SINT JOOST TEN NODE
Jaargang 2, aflevering 18, donderdag 4 januari 2017
SINT JOOST TEN NOODE (Brusselse jaren I)
Dat Brussel, of Bruxelles, zoals de Zennekes hun stad aan de Zenne noemen, naast dat het veel schoons herbergt ook een lelijke kant bezit, wordt duidelijk na een bezoek aan de gemeente Sint Joost ten Node, met de Brabantwijk het armste deel van de stad.
Het weerzien bracht mij terug naar de jaren zeventig die ik er voor een deel heb doorgebracht.
Dat de armoede die er toen heerste nog steeds troef is kenmerkt zich door de afwezigheid van verf, de aanblik van chronisch vermoeide gevels en de bemoste, nimmer gewassen van grauwsluiers voorziene ramen.
Dat ik er niets meer te zoeken heb wordt mij duidelijk gemaakt door de vanachter dezelfde ramen toegeworpen weinig zonnige blikken, reden om er niet al te lang stil te willen blijven staan.
Een eindje verderop lijkt de zon alsnog bereid te zijn er doorheen te willen schijnen, wanneer een lichtgetint jongetje met krullerig haar op zijn bolronde snoet overweegt naar mij te grijnzen. Net wanneer hij zijn handje naar mij op wilt steken staakt hij die poging, vermoedelijk omdat zijn moddervette Afghaanse of Turkse moeder of oma die het nut van het zwaaien naar een blanke Westerling die het waagde oogcontact met hun kroost te zoeken weigert in te zien.
De afwezigheid van zonlicht blijkt vooral nadat ik twee donkere, gore straten van de wijk in te zijn gelopen vol wantrouwen wordt nagestaard door haar uit zuidelijker en ongetwijfeld zonniger, maar bij voorbaat kansloze oorden afkomstige bewoners.
Ook ik woonde ooit in in deze buurt, moet ik mijzelf bekennen en denk zonder veel vreugde terug aan die tijd waarin bij mijn Turkse buurman met vliegen en maden bedekte kadavers van schapen buiten het altijd openstaande keukenraam hingen, en in de gangen van het door de gierige eigenaar geëxploiteerde pension waar ik een kamer bewoonde, de permanente geur hing van een mengeling van Oriëntaalse kruiden.
‘s Avonds na het werk, liggend op mijn bed met doorgezakte matras, tijdens het de vanwege vele lekkages aangerichte bruine figuren op het behang bestuderen luisterde ik naar de door mijn buren veroorzaakte geluiden en gesprekken in een taal die de mijne niet was nooit heb kunnen thuisbrengen. In mijn verbeelding werden in de kamers rondom die van mij, kinderen door hun vaders mishandeld door ze onder kokendhete douches te zetten en hun vrouwen samen met de geiten en schapen verkracht om ze daarna dood te slaan.
Die gedachten, destijds lugubere hersenspinsels voortkomend uit de geest van een fantaserende knaap bedacht ik mij later, werden bevestigd op die momenten wanneer ik de bewoners van de appartementen rondom mij, zonder uitzondering naar nicotine en geitenkaas riekende mannen uit warme oorden met schier ondoorgrondelijke blikken tijdens het verlaten of binnengaan van die van mij tegenkwam, of ze letterlijk in het donker tegen het lijf liep omdat de eigenaar van het aftandse pand de automatische tijdschakelaar zo had ingesteld dat je precies vijftien seconden de tijd had om voordat het licht weer uitging je de deur van je kamer of het trappenhuis te bereiken.
Dat de sfeer er vroeger heel anders geweest moet zijn getuigt de aanwezigheid van het Brusselse Noordstation, de koninklijke Paleizenstraat en de Koningsstraat, in het heden vertegenwoordigd door de neobarokke, door de Jezuïeten opgetrokken St. Joostkerk en het charmante Charliermuseum dat in haar collectie een schilderij van de Griekse Périméle herbergt, een in de branding liggend omstreden naakt. Omstreden, omdat het schilderij destijds bij de opening van het museum op de weerstand van een geldschieter stuitte.
Om aan dit weinig tot vreugde uitnodigende landschap te ontkomen besluit ik de wijk te verlaten en mij onder te dompelen in het gebruis waar Brussel volgens Liesbeth List toen nog aan deed.
Om daar te komen moet ik door de Aarschotstraat waar volgens Dobrin Dobrev, hoofdredacteur van het lokale weekblad Slivenski Novini iedereen, dames welteverstaan, afkomstig is uit het Bulgaarse plaatsje Sliven, zo lees ik in een stadsgids.
Tijdig bedenk ik mij dat dat wel eens in het tegenovergestelde geval af had kunnen lopen wanneer de straatnaam, vernoemd naar het in de vijftiende eeuw opstandige plaatsje met dezelfde naam met dubbel “s” zou zijn uitgerust.
Op zoek naar Liesbeth’s gemousseer loop ik in Passage Du Nord totaal onverwacht Gus, een oude vriend, duivenmelker en schrijver van schuine, moderne proza tegen het lijf waarna we, gezeten op een terrasje van een café in de Passage gezeten met uitzicht op de in zandsteen uitgevoerde Kariatiden, kolommen in de vorm van barokke dames van het soort die in Utrecht ooit “Britsche Hoeren” werden genaamd, in gesprek raken.
De uitbater van het café, een chagrijnige uitvoering van René uit de TV serie “Allo-allo” vraagt of wij een aperitief willen gebruiken maar ik schud nee. Het is nog te vroeg. Zijn door mij in de wind geslagen invitatie waardoor zijn blik zo mogelijk nog bleuer oogde, werd door mijn tafelgenoot Gus wel goed ontvangen, wat ontaardde in een bestelling waar ik het met gemak een week mee zou kunnen uithouden.
‘Kende gij dien quote van mij, “het is beter te leven als een boek dan te leven zonder boeken,”’ vraagt hij mij na een bord oesters naar binnen te hebben gewerkt, waarna nadat ik antwoordde hem niet kende maar nu wel omdat hij het mij zoëven zelf vertelde, de conversatie alras uitmondde in het uitwisselen van levendige, spontaan verzonnen dan wel op zichzelf staande en daardoor niet terzake doende quotes.
Na wederzijds elkaar een rondje te hebben geven waaronder “Als het licht van de laatste ronde aangaat worden alle John Travolta’s weer schoenverkopers met kippenborstjes,” en “Religie is als haute couture: in het atelier ziet het er niet uit. Pas als er een gulp in genaaid is, kun je er iets mee,” besluiten we nadat we adressen en telefoonnummers te hebben uitgewisseld elk ons weegs te gaan.
In de trein op weg naar huis rijd ik nog eenmaal langs de wijk en denk terug aan dat jongetje dat het heeft aangedurft naar mij te lachen.
Ik hoop dat als hij groot is het niet zal verleren. In een grote stad heb je veel vrienden nodig.
Wil je nog meer van dit soort verhalen lezen? Abonneer je dan op de nieuwsbrief door hier te klikken.
Vind je het leuk te worden voorgelezen? Ben Midland is op YouTube! Klik hier om naar zijn kanaal te gaan.


