwoord maakte weinig indruk op hem wat ik zag aan zijn schouderophalen.

‘Ik vergelijk ziekenhuizen voor het gemak met garages,’ zei hij. ‘Je komt voor twee nieuwe banden en zonder het je vooraf te vragen hebben ze er een nieuwe dynamo, startmotor en radiator ingezet. Kom ik voor bloedprikken dan ga ik naar buiten zonder milt, dat weet ik zeker. Hebt u er wel eens bij stil gestaan waar al die organen naar toe gaan? Die worden verbrand, zeggen ze. Maar is dat ook zo? Wie zegt mij niet dat er ergens een kat rondloopt met mijn milt?

Mij zien ze dus niet meer bij die kwakzalvers. Laat dan maar een seniele huisarts mijn hek de grond uit rijden en me in mijn zaakje knijpen. Dat is te overzien en daar heb ik als het moet vrede mee. Behalve met die petunia’s. Daar krijg ik het schompes van.’


 


Vind je dit leuk? Wil je nog meer van dit soort verhalen lezen? Abonneer je dan op de nieuwsbrief door hier te klikken. Je ontvangt dan steeds wanneer er iets nieuws rondom Ben Midland te melden is, automatisch een bericht via Email.



 



 

 •  0 comments  •  flag
Share on Twitter
Published on December 06, 2017 17:08
No comments have been added yet.