't Is al goud dat er blinkt
Oom Harald is dood. Mijn drinkemaatje, en de gezelligste oom van Nederland, heeft vanmorgen vroeg zijn laatste adem uitgeblazen. Het uitvaartcentrum ontfermt zich over het lichaam en ik en mijn moeder over de administratie in het appartement. Het zware eikenhouten bureau van oom Harald is getekend door uitgebeten vochtkringen van zijn whiskyglas en een brandplek van een vergeten sigaar.
Mijn moeder staat voor het raam en staart met nietsziende ogen naar de zon die wegzakt achter de huizen van de stad. Haar armen hangen doelloos langs haar zij, niet in staat om te doen wat er gedaan moet worden: het uitzoeken van alle belangrijke documenten. Welke abonnementen moeten worden opgezegd? Wie moet er worden geïnformeerd? Hoe krijg ik toegang tot de bankrekening? Waar is de uitvaartpolis? De andere zus van oom Harald is op vakantie en weet nog van niets. We hebben een bericht achtergelaten bij de receptioniste van het hotel, maar daar is het nu vier uur ’s nachts. Ik reken nergens op.
Het komt dus op mij en mijn moeder aan. Nou ja, op mij, want mijn moeder verkeert in een toestand waarin ze geenszins in staat is om waar dan ook op te concentreren.
Ik graaf mij een weg door de stapel papieren op oom Haralds bureau. Kranten, kooktijdschriften, bankafschriften, alles ligt door elkaar. Dit gaat even duren. Mijn maag knort. Het telefoontje vanuit het ziekenhuis vanmorgen kwam nogal vroeg en ik heb de tijd niet genomen om eerst te ontbijten. Met gierende banden scheurde ik naar mijn moeders huis en toen gelijk door naar het ziekenhuis, waar oom Harald gisteravond laat naar is afgevoerd. Het ziekenhuis heeft ons gisteravond geprobeerd te bellen dat oom Harald was opgenomen op de Intensive Care, maar ik was op een feestje en mijn moeder had haar telefoon niet opgeladen. Pas toen ik ’s nachts laat thuiskwam zag ik de gemiste oproepen, maar toen was het al gebeurd. Oom Harald was niet meer bij kennis geweest en vredig in zijn slaap gestorven.
Ik sta op om iets te eten voor ons klaar te maken. Oom Harald kennende heeft hij een volle koelkast vol lekkers. In de keuken staat een rij dikbuikige bierflesjes, stuk voor stuk Belgische speciaalbieren. Er staan een paar van mijn favorieten tussen: Straffe Hendrik, Gulden Draak, Delirium Tremens. De meeste zijn leeg.
De groentela in de koelkast doet dienst als bieropslag. Ik pak er een gekoelde Préaris Quadrupel uit en vind op routine de opener in de tweede la van links. Op het keukenblad staat een broodtrommel met vers brood erin en uit de koelkast haalde ik filet americain en tonijnsalade.
Als ik met de gesmeerde boterhammen en het bier terugkom in de woonkamer, staat mijn moeder nog altijd bewegingloos voor het raam. Haar gezicht is rood en gezwollen. Ik kom naast haar staan en streel haar over de rug.
‘Wil je wat drinken, mam?’
Zij schudt alleen haar hoofd.
‘Iets eten dan?’
Ook niet. Een stille traan biggelt over haar wang. Voorzichtig veeg ik hem weg en even verschijnt er een flauwe glimlach op mijn moeders gezicht. Dan wordt haar blik weer wazig.
Zwijgend buig ik mij weer over de papieren. Mijn oog valt op de agenda van oom Harald op de hoek van het bureau. Zou hij nog afspraken hebben staan in de komende weken? Dan moeten die worden afgezegd. Terwijl ik door de in leer gebonden agenda blader, glijdt er iets uit op de vloer. Ik raap het op. Een treinkaartje? “Amsterdam-C – Gent-St.Pieters”. De datum op het kaartje is over twee dagen. De agenda ligt nog open voor me op het bureau. Ik blader naar overmorgen. “Gent: Mammelokker vinden” staat er in oom Haralds hanepoten. Eronder staan de treintijden en het adres van een hotel. Het treinkaartje en oom Haralds ouderwetse polaroidcamera steek in mij tas. Ik werp een blik op mijn moeder; zij heeft er niets van gemerkt.
~
Vanaf het fraaie Sint Pietersstation loop ik naar het nabijgelegen hotel uit oom Haralds agenda, dat zich bevindt in een rustige woonwijk. De hoogzwangere eigenaresse checkt mij in onder oom Haralds reservering en wijst mij de kamer. Net voor ze de kamer wil verlaten, vraag ik haar naar de Mammelokker.
‘Die zult u stellig vinden in het stadscentrum,’ is het Vlaamse antwoord. ‘Als u wilt, kan ik u een kaartje meegeven van de stad en u tonen hoe u lopen kunt.’
Met oom Haralds oude polaroidcamera onder de arm loop ik door het Citadelpark en volg daarna het water stadinwaarts. Het is prachtig weer; typisch zo’n dag waarop ik oom Harald zou hebben opgehaald om een biertje te gaan drinken op het terras van het proeflokaal om de hoek. Maar eerst wil ik die Mammelokker vinden, waar oom Harald naar op zoek was. Daarvoor moet ik naar het Belfort.
In mijn broekzak trilt mijn telefoon.
‘Hoi mam, hoe is het met je? Nee, snap ik. Is er wel iemand bij je? Ik? Ik eh… ik ben in Gent. Ja, er is iets wat ik moet doen, mam. Het is belangrijk. Voor oom Harald. Morgen kom ik terug. Beloofd.’
Hoog rijst de klokkentoren van het Belfort op tegen de stralend blauwe hemel. Aan de top blinkt een grote gouden windhaan. Aan de kassa koop ik bij een knorrige Belg een kaartje om de toren te mogen bezoeken. Het is uitgestorven in het Belfort. Alle andere toeristen zitten nu natuurlijk te lunchen en bier te drinken. De gedachte aan een dikke schuimkraag boven de koude godendrank doet me mijn lippen aflikken. Nee, eerst de Mammelokker vinden.
Ik bestijg de smalle stenen wenteltrap en sta abrupt stil, oog in oog met een reusachtige gouden draak: een eerdere versie van de gouden draak die op de top van het Belfort prijkt en die ik in de schittering van het licht voor een ordinaire windhaan heb aangezien. De Gulden Draak, net als het bier, denk ik. Pas dan dringt tot mij door dat het lekkere bruine bier uit Gent komt en natuurlijk vernoemd is naar deze ‘windhaan’. Ik krab mij op mijn achterhoofd, verbaasd over zowel dwaasheid; dat ik dat niet eerder had begrepen.
Volgens de legende gaf een Noorse koning de vergulde draak van de voorsteven van zijn schip als dank aan zijn keizerlijke gastheer in Constantinopel, die het pronkstuk op zijn paleis liet plaatsen. Bij de verovering van Constantinopel door een Vlaamse graaf zou de Noorse draak van Konstantinopel naar onze gewesten zijn overgekomen en geschonken aan het stadje Biervliet, als beloning voor hun moedige optreden in de strijd tegen de Turken. De indrukwekkende trofee viel kort daarop in handen van de Bruggelingen en op hun beurt haalden de Gentenaars de draak van de Brugse Sint-Donaastoren, om hem als oorlogsbuit triomfantelijk over de rivier naar Gent te transporteren. Daar werd hij volgens het verhaal in 1382 op het Belfort geplaatst.
In werkelijkheid is de historie minder spectaculair en werd de draak in 1377 in Gent gebouwd in opdracht van het toenmalige stadsbestuur. De Bruggelingen en de Noren denken daar echter anders over en proberen de Gulden Draak nog steeds in handen te krijgen. Wat blinkend goud wel niet met mensen doet. Het enige goud dat zo’n effect op mij oom Harald en mij had, is het goud van schuimig gerstenat.
Ik maak een polaroidfoto van de Gulden Draak en vervolg mijn weg omhoog. De stenen trap leidt naar een ruimte vol gietijzeren klokken. Ik luister naar het klokkenspel van de Klokke Roeland en klokje Robert, waarna ik mijn weg vervolg, hoger en hoger en nog nahijgend van de klim geniet van het uitzicht over de stad. Met dit heldere weer kun je mijlenver kijken. Over de Mammelokker ben ik echter nog niet veel wijzer geworden. Terug beneden besluit ik de iezegrimmige kassameneer ernaar te vragen.
‘De legende van de Mammelokker, ja dat is een mooi oud verhaal, uit de Romeinse tijd.’ De kassameneer leeft op door de getoonde interesse en kijkt lang niet meer zo sikkeneurig.
‘Volgens die legende was een oude man, Cimon genaamd, tot de hongerdood veroordeeld en opgesloten in de gevangenis. Na verloop van tijd bleek dat Cimon, ondanks het feit dat hem noch eten noch drinken werd verschaft, maar niet stierf. Iedere dag kwam zijn dochter Bero hem opzoeken en de cipier besloot haar in de gaten te laten houden om te zien of niet stiekem eten voor haar vader naar binnen smokkelde. Maar wat schetste zijn verbazing toen bleek dat hij inderdaad in leven werd gehouden door zijn dochter, die hem met de borst voedde!’
Wat een bizar verhaal.
‘En wat gebeurde er toen met haar?’
‘Volgens de legende was de cipier zo ontroerd over deze dochterliefde, dat zij beiden vrijuit gingen.’
Hoofdschuddend verlaat ik het Belfort. Nogal onbevredigd met deze vreemde legende loop ik naar de Lakenhal, het voormalige wachtershuis langs het Belfort, waar de kassameneer mijn naartoe verwezen heeft.
Boven de ingang pronkt een hardstenen reliëf met de afbeelding van een jonge vrouw die een oude man achter tralies de borst geeft. Rare jongens, die Romeinen. En wat bezielde oom Harald dat hij hiervoor een tripje naar Gent had geboekt? Maar als dat is wat hij graag wilde vinden, wie ben ik dan om daar een mening over te hebben? Lusteloos maak ik een polaroidfoto van het reliëf.
Het stralende lenteweer en de lokroep van het Belgische bier kan ik niet langer weerstaan. Ik steek het grote plein over richting de rivier. Langs de Graslei zitten tientallen mensen van allerlei pluimage met hun benen over de rand van de kade bungelend. Sommigen zoeken de warmte van de zon op, anderen de koelte van de schaduw en het water. Zelf bewandel ik de overzijde van de rivier en kijk uit over de Leie met de talloze bootjes.
Ik passeer een aantal bomvolle terrassen, maar besluit een kleine omweg te maken langs het Gravensteen. Nu ik toch in Gent ben en mijn missie min of meer is volbracht, kan ik net zo goed de toerist uithangen. Het imposante witte kasteel torent trots en uitnodigend uit boven de oude stad. Bezichtigen blijkt tot zes uur in de avond te kunnen. Dan toch eerst de trek stillen en de dorst lessen met een late lunch en bier. Zorgen voor de inwendige mens, zou oom Harald dat noemen. Het kasteel staat er al eeuwen, die paar uur maakt ook geen verschil.
Op de vraag waar ik het best heen kan voor goed bier en een maaltijd, antwoordt de kassière het Waterhuis aan de Bierkant, hier vlakbij. Dat moet vast het Bierhuis aan de Waterkant zijn, lijkt mij en ik glimlach minzaam naar de kassière. Malle Vlamingen. Maar tot mijn verbazing heet het etablissement werkelijk zo. Het is druk op het terras, een mengelmoes van toeristen en Gentenaars, maar juist als ik het terras opwandel, komt er een tafeltje vrij. Ik neem plaats en al snel komt er een kelner om mijn bestelling op te nemen. Zonder op de menukaart te kijken, bestel ik een broodje “hesp”, en een Gulden Draak. Weer zo’n Hollander, lees ik op het gezicht van de kelner.
‘We hebben Gandaham. Dat is Parmaham, maar dan hier gemaakt.’
Wanneer het diepbruine vocht arriveert, hef ik het glas naar de lege stoel tegenover mij.
‘Op jou, oom Harald!’
De blonde vrouw aan de tafel naast me kijkt verstoord om en fronst om mijn luidruchtige uitlating. Haar man heft het glas naar mij en glimlacht vriendelijk. Hij snapt het wel, maar krijgt een boze blik van zijn vrouw retour.
Als even later het brood met Gandaham komt, heb ik mijn glas Gulden Draak net leeg en ik vraag de kelner wat hij aanraadt als opvolger.
'Als u van donker bier houdt, kan ik u onze huisbieren aanbevelen.'
Hij buigt naar voren en slaat de menukaart open op de eerste bladzijde.
'De Klokke Roeland wordt speciaal voor ons gebrouwen. Het is een nogal koppig biertje. Maar als u dat te stevig vindt op dit uur van de dag,' - wordt me nu de les gelezen? - 'dan kunt u deze proberen: de Mammelokker.'
Met wijd opengesperde ogen en openhangende mond staar ik de kelner aan. Deze gaat onverstoorbaar verder.
‘Mammelokker?’
'Het is een wat zoeter bier, dat vooral bij vrouwen in de smaak valt.'
Ik had het kunnen weten.
'Doet u die maar.'
De kelner verdwijnt en ik begin onbedaarlijk te lachen. Het lachen wordt schateren en door de prettranen in mijn ogen heen zie ik de blonde vrouw weer geïrriteerd naar me omkijken.
Wanneer het zoete, amberkleurige bier voor mij op tafel verschijnt, haal ik oom Haralds polaroidcamera tevoorschijn.
~
De grote aula van het uitvaartcentrum is afgeladen. Een kleurrijk gezelschap vult de stoelen, niet het conventionele, sombere zwart. Typerend voor de levensgenieter die oom Harald is. Was.
Het is een mooie afscheidsceremonie. Geen grimmige rouwsfeer, maar een viering van het leven: vrolijke stukken muziek met teksten die horen bij oom Haralds bourgondische levensstijl en geestige toespraken.
Ter afsluiting worden de belangstellenden naar de aangrenzende ruimte gebracht voor champagne en bitterballen. De directe familieleden blijven achter en vormen een kring om de open kist heen, voordat deze in de vloer wegzakt. Eén voor eens nemen we ons laatste afscheid van oom Harald.
Als het mijn beurt is, buig ik over de kist heen. Uit de zak van mijn colbert haal ik de polaroidfoto, die ik bij het Waterhuis aan de Bierkant heb gemaakt, en steek hem in de borstzak van oom Haralds overhemd.
‘Missie geslaagd: Mammelokker gevonden. Rust zacht, oom Harald.’
Mijn moeder staat voor het raam en staart met nietsziende ogen naar de zon die wegzakt achter de huizen van de stad. Haar armen hangen doelloos langs haar zij, niet in staat om te doen wat er gedaan moet worden: het uitzoeken van alle belangrijke documenten. Welke abonnementen moeten worden opgezegd? Wie moet er worden geïnformeerd? Hoe krijg ik toegang tot de bankrekening? Waar is de uitvaartpolis? De andere zus van oom Harald is op vakantie en weet nog van niets. We hebben een bericht achtergelaten bij de receptioniste van het hotel, maar daar is het nu vier uur ’s nachts. Ik reken nergens op.
Het komt dus op mij en mijn moeder aan. Nou ja, op mij, want mijn moeder verkeert in een toestand waarin ze geenszins in staat is om waar dan ook op te concentreren.
Ik graaf mij een weg door de stapel papieren op oom Haralds bureau. Kranten, kooktijdschriften, bankafschriften, alles ligt door elkaar. Dit gaat even duren. Mijn maag knort. Het telefoontje vanuit het ziekenhuis vanmorgen kwam nogal vroeg en ik heb de tijd niet genomen om eerst te ontbijten. Met gierende banden scheurde ik naar mijn moeders huis en toen gelijk door naar het ziekenhuis, waar oom Harald gisteravond laat naar is afgevoerd. Het ziekenhuis heeft ons gisteravond geprobeerd te bellen dat oom Harald was opgenomen op de Intensive Care, maar ik was op een feestje en mijn moeder had haar telefoon niet opgeladen. Pas toen ik ’s nachts laat thuiskwam zag ik de gemiste oproepen, maar toen was het al gebeurd. Oom Harald was niet meer bij kennis geweest en vredig in zijn slaap gestorven.
Ik sta op om iets te eten voor ons klaar te maken. Oom Harald kennende heeft hij een volle koelkast vol lekkers. In de keuken staat een rij dikbuikige bierflesjes, stuk voor stuk Belgische speciaalbieren. Er staan een paar van mijn favorieten tussen: Straffe Hendrik, Gulden Draak, Delirium Tremens. De meeste zijn leeg.
De groentela in de koelkast doet dienst als bieropslag. Ik pak er een gekoelde Préaris Quadrupel uit en vind op routine de opener in de tweede la van links. Op het keukenblad staat een broodtrommel met vers brood erin en uit de koelkast haalde ik filet americain en tonijnsalade.
Als ik met de gesmeerde boterhammen en het bier terugkom in de woonkamer, staat mijn moeder nog altijd bewegingloos voor het raam. Haar gezicht is rood en gezwollen. Ik kom naast haar staan en streel haar over de rug.
‘Wil je wat drinken, mam?’
Zij schudt alleen haar hoofd.
‘Iets eten dan?’
Ook niet. Een stille traan biggelt over haar wang. Voorzichtig veeg ik hem weg en even verschijnt er een flauwe glimlach op mijn moeders gezicht. Dan wordt haar blik weer wazig.
Zwijgend buig ik mij weer over de papieren. Mijn oog valt op de agenda van oom Harald op de hoek van het bureau. Zou hij nog afspraken hebben staan in de komende weken? Dan moeten die worden afgezegd. Terwijl ik door de in leer gebonden agenda blader, glijdt er iets uit op de vloer. Ik raap het op. Een treinkaartje? “Amsterdam-C – Gent-St.Pieters”. De datum op het kaartje is over twee dagen. De agenda ligt nog open voor me op het bureau. Ik blader naar overmorgen. “Gent: Mammelokker vinden” staat er in oom Haralds hanepoten. Eronder staan de treintijden en het adres van een hotel. Het treinkaartje en oom Haralds ouderwetse polaroidcamera steek in mij tas. Ik werp een blik op mijn moeder; zij heeft er niets van gemerkt.
~
Vanaf het fraaie Sint Pietersstation loop ik naar het nabijgelegen hotel uit oom Haralds agenda, dat zich bevindt in een rustige woonwijk. De hoogzwangere eigenaresse checkt mij in onder oom Haralds reservering en wijst mij de kamer. Net voor ze de kamer wil verlaten, vraag ik haar naar de Mammelokker.
‘Die zult u stellig vinden in het stadscentrum,’ is het Vlaamse antwoord. ‘Als u wilt, kan ik u een kaartje meegeven van de stad en u tonen hoe u lopen kunt.’
Met oom Haralds oude polaroidcamera onder de arm loop ik door het Citadelpark en volg daarna het water stadinwaarts. Het is prachtig weer; typisch zo’n dag waarop ik oom Harald zou hebben opgehaald om een biertje te gaan drinken op het terras van het proeflokaal om de hoek. Maar eerst wil ik die Mammelokker vinden, waar oom Harald naar op zoek was. Daarvoor moet ik naar het Belfort.
In mijn broekzak trilt mijn telefoon.
‘Hoi mam, hoe is het met je? Nee, snap ik. Is er wel iemand bij je? Ik? Ik eh… ik ben in Gent. Ja, er is iets wat ik moet doen, mam. Het is belangrijk. Voor oom Harald. Morgen kom ik terug. Beloofd.’
Hoog rijst de klokkentoren van het Belfort op tegen de stralend blauwe hemel. Aan de top blinkt een grote gouden windhaan. Aan de kassa koop ik bij een knorrige Belg een kaartje om de toren te mogen bezoeken. Het is uitgestorven in het Belfort. Alle andere toeristen zitten nu natuurlijk te lunchen en bier te drinken. De gedachte aan een dikke schuimkraag boven de koude godendrank doet me mijn lippen aflikken. Nee, eerst de Mammelokker vinden.
Ik bestijg de smalle stenen wenteltrap en sta abrupt stil, oog in oog met een reusachtige gouden draak: een eerdere versie van de gouden draak die op de top van het Belfort prijkt en die ik in de schittering van het licht voor een ordinaire windhaan heb aangezien. De Gulden Draak, net als het bier, denk ik. Pas dan dringt tot mij door dat het lekkere bruine bier uit Gent komt en natuurlijk vernoemd is naar deze ‘windhaan’. Ik krab mij op mijn achterhoofd, verbaasd over zowel dwaasheid; dat ik dat niet eerder had begrepen.
Volgens de legende gaf een Noorse koning de vergulde draak van de voorsteven van zijn schip als dank aan zijn keizerlijke gastheer in Constantinopel, die het pronkstuk op zijn paleis liet plaatsen. Bij de verovering van Constantinopel door een Vlaamse graaf zou de Noorse draak van Konstantinopel naar onze gewesten zijn overgekomen en geschonken aan het stadje Biervliet, als beloning voor hun moedige optreden in de strijd tegen de Turken. De indrukwekkende trofee viel kort daarop in handen van de Bruggelingen en op hun beurt haalden de Gentenaars de draak van de Brugse Sint-Donaastoren, om hem als oorlogsbuit triomfantelijk over de rivier naar Gent te transporteren. Daar werd hij volgens het verhaal in 1382 op het Belfort geplaatst.
In werkelijkheid is de historie minder spectaculair en werd de draak in 1377 in Gent gebouwd in opdracht van het toenmalige stadsbestuur. De Bruggelingen en de Noren denken daar echter anders over en proberen de Gulden Draak nog steeds in handen te krijgen. Wat blinkend goud wel niet met mensen doet. Het enige goud dat zo’n effect op mij oom Harald en mij had, is het goud van schuimig gerstenat.
Ik maak een polaroidfoto van de Gulden Draak en vervolg mijn weg omhoog. De stenen trap leidt naar een ruimte vol gietijzeren klokken. Ik luister naar het klokkenspel van de Klokke Roeland en klokje Robert, waarna ik mijn weg vervolg, hoger en hoger en nog nahijgend van de klim geniet van het uitzicht over de stad. Met dit heldere weer kun je mijlenver kijken. Over de Mammelokker ben ik echter nog niet veel wijzer geworden. Terug beneden besluit ik de iezegrimmige kassameneer ernaar te vragen.
‘De legende van de Mammelokker, ja dat is een mooi oud verhaal, uit de Romeinse tijd.’ De kassameneer leeft op door de getoonde interesse en kijkt lang niet meer zo sikkeneurig.
‘Volgens die legende was een oude man, Cimon genaamd, tot de hongerdood veroordeeld en opgesloten in de gevangenis. Na verloop van tijd bleek dat Cimon, ondanks het feit dat hem noch eten noch drinken werd verschaft, maar niet stierf. Iedere dag kwam zijn dochter Bero hem opzoeken en de cipier besloot haar in de gaten te laten houden om te zien of niet stiekem eten voor haar vader naar binnen smokkelde. Maar wat schetste zijn verbazing toen bleek dat hij inderdaad in leven werd gehouden door zijn dochter, die hem met de borst voedde!’
Wat een bizar verhaal.
‘En wat gebeurde er toen met haar?’
‘Volgens de legende was de cipier zo ontroerd over deze dochterliefde, dat zij beiden vrijuit gingen.’
Hoofdschuddend verlaat ik het Belfort. Nogal onbevredigd met deze vreemde legende loop ik naar de Lakenhal, het voormalige wachtershuis langs het Belfort, waar de kassameneer mijn naartoe verwezen heeft.
Boven de ingang pronkt een hardstenen reliëf met de afbeelding van een jonge vrouw die een oude man achter tralies de borst geeft. Rare jongens, die Romeinen. En wat bezielde oom Harald dat hij hiervoor een tripje naar Gent had geboekt? Maar als dat is wat hij graag wilde vinden, wie ben ik dan om daar een mening over te hebben? Lusteloos maak ik een polaroidfoto van het reliëf.
Het stralende lenteweer en de lokroep van het Belgische bier kan ik niet langer weerstaan. Ik steek het grote plein over richting de rivier. Langs de Graslei zitten tientallen mensen van allerlei pluimage met hun benen over de rand van de kade bungelend. Sommigen zoeken de warmte van de zon op, anderen de koelte van de schaduw en het water. Zelf bewandel ik de overzijde van de rivier en kijk uit over de Leie met de talloze bootjes.
Ik passeer een aantal bomvolle terrassen, maar besluit een kleine omweg te maken langs het Gravensteen. Nu ik toch in Gent ben en mijn missie min of meer is volbracht, kan ik net zo goed de toerist uithangen. Het imposante witte kasteel torent trots en uitnodigend uit boven de oude stad. Bezichtigen blijkt tot zes uur in de avond te kunnen. Dan toch eerst de trek stillen en de dorst lessen met een late lunch en bier. Zorgen voor de inwendige mens, zou oom Harald dat noemen. Het kasteel staat er al eeuwen, die paar uur maakt ook geen verschil.
Op de vraag waar ik het best heen kan voor goed bier en een maaltijd, antwoordt de kassière het Waterhuis aan de Bierkant, hier vlakbij. Dat moet vast het Bierhuis aan de Waterkant zijn, lijkt mij en ik glimlach minzaam naar de kassière. Malle Vlamingen. Maar tot mijn verbazing heet het etablissement werkelijk zo. Het is druk op het terras, een mengelmoes van toeristen en Gentenaars, maar juist als ik het terras opwandel, komt er een tafeltje vrij. Ik neem plaats en al snel komt er een kelner om mijn bestelling op te nemen. Zonder op de menukaart te kijken, bestel ik een broodje “hesp”, en een Gulden Draak. Weer zo’n Hollander, lees ik op het gezicht van de kelner.
‘We hebben Gandaham. Dat is Parmaham, maar dan hier gemaakt.’
Wanneer het diepbruine vocht arriveert, hef ik het glas naar de lege stoel tegenover mij.
‘Op jou, oom Harald!’
De blonde vrouw aan de tafel naast me kijkt verstoord om en fronst om mijn luidruchtige uitlating. Haar man heft het glas naar mij en glimlacht vriendelijk. Hij snapt het wel, maar krijgt een boze blik van zijn vrouw retour.
Als even later het brood met Gandaham komt, heb ik mijn glas Gulden Draak net leeg en ik vraag de kelner wat hij aanraadt als opvolger.
'Als u van donker bier houdt, kan ik u onze huisbieren aanbevelen.'
Hij buigt naar voren en slaat de menukaart open op de eerste bladzijde.
'De Klokke Roeland wordt speciaal voor ons gebrouwen. Het is een nogal koppig biertje. Maar als u dat te stevig vindt op dit uur van de dag,' - wordt me nu de les gelezen? - 'dan kunt u deze proberen: de Mammelokker.'
Met wijd opengesperde ogen en openhangende mond staar ik de kelner aan. Deze gaat onverstoorbaar verder.
‘Mammelokker?’
'Het is een wat zoeter bier, dat vooral bij vrouwen in de smaak valt.'
Ik had het kunnen weten.
'Doet u die maar.'
De kelner verdwijnt en ik begin onbedaarlijk te lachen. Het lachen wordt schateren en door de prettranen in mijn ogen heen zie ik de blonde vrouw weer geïrriteerd naar me omkijken.
Wanneer het zoete, amberkleurige bier voor mij op tafel verschijnt, haal ik oom Haralds polaroidcamera tevoorschijn.
~
De grote aula van het uitvaartcentrum is afgeladen. Een kleurrijk gezelschap vult de stoelen, niet het conventionele, sombere zwart. Typerend voor de levensgenieter die oom Harald is. Was.
Het is een mooie afscheidsceremonie. Geen grimmige rouwsfeer, maar een viering van het leven: vrolijke stukken muziek met teksten die horen bij oom Haralds bourgondische levensstijl en geestige toespraken.
Ter afsluiting worden de belangstellenden naar de aangrenzende ruimte gebracht voor champagne en bitterballen. De directe familieleden blijven achter en vormen een kring om de open kist heen, voordat deze in de vloer wegzakt. Eén voor eens nemen we ons laatste afscheid van oom Harald.
Als het mijn beurt is, buig ik over de kist heen. Uit de zak van mijn colbert haal ik de polaroidfoto, die ik bij het Waterhuis aan de Bierkant heb gemaakt, en steek hem in de borstzak van oom Haralds overhemd.
‘Missie geslaagd: Mammelokker gevonden. Rust zacht, oom Harald.’
Published on May 17, 2018 04:23
No comments have been added yet.